Brief regering : Voortgang inzet werken met gevaarlijke stoffen
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 373 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2020
De gevolgen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen openbaren zich vaak pas na lange
tijd. Ik vind het onacceptabel als het werken met gevaarlijke stoffen ten koste gaat
van de gezondheid van mensen die hiermee werken. De bescherming van de gezondheid
en veiligheid van iedereen die werkt met gevaarlijke stoffen vormt daarom een speerpunt
in mijn beleid1. Deze brief bevat een voortgangsbericht van de aanpak van het gevaarlijke stoffen
beleid. Daarbij ga ik specifiek in op het invoeren van een grenswaarde voor blootstelling
aan dieselmotoremissie (DME). Aanvullend geef ik een stand van zaken over de motie
van het lid Aartsen over een eenmalige coulanceregeling voor de vastgestelde groep
OPS-slachtoffers (Kamerstuk 29 544, nr. 871), de motie van de leden Gijs van Dijk en Van Gent met daarin het verzoek te onderzoeken
op welke manier de Inspectie SZW beter zicht krijgt op waar beroepsziekten ontstaan
om zo nodig ook beter te kunnen handhaven (Kamerstuk 25 883, nr. 357) en de motie van de leden Stoffer en Von Martels over innovatie in het asbeststelsel
(Kamerstuk 35 300 XV, nr. 89).
Versterking aanpak veilig werken met gevaarlijke stoffen
Het beschermen van werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen begint met
preventie op de werkplek zelf, zodat werknemers kunnen werken in een gezonde werkomgeving.
Ik zet mij hiervoor in door het stellen en handhaven van duidelijke normen én door
bewustwording, kennisdeling en het stimuleren en ondersteunen van werkgevers en werknemers.
Zoals ik u heb gemeld werk ik – mede op verzoek van de FNV – samen met stakeholders
aan de ontwikkeling van een werkwijzer ter preventie van blootstelling aan gevaarlijke
stoffen. Deze werkwijzer heeft als doel betrokken partijen (beter) inzicht te geven
in hun eigen taken en verantwoordelijkheden en die van de stakeholders waar zij mee
samenwerken. Met deze werkwijzer in de hand kunnen stakeholders elkaar aanspreken
wanneer deze verantwoordelijkheden niet of onvoldoende worden nagekomen. De werkwijzer
zal naar verwachting leiden tot een betere toepassing van de arbobeleidscyclus in
de praktijk. Ik zal de werkwijzer voor de zomer beschikbaar maken en aan uw Kamer
toezenden. Deze werkwijzer zal naar verwachting ook in een behoefte voorzien voor
MKB-bedrijven die in het rapport «Arbobeleid in de praktijk, ervaringen van organisaties
met de naleving van de Arbowetgeving» aangeven dat zij de regelgeving op het gebied
van gevaarlijke stoffen complex vinden (dit rapport ontvangt uw Kamer separaat met
de brief over de evaluatie van de arbobeleidsagenda en Arbovisie 2040).
In aansluiting hierop ben ik verheugd dat de Nederlandse Vereniging van Arbeidshygiënisten
(NVvA) onlangs een training heeft ontwikkeld «Gevaarlijke stoffen voor arbodeskundigen».
Deze training is erop gericht om de kennis van arbodeskundigen over gevaarlijke stoffen
te vergroten opdat risico’s op waarde ingeschat kunnen worden. Daarnaast wordt hiermee
ook de onderlinge samenwerking aangemoedigd.
Bij de activiteiten binnen het Programma preventie beroepsziekten is tevens de ervaring
dat er een grote informatiebehoefte is bij werkgevers en werknemers met betrekking
tot het werken met gevaarlijke stoffen. Ik heb daarom besloten om ook dit jaar en
volgend jaar het thema gevaarlijke stoffen in het programma te blijven belichten en
op dit thema activiteiten te ondernemen. Daarnaast zal ik het programma ook op het
thema fysieke belasting gaan richten. Ik stip in deze brief een aantal activiteiten
en resultaten van het programma van afgelopen jaar aan.
1. Campagne en communicatie
Eind vorig jaar was de radiospot «hoe veilig werk jij?» over het veilig werken met
gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6 veelvuldig te horen. Tevens heb ik, zoals
toegezegd, bijeenkomsten georganiseerd over het thema chroom-6. Zo was er op 7 november
jl. een goed bezochte bijeenkomst over veilig werken met chroom-6. Deze bijeenkomst
is georganiseerd samen met overheidsopdrachtgevers Defensie, Rijksvastgoedbedrijf,
Rijkswaterstaat en ProRail. Centraal stond het delen van kennis over arbeidsomstandigheden
op het gebied van werken met chroom-6 voor, waarbij onder meer aanwezig waren de waterschappen,
gemeenten, het uitvoerend bedrijfsleven en vervoerbedrijven. Ook aan de Landmacht
van het Ministerie van Defensie is ondersteuning geboden door bij te dragen aan een
veiligheidsdag.
2. Interventies
In dit tweede spoor ondersteun ik sectoren bij de ontwikkeling en het implementeren
van veilige werkwijzen. In de carrosseriesector gaat het bijvoorbeeld om het veilig
werken met oplosmiddelen en in de sector voor de instandhouding van monumenten om
het beheersen van de blootstelling aan kwartshoudende stof. De ontwikkelde werkwijzen
worden aan de Inspectie SZW voorgelegd voor toetsing. Het beoogde doel is om deze
veilige werkwijzen breed beschikbaar te stellen.
Daarnaast zijn er interventies om gedragsverandering te stimuleren naar het gewenste,
gezonde gedrag. In een drietal sectoren – de schildersbranche, carrosseriesector en
de brandweer – is een dergelijk traject afgerond. Bij de brandweer was bijvoorbeeld
het traject gericht op het ophouden van het ademluchtmasker tot drie minuten uitdamptijd
nadat de brand is geblust. Hiermee wordt inademing van rook uit brandweerpakken voorkomen.
Ook de bevindingen van deze gedragsinterventies worden breed beschikbaar gesteld.
3. Instrumentontwikkeling en innovatie
In het derde spoor laat ik twee instrumenten ontwikkelen. Ten eerste een checklist
vroege gezondheidsklachten voor werknemers met als doel het bewustzijn bij en de informatiepositie
van werknemers te verbeteren en ter ondersteuning van het gesprek met de bedrijfsarts
of huisarts. Ten tweede een serious game gevaarlijke stoffen met als doel het gesprek tussen de werkende en de werkgever,
tussen werkenden onderling of met Arbodeskundigen te stimuleren.
Chroom-6
Ik heb uw Kamer een overzicht toegezegd van bedrijfstakken waar chroom-6 is toegepast2. Bij de uitwerking van dit onderzoek is gebleken dat het komen tot een gedegen overzicht
meer tijd vereist. Analyses op basis van REACH, als ook een eerste analyse naar gebruiken
en werkzaamheden die niet onder REACH vallen, vormen de basis voor het beeld van de
toepassingen van en blootstellingen aan chroom-6 in Nederland, maar leveren nog geen
compleet beeld op. Het voorlopige beeld is dat de meest voorkomende toepassing binnen
de EU oppervlaktebehandeling ten behoeve van de hardheid van het materiaal en bescherming
tegen corrosie is. Op dit moment vindt nader onderzoek plaats naar toepassingen en
werkzaamheden die niet onder REACH vallen en worden de analyses via een consultatie
van relevante brancheorganisaties aan de praktijk in Nederland getoetst. Voor de zomer
zal ik u het complete overzicht toezenden.
Toezicht en handhaving
Het toezicht op de naleving van de regelgeving met betrekking tot gevaarlijke stoffen
blijft onverminderd van belang. Ik heb u eerder gemeld dat het toezicht op gevaarlijke
stoffen wordt geïntensiveerd en dat hiervoor een bedrag van € 4,5 miljoen per jaar
voor de Inspectie SZW beschikbaar gekomen is. De vorming en uitbreiding van het gespecialiseerd
team gevaarlijke stoffen ligt op schema.
Uit het Effectonderzoek blootstelling aan CMR-stoffen3 blijkt hoe belangrijk toezicht is. Veel werkgevers die de Inspectie SZW heeft gecontroleerd,
hebben nog onvoldoende aandacht voor blootstelling aan gevaarlijke stoffen en hebben
de gevaren van deze stoffen onvoldoende in beeld. In het kader van het inspectieproject
«CMR-stoffen complexe bedrijven» heeft de Inspectie SZW in 2017 en 2018 in totaal
80 bedrijven geïnspecteerd. Verder zijn er in 2019 61 nieuwe bedrijven geïnspecteerd.
Dit jaar gaat de Inspectie SZW door met het selecteren en inspecteren van bedrijven
waar werknemers in aanraking kunnen komen met CMR-stoffen. Daarnaast wordt er intensiever
gebruikt gemaakt van andere interventies, zoals het promoten en onder de aandacht
brengen van informatiemiddelen en gaat het gespecialiseerd team gevaarlijke stoffen
datagestuurd werken.
Grenswaarde Dieselmotoremissies
Tijdens de verbranding van diesel ontstaan gassen en deeltjes die schadelijk zijn
voor de gezondheid. Ze kunnen onder andere long- en blaaskanker veroorzaken. Het is
belangrijk dat werknemers hier goed tegen beschermd worden.
Een grenswaarde (norm voor maximale blootstelling op het werk) is daarbij een belangrijk
middel. Een grenswaarde schept duidelijkheid over wat een toelaatbare blootstelling
is en biedt houvast bij de handhaving. Om tot een grenswaarde te komen wordt eerst
een advies afgegeven door een wetenschappelijk comité, in Nederland door de Gezondheidsraad.
De Gezondheidsraad adviseert de regering over de stand van de wetenschap, en heeft
een reguliere adviseringstaak voor het Ministerie van SZW over het opstellen van gezondheidskundige
adviezen ter onderbouwing van grenswaarden voor de blootstelling op de werkplek. De
advisering van de Gezondheidsraad richt zich op verzoek van het Ministerie van SZW
steeds meer op prioritaire stoffen, die een grote ziektelast zouden kunnen veroorzaken.
Voor sommige stoffen is vanwege hun intrinsieke eigenschappen geen veilige blootstelling
mogelijk; dit geldt voor veel kankerverwekkende stoffen. Voor deze stoffen worden
grenswaarden gesteld op basis van de wetenschappelijke informatie over het verband
tussen de blootstelling en het risico (hoe hoger de blootstelling, hoe hoger het risico).
Voor dit type stoffen wordt, na het advies van de Gezondheidsraad, de haalbaarheid
van een grenswaarde op het laagste risiconiveau getoetst door de SER. Daarbij wordt
gekeken naar de technische mogelijkheden om de blootstelling te verlagen, en wat de
consequenties daarvan zijn. Indien die grenswaarde (nog) niet haalbaar is, wordt een
hogere grenswaarde geadviseerd. Na het advies van de SER over haalbaarheid stelt de
bewindspersoon van SZW de wettelijke grenswaarde vast door opname van de grenswaarde
in een bijlage bij de Arboregeling.
De Gezondheidsraad adviseerde in maart 2019 over een grenswaarde voor dieselmotoremissies
(DME). Op 20 december 2019 heeft de SER Commissie Arbeidsomstandigheden, naar aanleiding
van het advies van de Gezondheidsraad, een advies uitgebracht over de haalbaarheid
van een grenswaarde voor dieselmotoremissies (DME). De SER Commissie adviseert om
een wettelijke grenswaarde voor dieselmotoremissie van 10 microgram/m3 voor de komende vier jaar vast te stellen. Zij schrijft dat een grenswaarde van 10 microgram/m3 realistisch en haalbaar is, omdat deze is gebaseerd op vigerende grenswaarden voor
DME in arbocatalogi van branches en sectoren. Dat is ook besproken en afgestemd met
de betreffende branche- en sectororganisaties. De SER Commissie geeft daarom aan dat
deze kan worden opgenomen in het Nederlandse stelsel van wettelijke grenswaarden.
Bedrijven die toch geconfronteerd worden met haalbaarheidsproblemen, kunnen in een
plan van aanpak aangeven hoe op termijn aan die wettelijke grenswaarde van 10 microgram/m3 kan worden voldaan en, zolang deze haalbaarheidsproblemen bestaan, op welke wijze
tijdelijk beschermende maatregelen worden ingezet. Na de periode van vier jaar moet
volgens de Commissie worden bezien of verdere verlaging mogelijk is.
Ik ben verheugd dat alle werkgevers- en werknemersorganisaties in de Commissie Arbeidsomstandigheden
tot een eensluidend advies zijn gekomen en dat het advies ook gesteund wordt door
de onafhankelijke kroonleden in de Commissie. Dieselemissie is een kankerverwekkende
stof. Het is daarom van belang dat werknemers hier zo goed mogelijk tegen worden beschermd
Ik ben voornemens om per 1 juli 2020 een grenswaarde voor dieselmotoremissies van
10 microgram/m3 in te voeren door opname van de grenswaarde in bijlage XIII van de Arboregeling.
Daarmee wordt het een bindende publieke grenswaarde (met wettelijke status). Publicatie
zal zo spoedig mogelijk plaatsvinden zodat bedrijven voldoende tijd hebben eventueel
benodigde aanpassingen te plegen.
Uitzonderlijk is dat de commissie met het oog op de uitvoerbaarheid van de grenswaarde
voor DME mede vanwege de hoge achtergrondconcentraties een grenswaarde adviseert die
hoger is dan het door de Gezondheidsraad geadviseerde verbodsniveau. Het betreft nog
steeds een ambitieuze grenswaarde in vergelijking met andere lidstaten en met de in
een Europese Richtlijn voorgeschreven waarde, die naar het oordeel van de sociale
partners uitvoerbaar is. De Europese Richtlijn verplicht lidstaten om uiterlijk in
februari 2023 een (5x minder beschermende) grenswaarde voor dieselmotoremissies in
te voeren. Nederland loopt met de invoering in 2020 van de geadviseerde grenswaarde
op de Europese Unie derhalve voorop en kiest voor een striktere bescherming van de
werknemer. Vanwege de ernstige effecten van deze stof is dit volgens mij meer dan
gerechtvaardigd.
De Inspectie SZW beraadt zich momenteel over de handhavingsstrategie. Zij heeft contact
met sectoren waar het risico aan de orde is. Bedrijven worden niet gehouden aan het
onmogelijke. Indien de grenswaarde technisch nog niet uitvoerbaar is, zal de werkgever
een plan van aanpak moeten opstellen waarin staat hoe op zo kort mogelijke termijn
aan de grenswaarde gaat worden voldaan en op welke wijze tussentijds bescherming van
de werknemers wordt gerealiseerd.
Belangrijk hierbij is dat naast de grenswaarde ook een verplichting bestaat om de
blootstelling, in die bedrijven of sectoren waar dat mogelijk is, verder te minimaliseren.
Als er bijvoorbeeld een arbocatalogus is of komt waarin een lagere (strengere) grenswaarde
voor een sector is opgenomen, dan kan in de betreffende sector de lagere grenswaarde
als stand van de wetenschap en professionele dienstverlening beschouwd worden.
Bedrijven die de blootstelling aan DME moeten minimaliseren kunnen gebaat zijn bij
handvatten over hoe de problematiek aan te pakken. Die krijgen zij in het lopende
Programma Beroepsziekten, wat zich onder meer richt op het voorkomen van beroepsziekten
door gevaarlijke stoffen. DME is een prioritaire stof binnen het Programma. Binnen
het Programma is in communicatie- uitingen en campagne aandacht voor praktische aanpak
van DME, waarbij ondernemers aan andere ondernemers laten zien hoe zij het aanpakken.
Daarbij zal de komende maanden ook ingezet worden op het bekend maken van de grenswaarde
en het aanreiken van praktische oplossingen.
Stand van zaken Moties
1. Motie Aartsen over eenmalige coulanceregeling voor de vastgestelde groep OPS-slachtoffers
Op 29 maart 2019 heb ik u (Kamerstuk 29 544, nr. 893) op hoofdlijnen aangegeven hoe de motie van het lid Aartsen c.s. over een eenmalige
coulanceregeling voor de vastgestelde groep OPS-slachtoffers (Kamerstuk 29 544, nr. 871) zal worden uitgevoerd. Deze regeling wordt op 20 februari in de Staatscourant gepubliceerd
en treedt op 1 maart 2020 in werking. De regeling zal de naam «Regeling tegemoetkoming
werknemers met CSE» krijgen. De term CSE staat voor Chronic Solvent-induced Encephalopathy
en wordt ook gehanteerd in een wetenschappelijk consensus document waarin de medische
criteria zijn opgenomen die tot op heden door de Solvent Teams zijn gehanteerd voor
de toekenning van diagnoses. Van diagnoses afgegeven door andere medici in de periode
voor de totstandkoming van de Solvent Teams in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam
en het Medisch Spectrum Twente te Enschede kan worden beoordeeld of zij eveneens aan
deze criteria voldoen.
Bij de opzet van de regeling is nauw samengewerkt met de Stichting OPS. De Stichting
OPS speelt ook een rol in de voorlichtingsbijeenkomsten die na de start in het hele
land worden gehouden. Evenals het geval is bij de regelingen voor asbestslachtoffers
zal ook bij deze regeling de SVB de regeling uitvoeren, in nauwe samenwerking met
het Instituut Asbestslachtoffers. Deze richt hiervoor een zogenaamd OPS-loket in dat
gescheiden is van de uitvoering van de regelingen voor asbestslachtoffers.
2. Motie beroepsziekten Inspectie t.a.v. beroepsziekten
Deze motie ziet op de wijze waarop de Inspectie SZW beter zicht kan krijgen op waar
beroepsziekten ontstaan (Kamerstuk 25 883, nr. 357) om zo nodig ook beter te kunnen handhaven. Hieronder geef ik aan hoe ik gekomen
ben tot uitvoering van deze motie.
Huidige informatiepositie
Ten eerste wijs ik erop dat de Inspectie SZW door middel van haar brede risicoanalyse
steeds beter zicht krijgt op waar blootstelling aan arbeidsrisico’s voorkomen. Hierbij
wordt een breed scala aan onderzoeksgegevens geanalyseerd, waaronder gegevens over
blootstelling, ziekteverzuim en beroepsziekten van TNO, gegevens over beroepsziektemeldingen
van het NCvB en data over klachtenmeldingen bij de Inspectie. Deze informatie wordt
vertaald in gericht toezicht en in handhaving op gezond werk. Uit de analyse blijkt
dat beroepsziekten door blootstelling aan stoffen, psychosociale arbeidsbelasting
(PSA) en fysieke belasting veel voorkomen. In haar programmering heeft de Inspectie
SZW o.a. daarom mede om die reden gekozen voor de twee themaprogramma’s «Bedrijven
met Gevaarlijke Stoffen (BMGS)» en «Arbeids(markt)discriminatie en PSA». Fysieke belasting
is een onderwerp dat binnen de relevante sectorprogramma’s aandacht krijgt (de Programma’s
Industriële Arbeid en Agrarisch en Groene sector).
Uitbreiding informatiepositie beroepsziekten
Daarnaast heeft de Inspectie haar informatiepositie ten aanzien van beroepsziekten
onlangs verder uitgebreid door de vorming van het kennisnetwerk Beroepsziekten Beter
in Beeld (BBiB). Het bij elkaar brengen van experts die binnen en buiten het Ministerie
van SZW met beroepsziekten bezig zijn, zorgt niet alleen voor een betere afstemming
en aandacht voor het onderwerp, maar genereert ook input voor de inspectieprogramma’s.
In de zomer van 2020 zal ISZW overgaan tot de eerste publicatie van BBiB, gevolgd
door de Staat van Gezond Werk eind 2020.
Vanaf 2020 worden door de Inspectie zogenaamde Arbo in Bedrijf (AiB) Specials uitgevoerd
binnen lopende inspectieprogramma’s. Om de twee jaar vindt de reguliere monitor Arbo
in Bedrijf (AiB) plaats met een vaste vragenlijst en de andere jaren de AiB Specials.
Door middel van de Specials kan worden ingespeeld op de actualiteit en specifieke
behoeften van inspectieprogramma’s. In 2020 zullen een aantal van deze AiB Specials
worden uitgevoerd. Met alle AiB Specials lopen vragen over beroepsziekten mee. Inspecteurs
stellen daarbij vragen aan bedrijven over het voorkomen van beroepsziekten, over genomen
preventiemaatregelen, over het melden van beroepsziekten en arbozorgverplichtingen.
Uitbreiding capaciteit en informatiepositie t.b.v. programma Bedrijven met Gevaarlijke
Stoffen
Tenslotte merk ik in dit verband, zoals hiervoor ook al gemeld, dat de handhavingsketen
wordt versterkt met de extra middelen uit het regeerakkoord voor het toezicht op de
circa 100.000 bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen (waarvan 1.000–1.200 Brzo-,
en net-niet-Brzo bedrijven met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen). De vorming
en uitbreiding van het gespecialiseerd team gevaarlijke stoffen dat ingezet wordt
vanuit het programma Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen (BmGS) ligt op schema. Belangrijk
hierbij is dat het, ondanks deze extra middelen en capaciteit, onhaalbaar blijft om
alle 100.000 bedrijven met gevaarlijke stoffen te bezoeken/inspecteren.
De Inspectie SZW zet daarom, naast de fysieke inspecties, fors in op:
– het versterken van de informatiepositie ten aanzien van naleefgedrag en motieven van
de werkgevers door te investeren in Informatie-Gestuurd Werken (IGW) en;
– andere interventies, zoals voorlichting, zelfinspectietools en brancheondersteuning.
Op die wijze tracht de Inspectie SZW zoveel mogelijk bedrijven te bereiken, waarbij
de welwillende bedrijven zichzelf kunnen verbeteren en inspecties en handhaving ingezet
kunnen worden bij bedrijven waar de risico’s het grootst zijn, en bij de slechte nalevers
en notoire overtreders. Hiertoe heeft het programma BmGS inmiddels een IGW pilot gestart
en wordt ook aansluiting gezocht op de informatie die beschikbaar is bij andere toezichthouders,
zoals veiligheidsregio’s en omgevingsdiensten. Specifiek voor het versterken van het
Brzo toezicht zijn al extra middelen beschikbaar gemaakt en daarmee kan het toegezegde
deelname percentage aan de gezamenlijke inspecties (>90% vanaf 2020) ook worden waargemaakt.
3. Motie Asbest
Op 19 december 2019 heeft de Kamer de motie van de leden Stoffer en Von Martels (Kamerstuk
35 300 XV, nr. 89) aangenomen. Deze motie gaat over asbest innovatie en meer specifiek de rol van certificatie,
normen, het instrument SMArt en convenanten met de schemabeheerder en TNO. Innovatie
is voor mij een belangrijk thema in het asbestbeleid: het vormt de kern van de Beleidsreactie
Asbest die ik u september 2018 heb toegezonden. Over de voortgang daarvan heb ik u
nader bericht in mijn brief van 16 december jl. (Kamerstuk 25 834, nr. 166). Ik interpreteer de motie als een verzoek mijn reeds ingezette koers op verantwoorde
innovatie en meer risicogerichte uitgangspunten niet te laten verslappen. Dat zal
ik zeker niet doen. Ik ga hierna in op welke wijze ik uitvoering zal geven aan de
motie.
Voor de toegezegde toelichting op het certificatiestelsel op grond van de arbeidsomstandighedenregelgeving
verwijs ik u naar de brief die u hierover separaat ontvangt. Dit certificatiestelsel
geeft invulling aan het verzoek aan de regering in de motie om »de gezamenlijke certificerende
instellingen en hun schemabeheerder verantwoordelijk te maken voor het vaststellen
van de certificatieschema’s en de onderliggende protocollen, mits deze getoetst zijn
door de Raad voor Accreditatie, en vervolgens door de Staatssecretaris geschikt worden
bevonden als wettelijk verbindende eisen.»
In het asbeststelsel is Stichting Certificatie Asbest, Ascert, de aangewezen schemabeheerder.
Stichting Ascert ontwikkelt en beheert certificatieschema’s ten behoeve van certificaten
voor personen en voor bedrijven die asbest verwijderen. Daartoe heeft Ascert het Centraal
College van Deskundigen (CCvD) ingericht, met betrokken stakeholders, dat het bestuur
van Ascert hierover adviseert.
In de motie verzoekt de Kamer verder om het bestaande convenant met de schemabeheerder
op te zeggen. Dit convenant is in 2016 opgesteld en zag in het kader van een stelselherziening
destijds toe op de positionering van Stichting Ascert in het certificatiestelsel op
het terrein van asbest ten opzichte van het Ministerie van SZW. In reactie op de motie
zal ik dit voor 1 maart aanstaande opzeggen. In de nieuwe situatie zoals in de brief
over het certificatiestelsel is gemeld, heeft een convenant tussen het Ministerie
en de schemabeheerder geen toegevoegde waarde meer aangezien het de certificerende
instellingen zijn die de relatie met de schemabeheerder bepalen: zij wijzen een gezamenlijke
schemabeheerder aan voor het opstellen en zo nodig wijzigen van een gezamenlijk certificatieschema.
Daarnaast is onderdeel van mijn aanpak voor verbeteringen in het asbeststelsel, dat
de certificatieschema’s zich meer gaan toespitsen op deskundigheid, proces en kwaliteitsborging.
Dat betekent dat de concrete eisen die gaan over werkwijzen van asbestsverwijdering
(de voor het toezicht relevante normen) een plaats zullen krijgen in arboregelgeving,
beleidsregels of handhavingsrichtlijnen. Deze zullen dan uit de schema’s verdwijnen.
Deze schemawijziging zal nog in 2020 in gang worden gezet.
De motie gaat vervolgens in op het in de asbestwereld gebruikte digitale instrument
SMArt. Dit instrument wordt nu gebruikt om de risicoklasse te bepalen en het gebruik
ervan is verplicht in het certificatieschema voor asbest. Het instrument is in beheer
bij Stichting Ascert. Ik sluit een nieuw convenant met Ascert dat specifiek is gericht
op het beheer van het huidige instrument, waarin ik de uitgangspunten uit de motie
hanteer: dat Ascert wel beheerder is, maar geen inhoudelijke invloed heeft op het
al dan niet doorvoeren van innovaties. Zoals in mijn brief van 16 december verder
is toegelicht wordt er gewerkt aan een nieuw instrument (werktitel SMArt- nieuwe stijl);
dit instrument wordt inhoudelijk anders en ook anders gepositioneerd. Ascert zal ook
bij het nieuwe instrument geen directe inhoudelijke invloed hebben op aanpassingen.
Tenslotte roept de motie op een convenant met TNO te sluiten en daarin hun rol voor
wat betreft inhoudelijke advisering over SMArt vast te leggen. Het gesprek met TNO
over een te sluiten convenant loopt nu en ik verwacht in de eerste helft van 2020
dit convenant te kunnen tekenen.
Tot slot
Met deze brief heb ik u geïnformeerd over mijn inzet op het terrein van gezond werken
met gevaarlijke stoffen. Bij mijn activiteiten om te komen tot een nieuwe Arbovisie
zal ik specifiek aandacht besteden aan gevaarlijke stoffen en bekijken of de huidige
inzet tot het gewenste resultaat leidt of dat aanpassingen nodig zijn. Ik zal uw Kamer
over de voortgang informeren.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid