Brief regering : Toelichting op het certificatiestelsel onder de Arbeidsomstandighedenwet
29 304 Certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid
Nr. 8 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2020
Op 1 januari 2018 is het nieuwe stelsel van wettelijke certificatie op het gebied
van arbeidsomstandighedenbeleid ingevoerd1. Deze wijziging heeft ook betrekking op asbestcertificatie. In gesprekken met Uw
kamer – met name over de uitvoering van de beleidsreactie asbest – merk ik dat dat
er veel vragen zijn over de werking van het certificatiestelsel. In deze brief wil
ik daarover graag helderheid geven.
Allereerst zet ik uiteen hoe de instrumenten certificatie en accreditatie tot stand
zijn gekomen en hoe zij werken. Daarna ga ik in op het gebruik van certificatie in
het arbobeleid en schets ik de daarvoor relevante Europese context. Voorts belicht
ik mijn rol bij en verantwoordelijkheid voor de vaststelling van certificatieverplichtingen
en de achterliggende certificatieschema’s in het arbobeleid. Ook ga ik in op de keuze
van het kabinet om wettelijk verplichte arbocertificaten alleen te laten afgeven door
certificerende instellingen die zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie
(RvA). Tenslotte maak ik enkele opmerkingen over toezicht op certificaathouders en
op certificerende instellingen.
Een vereenvoudigde grafische weergave van dit certificatiestelsel is opgenomen in
de bijlage bij deze brief.
Certificatie: van privaat naar publiek instrument
Het instrument certificatie vindt zijn oorsprong bij bedrijven die zich graag in kwalitatieve
zin van hun concurrenten wilden onderscheiden. Een onafhankelijke kwaliteitstoets
door derden op producten, diensten en interne processen moest het vertrouwen van klanten
en afnemers vergroten en de concurrentiepositie verbeteren. Bij certificatie wordt
gebruik gemaakt van deskundigheid en kennis van alle betrokken partijen die in gezamenlijk
overleg de certificatie-eisen opstellen. Door dit gezamenlijke proces kan een breed
draagvlak ontstaan voor deze eisen en kunnen certificaten een belangrijke betekenis
krijgen in de markt. De certificatie-eisen kunnen steeds worden bijgesteld op basis
van marktspecifieke ontwikkelingen en de stand van de techniek en wetenschap.
Nadat certificatie haar nut in de private markt had bewezen, is de overheid certificatie
gaan gebruiken om publieke belangen te borgen – zowel op Europees als op nationaal
niveau. De overheid maakt op deze manier gebruik van de kennis en het zelfregulerend
vermogen in de maatschappij. Bijvoorbeeld door bedrijven te verplichten bepaalde producten
(zoals in gebruik genomen liften) periodiek te laten keuren.
Certificatie als vorm van conformiteitsbeoordeling
Naast certificatie wordt ook gebruik gemaakt van testen, keuren en inspecteren. Dergelijke
instrumenten vallen onder de noemer conformiteitsbeoordeling. Door middel van conformiteitsbeoordelingen
wordt vastgesteld of een product, dienst, persoon, ontwerp of een systeem voldoet
aan bepaalde vooraf gestelde eisen. Voorbeelden daarvan zijn het procescertificaat
voor asbestverwijderingsbedrijven of persoonscertificaten voor deskundig asbestverwijderaars
of duikers. De beoordelingen worden uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties
(CBI’s), zoals certificerende instellingen, keuringsinstellingen of laboratoria.
Conformiteitsbeoordelingen kunnen wel of niet worden uitgevoerd onder accreditatie
van de RvA. Een accreditatie door de RvA borgt de onafhankelijkheid en deskundigheid
van CBI’s. Het is kabinetsbeleid dat overheden – bijvoorbeeld bij een wettelijke verplichtstelling –
gebruik maken van een conformiteitsbeoordeling onder RvA-accreditatie2. Met deze accreditatie kan de CBI bij de Minister een aanvraag indienen om aangewezen
te worden voor de afgifte van wettelijk verplichte conformiteitsbeoordelingen.
Certificatie geeft weliswaar een gerechtvaardigd vertrouwen dat personen of bedrijven
voldoen aan gestelde eisen, maar biedt geen garantie daartoe. Certificerende instellingen
zijn immers niet in staat om te allen tijde te bewaken dat een certificaathouder handelt
volgens de gestelde eisen, ook al dienen zij dit wel periodiek aan te tonen. Ook zijn
certificerende instellingen niet toegerust om fraude door certificaathouders op te
sporen of te voorkomen. Klachten over certificaathouders die aan de certificerende
instelling worden gericht, kunnen wel leiden tot nader onderzoek bij de certificaathouder.
Gebruik van certificatie in het arbobeleid
Ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) maakt gebruik van certificatie.
De arboregelgeving bevat voor enkele typen bedrijven (asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven,
arbodiensten, of bedrijven die ontplofbare oorlogsresten opsporen) en beroepsbeoefenaren
(asbestverwijderaars, toezichthouders asbestverwijdering, arbokerndeskundigen en duikers)
de verplichting om te beschikken over een proces-, managementsysteem- dan wel persoonscertificaat.
Er zijn geen Europese voorschriften die vereisen dat er in de sfeer van de arboregelgeving
wettelijke certificatieverplichtingen moeten zijn (dan wel andere vormen van verplichte
conformiteitsbeoordelingen3). Nederland heeft er zelf voor gekozen om via de arboregelgeving bepaalde typen bedrijven
en beroepsbeoefenaren de verplichting op te leggen te beschikken over een certificaat.
Certificerende instellingen die wettelijk verplichte certificaten willen afgeven moeten
zelf ook aan wettelijke eisen voldoen. Voorheen wees de Minister van SZW certificerende
instellingen aan op basis van een beoordeling door de RvA. Deze beoordelingen leken
op accreditaties, maar waren dat niet. In 2012 heeft de Europese Commissie kenbaar
gemaakt dat nationale accreditatie-instanties geen andere activiteiten dan accreditaties
mogen verrichten4. De RvA diende dus de beoordelingen te beëindigen. Dit is mede aanleiding geweest
tot aanpassing van het Arbeidsomstandighedenbesluit in 20175. Daarbij is bepaald dat de betreffende certificerende instellingen alleen kunnen
worden aangewezen op grond van een accreditatie door de RvA. Dit is door de Minister
van SZW in 2017 nader uitgewerkt in de artikelen 1.5b en 1.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit6. Deze artikelen bevatten criteria voor aanwijzing van certificerende instellingen
die wettelijk verplichte arbocertificaten willen afgeven en de bepaling dat certificerende
instellingen via een accreditatie door de RvA moeten aantonen aan die criteria te
voldoen7.
Accreditatie en arbocertificatie
Accreditaties van certificerende instellingen op het arbo-terrein kunnen alleen worden
afgegeven aan de hand van in de Europese Unie geharmoniseerde normen8. De aard van de certificaten die de certificerende instelling wil afgeven bepaalt
welke geharmoniseerde norm van toepassing is.
De verplichting dat certificerende instellingen moeten beschikken over een accreditatie
om aangewezen te worden voor de afgifte van wettelijk verplichte certificaten heeft
een aantal voordelen:
– Bij accreditatie worden internationaal gevalideerde normen en vormen van toetsing
toegepast die hun waarde hebben bewezen;
– De criteria voor accreditatie betreffen onder meer de deskundigheid, onafhankelijkheid
en onpartijdigheid van de certificerende instelling en de daarvoor werkzame deskundigen;
– Er wordt bij initiële accreditatie op het voldoen aan alle eisen geaudit. Vervolgens
wordt er gedurende de looptijd van de accreditatie jaarlijks op een steekproef van
de eisen getoetst;
– In het kader van de accreditatie wordt het certificatieschema beoordeeld op de eisen
uit de accreditatienorm, de interne consistentie en of de eisen waarop bij de certificaataanvrager
wordt geëxamineerd of wordt geaudit, ook daadwerkelijk kunnen leiden tot het vertrouwen
dat aan het doel van het certificatieschema wordt voldaan.
De RvA beschouwt de certificerende instelling die een accreditatie aanvraagt voor
het afgeven van certificaten op basis van de eisen in een certificatieschema, als
de partij die verantwoordelijk is voor de kwaliteit van dat schema. Dus als de RvA
bij de behandeling van de accreditatieaanvraag tekortkomingen in het certificatieschema
aantreft, zal zij de certificerende instelling daarop aanspreken. De certificerende
instelling moet er dan voor zorgen dat de tekortkomingen worden opgelost. Worden de
tekortkomingen niet verholpen, dan krijgt de certificerende instelling geen accreditatie.
De aansprakelijkheid van certificerende instellingen voor het certificatieschema en
de organisatie van het schemabeheer impliceert dat zij zelf moeten kunnen bepalen
wie de schemabeheerder is9. In het verleden bepaalde SZW wie het schemabeheer uitvoerde en heeft zij met de
schemabeheerders juridisch niet-bindende convenanten afgesloten. Nu de certificerende
instellingen zelf bepalen wie voor hen het schemabeheer uitvoert, is de primaire relatie
in het schemabeheer er een tussen de schemabeheerder en de certificerende instelling(en).
Bijgevolg zijn de eerder afgesloten convenanten tussen de Minister van SZW en de schemabeheerders
niet passend meer. Zij zullen daarom worden opgezegd zodra alle certificerende instellingen
op een bepaald certificatieterrein zijn geaccrediteerd. Het convenant tussen Ascert
en SZW over het schemabeheer en het functioneren van de schemabeheerder wordt, naar
aanleiding van de motie van de leden Stoffer en Von Martels (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 89) meteen opgezegd.
Toetsing van certificatieschema’s
Een certificatieschema dient tot stand te komen in samenspraak met alle betrokken
partijen. Als er meerdere certificerende instellingen zijn, moet gezamenlijk overleg
ertoe leiden dat alle betrokken instellingen de certificatie-eisen op dezelfde wijze
interpreteren en indien nodig gezamenlijk aanpassingen van het certificatieschema
voorbereiden. Ook dienen zij een gezamenlijke schemabeheerder aan te wijzen. Met andere
woorden: er is altijd slechts één certificatieschema dat geldig is binnen een wettelijke
certificatieverplichting. Dit is noodzakelijk omdat er anders voor het voldoen aan
een wettelijke verplichting meerdere en mogelijk zelfs tegenstrijdige eisen zouden
bestaan. De RvA toetst altijd of aan de voorgaande bepalingen wordt voldaan.
De RvA heeft geen oordeel of opvatting over de inhoud van de eisen in het certificatieschema.
De «hoogte van de lat» wordt in beginsel bepaald door de schemabeheerder. Die moet
op zijn beurt uiteindelijk wel de Minister van SZW overtuigen, anders krijgt het schema
geen wettelijk verbindende status. Dat betekent niet dat de Minister van SZW zonder
enige toetsing vooraf het op basis van een door private partijen opgesteld en door
de RvA akkoord bevonden certificatieschema wettelijk verplicht stelt. Voordat de Minister
van SZW dat doet, zal hij in algemene zin nagaan of de eisen uit het certificatieschema
niet in strijd is met wettelijke voorschriften en voldoende van belang zijn voor het
te bereiken doel. Maar ook of deze eisen niet onnodig zwaar, belastend of belemmerend
zijn. Ook wordt het certificatieschema in concept voorgelegd aan de Inspectie SZW
voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. De Minister van SZW zorgt ervoor
dat de uitkomsten van deze uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets van de Inspectie
SZW waar nodig worden verwerkt in de aanpassingen van de Arboregeling en het certificatieschema.
Voordat wordt overgegaan tot wettelijke verplichtstelling van certificaten op basis
van een nieuw certificatieschema wordt dit dus getoetst door de RvA, door de Inspectie
SZW en door de Minister van SZW zelf, die hierover uiteindelijk beslist. Hiermee is
de Minister van SZW goed in staat sturing te geven aan de kwaliteit van certificatieschema’s
die wettelijk verbindend worden opgelegd. Certificerende instellingen en hun schemabeheerders
hebben er belang bij om goed rekening te houden met voorstellen van de Minister van
SZW. In voorkomende gevallen kan de Minister ook op voorhand de schemabeheerder vragen
bepaalde verbeteringen bij een komende schemawijziging mee te nemen.
Indien de Minister van SZW bezwaren heeft tegen bepaalde onderdelen van een voorgesteld
certificatieschema of een wijziging ervan wil, zal hij het voorstel terugverwijzen
naar de schemabeheerder met het verzoek het certificatieschema aan te passen. Slechts
nadat dat naar het oordeel van de Minister adequaat is gebeurd, zal hij besluiten
tot wettelijke verplichtstelling. Uiteindelijk beslist de Minister dus wat de wettelijke
eisen worden.
Toezicht en handhaving certificaathouders
Door de Minister van SZW aangewezen certificerende instellingen zijn zelfstandige
bestuursorganen voor de uitvoering van de betreffende certificatie-activiteiten. De
aangewezen certificerende instellingen verlenen een certificaat nadat is vastgesteld
dat aan de certificatie-eisen is voldaan. Het certificaat wordt verleend met een vastgestelde
geldigheidsduur. In de certificatieschema’s wordt aangegeven in hoeverre tijdens de
geldigheidsduur van een certificaat audits bij de certificaathouder plaatsvinden.
Dit hangt onder andere af van het karakter van de certificatie. Zo vinden bij certificatie
van processen en van kwaliteitsmanagementsystemen tussentijdse audits plaats. Bij
persoonscertificatie gaat het om het vaststellen of iemand bepaalde kennis of competenties
bezit. Bij hercertificatie van een persoon wordt getoetst of hij nog steeds beschikt
over deze kennis of competenties. Dit kan ook door het vaststellen of deze persoon
voldoende werkervaring heeft opgedaan of bijscholing heeft gevolgd.
Certificerende instellingen zijn geen toezichthouders zoals de Inspectie SZW en hebben
dan ook geen opsporingsbevoegdheid. Zij kunnen dan ook geen sancties of boetes opleggen.
Certificerende instellingen werken wel samen met de Inspectie SZW. Als de Inspectie
SZW een situatie tegenkomt op grond waarvan zij vermoedt dat een certificaathouder
niet aan bepaalde certificatie-eisen voldoet, kan zij dat melden aan de certificerende
instelling. Die certificerende instelling moet vervolgens vaststellen of daar inderdaad
sprake van is. Zo ja, dan kan de certificerende instelling het certificaat schorsen,
wijzigen of intrekken conform de in het certificatieschema opgenomen bepalingen.
De Inspectie SZW kan als toezichthouder op de arboregelgeving wel sancties toepassen
of boetes opleggen aan een certificaathouder die bepalingen in de arboregelgeving
overtreedt. Als een bepaling wordt overtreden die zowel in het certificatieschema
staat als in de arboregelgeving kunnen dus maatregelen genomen worden door zowel de
certificerende instelling (schorsen, wijzigen of intrekken van een certificaat) als
de Inspectie SZW (dwangsom, boetes, stillegging). Als een bepaling wordt overtreden
die alleen in de arboregelgeving staat en niet in het certificatieschema kan alleen
de Inspectie SZW optreden. Op grond van artikel 22 van de Arbowet bestaat voor Inspectie
SZW de mogelijkheid om een certificerende instelling een aanwijzing te geven over
de uitoefening van haar taak.
Certificatieschema’s bevatten kwaliteitseisen aan personen, managementsystemen of
processen. Het doel is te bepalen of deze voldoende kwaliteit hebben. In sommige certificatieschema’s
zijn ook eisen opgenomen over de uitvoering van werkzaamheden, terwijl deze niet in
de arboregelgeving staan. Bij overtredingen daarvan kan de Inspectie SZW geen bestuurlijke
boetes of dwangsommen opleggen. In de brief aan de Tweede Kamer over de asbestproblematiek10 heb ik het voornemen opgenomen om eisen uit het certificatieschema, die het karakter
hebben van voorschriften aan werknemers en werkgevers en waarbij er behoefte bestaat
dat de Inspectie SZW bij overtreding bestuurlijke boetes of dwangsommen kan opleggen,
ook op te nemen in de arbeidsomstandighedenregelgeving. Hiermee gelden ze dan voor
alle werkgevers en werknemers ongeacht of zij een certificaat hebben of niet.
Toezicht en handhaving certificerende instellingen
Aangewezen certificerende instellingen zijn verplicht zich elk jaar te onderwerpen
aan audits van de RvA. Bij die audits kunnen tekortkomingen worden geconstateerd die
de certificerende instellingen moeten oplossen om hun accreditatie te behouden. Gebeurt
dit niet of onvoldoende dan kan een accreditatie van een certificerende instelling
worden geschorst. De accreditatie kan ook worden gewijzigd of ingetrokken. Wanneer
een certificerende instelling haar accreditatie verliest, voldoet zij niet meer aan
de criteria voor aanwijzing. De aanwijzing wordt dan ingetrokken.
De Inspectie SZW kan, al dan niet naar aanleiding van ernstige klachten of misstanden,
zelf ook besluiten om onderzoek te doen naar het functioneren van een aangewezen certificerende
instelling. Dit kan leiden tot schorsing of intrekking van de aanwijzing van de certificerende
instelling. De Inspectie SZW gaat veelal uit van RvA-audits. Het toezicht van de Inspectie
SZW op aangewezen certificerende instellingen is in de praktijk dus vooral aanvullend.
De Inspectie SZW en de RvA voeren overleg met elkaar en wisselen gegevens uit, voor
zover daartoe bevoegd, op grond van een protocol informatie-uitwisseling. Daarnaast
voert de Inspectie SZW ook toezicht uit op het functioneren van het certificatiestelsel.
Zo is denkbaar dat, ook al voldoen certificerende instellingen als certificaathouders
aan alle eisen, veranderende omstandigheden of nieuwe technologieën met zich brengen
dat de beoogde beleidsdoelen van een certificatiesysteem niet meer goed worden gerealiseerd.
Door dit stelseltoezicht kunnen signalen ontstaan die aanleiding geven het systeem
bij te stellen.
Tot slot
Ik hoop dat deze brief bijdraagt aan een beter inzicht in het certificatiestelsel
op grond van de arbeidsomstandighedenregelgeving en de randvoorwaarden die – ook vanuit
Europa – gelden bij het gebruik van het instrument van certificatie door de overheid.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Bijlage
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid