Brief regering : Beantwoording vragen gesteld tijdens het Algemeen Overleg van 19 december 2019 over het Openbaar Ministerie
28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie
Nr. 199
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2020
Tijdens het algemeen overleg over het rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar
Ministerie (commissie-Fokkens) (Kamerstuk 28 844, nr. 178) op 19 december jl. heb ik toegezegd uw Kamer schriftelijk te informeren over verschillende
onderwerpen ten aanzien van het Openbaar Ministerie. Met deze brief doe ik deze toezegging
gestand. Na een algemene inleiding ga ik in deze brief achtereenvolgens in op:
– toezicht op het OM
– klachtenafhandeling
– benoemingstermijnen
– een periodiek overleg met uw Kamer over het OM.
Aan het slot van deze brief ga ik in op een toezegging over de aanpak van cybercrime
die ik deed tijdens de begrotingsbehandeling (Handelingen II 2019/20, nr. 27, item 12).
Op de eveneens op 19 december jongstleden toegezegde nadere informatie over het oriënterend
onderzoek naar de casus waar het rapport van de commissie Fokkens aanleiding toe was,
het terugvorderen van onnodig gemaakte kosten en de doorbetaling van salaris, kom
ik terug na afronding van het nog lopende onderzoek van de Rijksrecherche.
Algemeen
Het College van procureurs-generaal (College) en ik zijn het eens dat professionele
kwaliteit en integriteit belangrijke uitgangspunten zijn bij het creëren van een goed
werkklimaat dat bijdraagt aan een goed functionerende OM-organisatie. Daarin moeten
transparantie en verantwoording altijd voorop staan en kritiek en tegenspraak voldoende
ruimte krijgen.
In dat verband heb ik vastgesteld dat het College de afgelopen tijd serieus werk maakt
van de vertaling van het plan van aanpak naar aanleiding van het onderzoek van de
commissie-Fokkens naar concrete acties en resultaten. Bovendien heeft het College
reeds lopende het onderzoek van de commissie-Fokkens de nodige maatregelen en initiatieven
in gang gezet. Dit doet het College onder andere door uitbreiding met externe leden
van de bestaande Audit committee, het instellen van een externe Reflectieraad, een
onafhankelijke Visitatiecommissie en een Begeleidingscommissie. Hiermee laat het College
buitenstaanders de organisatiekracht, besturing en integriteit van het OM grondig
doorlichten.
Ook wat betreft de kwaliteit van het werk zet het OM in op versterking van de kwaliteitszorg
en het lerend vermogen. Een van de maatregelen om dat te bereiken is het instellen
van de «OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling». Deze zal op periodieke basis bijeenkomen
om thematisch te reflecteren op rechterlijke uitspraken waarin vormverzuimen een rol
hebben gespeeld. In deze Reflectiekamer zijn naast officieren van justitie ook wetenschappers,
advocaten en de politie vertegenwoordigd en deze staat onder voorzitterschap van een
oud-rechter. De Reflectiekamer gaat binnenkort van start en zal het College adviseren
en aanbevelingen doen.
Ook het toezicht en de klachtenafhandeling worden versterkt, zoals ik hieronder nader
zal toelichten.
Het toezicht op het OM
Met uw Kamer onderschrijf ik het belang van voldoende toezicht op de hele strafrechtketen.
Bij zaken waarin de Inspectie JenV onderzoek doet, of het nu om incidenten of om uitvoering
in het algemeen gaat, neemt de Inspectie JenV wel de eventuele rol van het OM mee
in de feitenvaststelling, maar niet in de specifieke conclusies en aanbevelingen.
Dat is een gevolg van de positie van het OM als onderdeel van de rechterlijke organisatie.
Ik vind het evenwel van belang dat ook hier een vorm van beoordeling door een toezichthouder
plaatsvindt.
Zoals ik tijdens het algemeen overleg van 19 december jongstleden heb aangegeven,
behoort toezicht op de wettelijke taakuitoefening van het OM mijns inziens plaats
te vinden binnen de rechterlijke organisatie. Daarom heb ik met de Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad (PGHR) besproken of hij ruimte ziet voor een intensivering van zijn
toezichthoudende taak en of hij daartoe bereid is. De PGHR heeft hier positief op
gereageerd, mits voldoende gewaarborgd is dat dit niet ten koste gaat van de vervulling
van de overige taken van het parket bij de Hoge Raad. De PGHR zal zijn toezichthoudende
taak verruimen naar onderzoek naar aanleiding van incidenten of uitvoering in het
algemeen. Dan kan in situaties waarin vaak ook de Inspectie JenV onderzoek instelt,
tevens het optreden van het OM door de PGHR onderzocht en beoordeeld worden. Ook kan
de PGHR zelf het initiatief nemen en de Inspectie JenV vragen onder zijn verantwoordelijkheid
onderzoek naar de feiten te doen.
De PGHR zal bij die beoordeling, conform artikel 122 van de Wet op de Rechterlijke
organisatie, toetsen of bij de in de desbetreffende casus door het OM verrichte handelingen
de wettelijke voorschriften naar behoren zijn gehandhaafd of uitgevoerd. Het samenstel
van conclusies van de PGHR en de Inspectie JenV kan worden benut voor het verbeteren
van de effectiviteit van het handelen van – en de samenwerking tussen – alle bij een
incident betrokken organisaties. Van belang is hierbij dat de PGHR terughoudend zal
moeten zijn wanneer een onderzoek betrekking heeft op een zaak die nog niet onherroepelijk
is afgedaan door de rechter.
De beschreven verruiming van het toezicht door de PGHR vergt de nodige uitwerking,
zoals het vastleggen van werkwijzen tussen enerzijds de PGHR en het College en anderzijds
de PGHR en de Inspectie JenV. Naar aanleiding van een verdere uitwerking hiervan,
zal ik met de PGHR en de Inspectie JenV in overleg treden om te bezien in hoeverre
dit noodzaakt tot een capaciteitsuitbreiding.
Ook zullen de PGHR en ik met grotere regelmaat overleggen. Dit in het licht van de
politieke verantwoordelijkheid die ik draag voor het OM, daarbij uiteraard de zelfstandigheid
van het OM respecterend.
Klachten en integriteitsmeldingen
Net als ieder ander bestuursorgaan is het OM verplicht zorg te dragen voor een behoorlijke
behandeling van klachten. Het OM behandelt klachten op grond van de uniforme klachtenregeling
van Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de Awb is bepaald dat de
behandeling van de klacht geschiedt door een persoon die niet betrokken is geweest
bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft. Dit geldt zowel voor klachten
van justitiabelen als voor klachten van medewerkers van het OM, die bijvoorbeeld een
klacht hebben over het handelen van leidinggevenden of van andere collega’s.
Klachtenregeling
Het huidige stelsel van klachtenafhandeling door het OM is als volgt:
– Klachten over parketmedewerkers worden behandeld door de HOvJ van dat parket resp.
de hoofdadvocaat-generaal.
– Klachten over (plv.) hoofdofficieren en (plv.) hoofdadvocaten-generaal worden behandeld
door het College.
– Klachten over Collegeleden worden behandeld door de Minister van Justitie en Veiligheid,
welke bevoegdheid is gemandateerd aan de SG.
– In alle bovengenoemde gevallen kan een onafhankelijke klachtadviescommissie worden
ingesteld.
– Als een klager het na afloop van de klachtprocedure niet eens is met de afdoening,
kan deze zich op grond van Titel 9.2 van de Awb wenden tot de Nationale ombudsman.
Integriteitsschendingen
Gaat het om integriteitsschendingen, dan kan iedere OM-medewerker (al dan niet via
een vertrouwenspersoon) een casus melden bij de leiding van zijn of haar OM-onderdeel.
Het bestuur van het OM-onderdeel dient vervolgens te handelen conform de Handreiking Melding integriteitsschendingen. Dat houdt onder meer in dat bij (het vermoeden van) een integriteitsschending of
plichtsverzuim het bestuur een melding moet doen bij het Bureau Integriteit OM (BIOM),
waarna zo nodig een onderzoek door het BIOM kan volgen.
Een melding aangaande een (plv.) hoofdofficier dan wel een (plv.) hoofdadvocaat-generaal
kan gedaan worden bij het College, dat dan meldt bij het BIOM. Een melding aangaande
een Collegelid kan direct bij het BIOM worden gedaan, waarna het Hoofd BIOM een melding
kan doen bij mijn ministerie.
Versterking BIOM
Een belangrijke maatregel in het kader van de «Fokkens»-aanpak is de versterking van
het BIOM wat betreft de omvang van de formatie en de onafhankelijke positie. Het BIOM
en het College onderzoeken momenteel hoe de vertrouwenspersonen nog beter ingezet
en gefaciliteerd kunnen worden ter voorkoming en oplossing van integriteitschendingen
en ongewenste omgangsvormen. Het BIOM is hier mee bezig en verwacht dit in 2020 af
te ronden. Het OM zal hierin aansluiting zoeken bij rijksbrede ontwikkelingen.
De (gelijke) afhandeling van integriteitsschendingen en de invulling van integriteitsbeleid
zijn inmiddels een terugkerend onderdeel van de periodieke planning&control-gesprekken
tussen College en parketten.
Tegen de achtergrond van het hierboven beschreven algemene uitgangspunt, de wettelijke
regeling van klachtafhandeling en de wijze waarop het OM hieraan invulling heeft gegeven,
zie ik geen reden om het OM hierin anders te behandelen dan andere bestuursorganen
door een klachtrecht te introduceren dat afwijkt van het uniforme wettelijke klachtrecht.
Het huidige stelsel van klachtenafhandeling geeft naar mijn mening reeds voldoende
mogelijkheid om het «hogerop» te zoeken, indien een klager ontevreden is over de wijze
waarop de klachtenafhandeling door het OM heeft plaatsgevonden.
Tijdens het debat over het onderzoek naar het dodelijk steekincident in de Amsterdamse
metro op 12 december jongstleden (Handelingen II 2019/20, nr. 36, item 15) heeft het lid Van Wijngaarden van uw Kamer in diens desbetreffende motie (Kamerstuk
25 424, nr. 498) een vergelijking getrokken met een Britse «victimcommissioner». De Minister voor
Rechtsbescherming verkent momenteel, conform zijn toezegging, de rol die een slachtoffercommissaris
eventueel binnen het Nederlandse stelsel van klachtenbehandeling zou kunnen vervullen.
Mijn ambtgenoot informeert uw kamer in de voorjaarsbrief over slachtofferbeleid over
de inzichten die uit deze verkenning naar voren komen.
Benoemingstermijnen
Tijdens het algemeen overleg op 19 december jongstleden hebben diverse leden van uw
Kamer gevraagd naar de zittingstermijn van procureurs-generaal en andere functionarissen
in de topstructuur van het OM. U heeft mij gevraagd te reageren op het idee om voor
topbenoemingen maximale termijnen te hanteren.
Om mobiliteit binnen de top van het OM verder te bevorderen, heeft het College in
het plan van aanpak van 31 mei 2019 aangegeven ernaar te streven binnen de top van
het OM het «3-5-7-model» toe te passen. Daarbij worden zowel procureurs-generaal als
hoofdofficieren van justitie en directeuren bedrijfsvoering gestimuleerd om in drie
jaar de situatie te bereiken dat zij hun functie volledig beheersen, om na vijf jaar
na te gaan denken over een nieuwe functie en om na uiterlijk zeven jaar van functie
te veranderen. Deze systematiek wordt ook binnen de rijksoverheid gehanteerd. Het
College heeft over de mogelijkheden op het gebied van werving, selectie, benoeming
en loopbaanontwikkeling contact gehad met de Algemene Bestuursdienst.
Het College onderzoekt momenteel de mogelijkheden en de wenselijkheid van het in aanvulling
op het beschreven mobiliteitsbeleid, bij wet beperken van de benoemings- of zittingstermijnen
voor deze functies. Daarbij wordt gekeken naar de regelgeving die geldt voor leden
van de gerechtsbesturen en de Raad voor de Rechtspraak. Het College zal mij informeren
over de uitkomsten van deze verkenning. Zodra het College en ik hierover een meer
definitief standpunt hebben kunnen vormen, informeer ik uw Kamer daarover.
Zolang hier geen wettelijke regeling voor is, zal het College in elk geval bij ieder
nieuw te benoemen lid van een parketleiding met de betrokkene een zittingstermijn
afspreken, jaarlijks evalueren en vastleggen hoe lang die persoon nog aanblijft. Ik
acht deze tussentijdse aanpak van het College een voor komende periode passende voorziening.
Periodiek overleg over OM-aangelegenheden
Ten slotte hebben verschillende leden van uw Kamer mij gevraagd een voorstel te doen
voor het op periodieke basis bespreken van het functioneren van het OM en van andere
algemene OM-aangelegenheden.
Uiteraard beslist uw Kamer zelf over de overleggen die u met mij wilt aangaan over
de aangelegenheden en organisaties waarvoor ik verantwoordelijk ben. Ik kan mij evenwel
de volgende werkwijze voorstellen: het OM brengt jaarlijks in mei het «Jaarbericht
OM» uit als jaarverslag over het voorafgaande jaar. Het Jaarbericht geeft inzicht
in de prestaties en effecten van het OM werk op de prioritaire maatschappelijke veiligheidsvraagstukken.
Ook geeft het Jaarbericht inzicht in de knelpunten die het OM in het werk ervaart.
Ik stel voor dit Jaarbericht jaarlijks onverwijld aan uw Kamer toe te zenden en vervolgens
nog vóór het zomerreces een algemeen overleg te hebben naar aanleiding van het Jaarbericht,
tenzij uw Kamer besluit daarvan af te zien.
Overigens kan ik mij ook voorstellen dat het gesprek over de knelpunten in het werk
van het OM (eveneens) aan bod komt in jaarlijkse algemeen overleggen over de gehele
strafrechtketen.
De aanpak van cybercrime
Aangezien ik tijdens de behandeling van de JenV-Begroting heb toegezegd u uiterlijk
14 februari te informeren over mijn gesprek met het College over mogelijke intensiveringen
voor de vervolging van strafbare feiten in de digitale wereld, ga ik daar in deze
brief op in. Na overleg met het College heb ik een onderbouwde raming ontvangen van
de gewenste intensiveringen door het OM. Met deze intensiveringen zou het OM in staat
zijn de verhoogde instroom van dit type zaken als gevolg van intensiveringen van de
opsporing door de politie op te vangen.
Eerder zijn extra structurele middelen verstrekt aan alle organisaties in de strafrechtketen
als gevolg van de capaciteitsuitbreiding bij de politie. Aangezien in het begrotingsproces
rekening wordt gehouden met de keteneffecten van dergelijke intensiveringen bij één
van de organisaties in de strafrechtketen (bijvoorbeeld via het Prognosemodel Justitiële
ketens), zal ik deze behoeftestelling van het OM wederom betrekken bij de begrotingsvoorbereiding.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid