Brief regering : Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Koeweit inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden, ‘s-Gravenhage, 16 oktober 2019 (Trb. 2019, 163)
35 389 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Koeweit inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden, ‘s-Gravenhage, 16 oktober 2019
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
7 februari 2020.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 8 maart 2020.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2020
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 16 oktober
2019 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Staat Koeweit inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden
(Trb. 2019, nr. 163)
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
1. Inleiding
Op 29 en 30 april 2014 vonden in Koeweit bilaterale onderhandelingen plaats tussen
de luchtvaartautoriteiten van Nederland en Koeweit. Deze besprekingen hebben geresulteerd
in een Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Koeweit inzake luchtdiensten
tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (hierna: het «Verdrag»). Het Verdrag
vervangt bij inwerkingtreding de huidige op 7 januari 1973 te Koeweit tot stand gekomen
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Koeweit inzake luchtdiensten
(Trb. 1973, nr. 127) (hierna: de «huidige Overeenkomst») die op 18 november 1976 in werking is getreden
voor het Europese deel van Nederland.
Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 november 2002
in de zogenaamde «Open Skies» zaken (hierna: de «Uitspraak») is op 29 april 2004 Verordening
(EG) nr. 847/2004 van het Europees parlement en de Raad inzake onderhandelingen over
en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde
landen (Pb. EU 2004, L 157 van 30 april 2004) vastgesteld. Bepaalde artikelen in de huidige Overeenkomst
waren niet verenigbaar met het recht van de Europese Unie (hierna: EU). De artikelen
zoals overeengekomen in het Verdrag, zijn overeenkomstig deze verordening in lijn
met het recht van de EU.
Daarnaast werd het afsluiten van het Verdrag noodzakelijk geacht teneinde tegemoet
te komen aan de ontwikkelingen in de luchtvaart en meer in het bijzonder om tegemoet
te komen aan de commerciële en operationele wensen van de door beide verdragsluitende
partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen. Tevens zijn de standaardbepalingen ten
aanzien van veiligheid en beveiliging van de luchtvaart opgenomen teneinde te voldoen
aan de internationale verplichtingen ter zake.
Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93
en 94 Grondwet, die aan de door de Staat Koeweit aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toekennen. Het betreft artikel 3, vierde lid, aanhef, onder b
(verlening vergunning), artikel 3, vijfde lid (aanvangen exploitatie na ontvangst
vergunning) en de te exploiteren routes als vervat in de Bijlage. Verder worden aan
de door de respectieve verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd met name in de bepalingen met
betrekking tot tarieven (artikel 5), commerciële activiteiten (artikel 6), verandering
van luchtvaartuig (artikel 7), eerlijke concurrentie (artikel 8), belastingen, douanerechten
en heffingen (artikel 9), gebruikersheffingen (artikel 10), overmaking van gelden
(artikel 11), toepassing van wetten, voorschriften en procedures (artikel 12) en dienstregeling
(artikel 16).
2. Reikwijdte
Omdat de relevante markt van luchtverbindingen ingevolge artikel 22 van het Verdrag
uitsluitend bestreken wordt door het Europese deel van Nederland enerzijds en Koeweit
anderzijds, wordt de reikwijdte van het Verdrag beperkt tot het Europese deel van
Nederland. Praktisch gezien heeft dit tot gevolg dat Nederland op grond van artikel
3 van het Verdrag slechts Europese luchtvaartmaatschappijen kan aanwijzen die gevestigd
zijn in het Europese deel van Nederland.
3. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen en bepaalt dat het lidmaatschap van de EU van het Europese
deel van Nederland gevolgen heeft voor het Verdrag.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In dit artikel worden de (vervoers)rechten opgesomd die de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
onder het Verdrag mogen uitvoeren.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening) en artikel 4 (Intrekking en schorsing van vergunningen)
Het Verdrag schept voor de verdragsluitende partijen de mogelijkheid tot meervoudige
aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen en geeft de voorwaarden aan waaraan de luchtvaartmaatschappijen
van beide verdragsluitende partijen moeten voldoen om voor aanwijzing in aanmerking
te komen.
Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de eerdergenoemde Uitspraak van het Europese
Hof van Justitie, zodanig geformuleerd dat ook in het Europese deel van Nederland
gevestigde luchtvaartmaatschappijen van andere EU-lidstaten door Nederland kunnen
worden aangewezen (artikel 3) of, waar nodig, de vergunning kan worden geweigerd of
ingetrokken, of de uitoefening van de rechten te schorsen of daaraan voorwaarden te
verbinden, bijvoorbeeld als niet (langer) aan de vereisten voor eigendom wordt voldaan
of de operaties niet (langer) overeenkomstig standaarden van de Internationale Organisatie
voor Burgerluchtvaart (hierna: ICAO) plaatsvinden (artikel 4).
Artikel 5 (Tarieven)
Artikel 5 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de
tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de verdragsluitende
partijen kunnen interveniëren.
Artikel 6 (Commerciële activiteiten)
Teneinde tegemoet te komen aan de huidige eisen die de luchtvaartsector stelt aan
het uitoefenen van commerciële activiteiten, daaronder begrepen het uitoefenen van
activiteiten op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, biedt het eerste
lid van artikel 6 onder meer het recht van de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
om kantoren te vestigen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij ter
bevordering en verkoop van luchtvervoer en bijkomende of aanvullende diensten.
Tevens voorziet artikel 6, tweede lid en derde lid, in de mogelijkheid voor luchtvaartmaatschappij(en)
om eigen specialistisch personeel op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij te laten werken (tweede lid), of om het personeel in te schakelen van een ander
bedrijf dat door die verdragsluitende partij daartoe gemachtigd is (derde lid). Het
vierde lid voorziet in grondafhandeling die optimale mogelijkheden geeft voor vrije
keuze tussen aanbieders op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij.
Daarnaast biedt het vijfde lid van dit artikel mogelijkheden voor uitgebreide commerciële
samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen, zoals door middel van zogenaamde code-sharing regelingen, hetgeen voor de bestaande luchtvaartallianties van groot belang is. Het
zesde lid bepaalt dat wet-lease regelingen vooraf door de luchtvaartautoriteiten dienen
te worden goedgekeurd.
Het zevende lid van dit artikel bepaalt dat alle commerciële activiteiten uit dit
artikel slechts kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de voor een verdragsluitende
partij geldende wet- en regelgeving op het betreffende terrein, inclusief de voor
het Europese deel van Nederland geldende Europese wet- en regelgeving.
Artikel 7 (Verandering van luchtvaartuig)
Dit artikel maakt het voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen mogelijk het overstappen
van passagiers op (delen van) de routes zoals neergelegd in de routetabel in de Bijlage
bij het Verdrag te faciliteren en – waar commercieel opportuun – gebruik te maken
van partners of geleaset materieel. Voor de positie van Schiphol als transfer luchthaven
is dit artikel eveneens van belang.
Artikel 8 (Eerlijke concurrentie)
In artikel 8 zijn bepalingen opgenomen teneinde de eerlijke concurrentie tussen de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende partijen te waarborgen.
Elke verdragsluitende partij zet zich op grond van het tweede lid van dit artikel
ervoor in om alle mogelijke middelen in te zetten om alle vormen van discriminatie
of oneerlijke concurrentie ten opzichte van de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
van de andere verdragsluitende partij uit te bannen. Het derde lid bepaalt dat de
luchtvaartmaatschappijen op basis van commerciële overwegingen zelf hun frequentie
en capaciteit voor internationale luchtdiensten mogen bepalen. Het vierde lid verbiedt
het opleggen van specifieke concurrentievervalsende maatregelen.
Artikel 9 (Belastingen, douanerechten en heffingen)
Dit artikel bepaalt dat de luchtvaartuigen die op de internationale routes onder het
Verdrag opereren, alsmede de normale boorduitrustingsstukken, reserveonderdelen, voorraden
brandstof en smeermiddelen, boordproviand en reclame- en promotiemateriaal van de
aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) op basis van wederkerigheid zijn vrijgesteld
van douanerechten, inspectiekosten en andere nationale rechten en heffingen op het
grondgebied van de andere verdragsluitende partij, op voorwaarde dat de normale boorduitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen, boordproviand en reclame-
en promotiemateriaal aan boord van het luchtvaartuig blijven totdat zij weer worden
uitgevoerd.
Artikel 10 (Gebruikersheffingen)
In artikel 10 zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen dat de gebruikersheffingen
die voor de ene verdragsluitende partij gelden niet hoger mogen zijn dan de gebruikersheffingen
die gelden voor de andere verdragsluitende partij.
Artikel 11 (Overmaking van gelden)
Artikel 11 garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van een aangewezen
luchtvaartmaatschappij mogen worden uitgevoerd naar het land van herkomst tegen de
op dat moment geldende wisselkoers.
Artikel 12 (Toepassing van wetten, voorschriften en procedures)
In artikel 12 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen
van de door de ene verdragsluitende partij aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) dienen
te voldoen aan wetten, voorschriften en procedures van de andere verdragsluitende
partij ten aanzien van de binnenkomst op, het verblijf op en het vertrek uit het grondgebied
van deze verdragsluitende partij. Dit geldt ook voor passagiers, bemanning, vracht
en post.
Artikel 13 (Erkenning van bewijzen en vergunningen)
Geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen uitgegeven
door de ene verdragsluitende partij, en die nog niet zijn verlopen, zullen worden
erkend door de andere verdragsluitende partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen
van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165 en Trb. 1959, 45). Elke verdragsluitende partij behoudt echter het recht om bewijzen en vergunningen
te weigeren die door de andere verdragsluitende partij aan haar eigen onderdanen zijn
toegekend. Voor het Europese deel van Nederland betekent de erkenning dat deze in
overeenstemming dient te zijn met geldende Europese wet- en regelgeving.
Artikel 14 (Veiligheid) en artikel 15 (Beveiliging van de luchtvaart)
De bepalingen over de veiligheid en beveiliging van de luchtvaart zijn neergelegd
in artikel 14 en in artikel 15 van het Verdrag. Hierin zijn een procedure en een aanpak
geregeld (inclusief de zogenaamde platforminspecties) indien de ene verdragsluitende
partij twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard
door de andere verdragsluitende partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede
twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden het
tweede of zesde lid van artikel 14 en het zevende lid van artikel 15 de mogelijkheid
om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied
te schorsen of daarvan af te wijken. Verder wordt verwezen naar de door de ICAO vastgestelde
veiligheids- en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen), die voor zover
van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Nederland en Koeweit
in acht moeten worden genomen.
Artikel 16 (Dienstregeling)
Artikel 16 regelt het verstrekken van periodieke informatie over dienstregelingen
door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de ene verdragsluitende partij aan
de luchtvaartautoriteiten van de andere verdragsluitende partij om operationele redenen
en ter goedkeuring. De verdragsluitende partijen zullen er daarbij voor zorgdragen
dat de administratieve belasting voor de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) tot
een minimum beperkt blijven.
Artikelen 17–23 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 17 tot en met 23 bevatten louter procedurele standaardbepalingen met
betrekking tot onder meer overleg en wijziging (artikel 17), regeling van geschillen
(artikel 18), duur en beëindiging (artikel 19), registratie bij de ICAO (artikel 20),
toepasselijkheid van multilaterale overeenkomsten en verdragen (artikel 21), de toepasselijkheid
van dit Verdrag (artikel 22) en inwerkingtreding (artikel 23). Het tweede lid van
artikel 23 bepaalt dat de huidige Overeenkomst beëindigd wordt op de datum waarop
het Verdrag in werking treedt.
Bijlage
De Bijlage bij het Verdrag, die een integrerend onderdeel van het Verdrag uitmaakt,
bevat de routetabel met een open routeschema voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van beide verdragsluitende partijen. De luchtvaartautoriteiten en de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
kunnen ter invulling van deze Bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde kaders
opereren.
De Bijlage is, voor zover het de routetabel betreft, aan te merken als uitvoerend
van aard. Verdragen tot wijziging van de Bijlage, voor zover het de routetabel betreft,
behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het
recht tot goedkeuring ter zake voorbehouden.
4. Koninkrijkspositie
Het Verdrag zal ingevolge artikel 22, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden,
alleen voor het Europese deel van Nederland gelden. Het werd niet opportuun geacht
om de reikwijdte van het Verdrag uit te breiden tot het Caribische deel van Nederland
(de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Dit is ingegeven door het feit dat
de relevante markt van luchtverbindingen bestreken wordt door het Europese deel van
Nederland enerzijds en Koeweit anderzijds.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.