Brief regering : Aanvullende informatie over het handelsverdrag tussen de EU en Canada, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA)
35 154 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)
35 155 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Strategische
partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en
Canada, anderzijds (Trb. 2016, 190)
Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2020
Op woensdag 12 februari 2020 spreek ik met uw Kamer over het handelsverdrag tussen
de EU en Canada, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) (Handelingen II 2019/20, nr. 53, debat over goedkeuring Brede Economische
en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie). Ook de publieke
discussie daarover is volop gaande; in de krant, op twitter als ook op televisie.
Zowel het debat in uw Kamer als de bredere maatschappelijke discussie zijn belangrijke
pijlers van een krachtige democratie.
In verschillende bijdrages aan dat publieke debat (o.a. in een uitzending van Radar
op 10 februari jl.) wordt een onvolledig beeld van de inhoud en gevolgen van CETA
geschetst. Het kabinet wil in de aanloop naar de plenaire behandeling van de goedkeuringswet
van het handels- en investeringsverdrag met Canada daarom nogmaals een aantal zaken
onder uw aandacht brengen.
Allereerst is het bredere belang van het handelsverdrag tussen de EU en Canada voor
het kabinet essentieel. De gedeelde geschiedenis met Canada, de offers die Canada
voor onze bevrijding heeft gebracht en, misschien wel even belangrijk heden ten dage,
de gedeelde waarden waar Canada en Nederland voor staan in een wereld waar machtspolitiek
steeds meer terrein wint ten koste van een op regels gebaseerd multilateraal systeem.
Machtspolitiek, die ook steeds meer zichtbaar wordt binnen het wereldhandelssysteem.
Een reden te meer voor de EU om, waar het multilaterale systeem aan verlamming onderhevig
is, een stevig vangnet te bouwen van bilaterale handelsverdragen met gelijkgezinde
partners.
Het belang van handel voor de Nederlandse welvaart behoeft nauwelijks uitleg. Meer
dan één derde van ons BNP is direct gerelateerd aan handel. Niet alleen multinationals,
ook het Nederlands MKB profiteert van handelsverdragen. Volgens Eurostat exporteren
3.314 Nederlandse bedrijven naar Canada. 91% van deze bedrijven behoren tot het MKB.
In de publieke discussie krijgen twee aan CETA gerelateerde onderwerpen recentelijk
veel aandacht: investeringsbescherming onder het Investment Court System en de invloed van CETA-comités op de voedselveiligheid binnen de EU.
Het Investment Court System beperkt de Nederlandse overheid niet in haar beleidsvrijheid. Sterker nog, het handelsverdrag
tussen de EU en Canada bevestigt juist dat overheden het recht van regelgeving behouden
(the right to regulate) voor beleidsdoeleinden ten behoeve van het algemeen belang. Voorbeelden daarvan
zijn onderwijs, volksgezondheid, milieu en woningbouw. CETA legt bijvoorbeeld een
suikertaks of een hard klimaatbeleid niets in de weg. Het feit dat overheidsbeleid
een negatieve invloed zou kunnen hebben op de winst of winstverwachting van een investeerder
is geen geldige reden voor claims onder CETA. Noch leidt een mogelijke dreiging met
claims tot angst bij de Nederlandse overheid om terughoudend te zijn ten aanzien van
beleid of regelgeving in het algemeen belang.
Bepaalde voorbeelden van claims in andere landen hebben geen relatie tot CETA of tot
Nederland. Het handelsverdrag tussen de EU en Canada beperkt juist de mogelijkheid
van een succesvolle claim onder het Investment Court System ten opzichte van het oude, bestaande systeem voor geschillenbeslechting tussen investeerders
en staten. CETA legt dezelfde maatstaven aan voor een claim om succesvol te zijn als
het Nederlands bestuursrecht: de overheid moet zich houden aan de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur. Alleen als een overheid zich niet houdt aan deze in het Nederlands
recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, moet zij zich zorgen maken over claims.
Maar datzelfde risico loopt die overheid ook onder het gewone Nederlandse bestuursrecht.
Buitenlandse en Nederlandse investeerders hebben derhalve dezelfde rechten en rechtsbescherming.
Het feit dat Nederland partij is bij ca. 80 bilaterale investeringsverdragen, waarvan
de oudste al meer dan 50 jaar geleden afgesloten is, vormt een sterk bewijs dat er
geen reden is te vrezen voor massale claims. Er is onder deze bilaterale investeringsverdragen
nog nooit een formele claim ingediend tegen Nederland. Ook niet door Amerikaanse bedrijven
die via hun vestigingen in landen waarmee Nederland een bilateraal investeringsakkoord
heeft (zoals bijvoorbeeld met Mexico) al lang de mogelijkheid hebben om de Nederlandse
staat te dagen voor een investeringsgeschil. Daarnaast worden verschillende gebruikte
voorbeelden soms onjuist voorgesteld. Zo ging het dispuut over de zogenaamde «Mexicaanse
suikertaks» niet om het recht van Mexico om een dergelijke belasting in te voeren
om de volksgezondheid te borgen, maar om de wijze waarop dit gedaan was. De maatregel
maakte onderscheid tussen Mexicaanse producenten en buitenlandse producenten van suiker
en was een inbreuk op het non-discriminatie beginsel. Ook onder het Nederlandse bestuursrecht
zou een dergelijk overheidsoptreden als onrechtmatig beschouwd worden.
Bij het opgekomen voorbeeld van de claim van Philip Morris in Australië wordt voorbijgegaan
aan het feit dat het tribunaal deze claim heeft verworpen en dat de Australische overheid
haar wetgeving ter zake dan ook niet heeft aangepast.
Een tweede punt van kritiek richt zich op de veronderstelde rol van het CETA-comité
op de EU-voedselveiligheid en op het EU-beleid voor pesticiden.
In de eerste plaats wil ik benadrukken dat CETA bevestigt dat Canada en de EU gerechtigd
zijn hun eigen regels voor voedselveiligheid te handhaven, en waar zij dat willen,
te verhogen. Alle naar de EU geëxporteerde producten moeten voor toelating op de EU-markt
voldoen aan Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid
en etikettering. Daar maakt CETA geen uitzonderingen op.
CETA kan geen veranderingen aanbrengen in de Europese regelgeving voor pesticiden.
Ook niet via het vermeende «geheime» Joint Management Committee on Sanitary and Phytosanitary Measures, waarvan de verslagen en andere documenten gewoon op de website van de Europese Commissie
staan, inclusief de genomen besluiten. Deze zijn voor eenieder raadpleegbaar.
Het CETA-comité heeft juridisch noch praktisch de mogelijkheid om besluiten te nemen
over verhoging van maximale residulimieten (MRL’s). In het CETA SPS-Comité is in 2019
tussen de EU en Canada wel gesproken over MRL’s voor het op de markt brengen van agrarische
producten in de EU. Onder Verordening 396/2005 kan ieder derde land of belanghebbende
een MRL («importtolerantie») aanvragen voor residuen van pesticiden in geïmporteerde
landbouwproducten. Dit geldt ook als die middelen in de Unie voor het betreffende
gebruik of in het geheel niet zijn toegelaten. De aangevraagde importtolerantie wordt
toegekend als uit onderzoek blijkt dat dit veilig is voor de consument. Dit wordt
beoordeeld door de European Food Safety Authority (EFSA). Deze beoordeling vormt vervolgens de basis waarop de Europese Commissie een
voorstel voor het al dan niet toekennen van een nieuwe MRL baseert, waarover vervolgens
besluitvorming plaatsvindt volgens de gewone wetgevingsprocedure. Het CETA-comité
heeft dan ook niet het Europees beleid voor pesticiden veranderd.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Indieners
-
Indiener
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking