Brief regering : Beleidsreactie op de post-missie beoordeling (PMB) van de Nederlandse geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 703 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN DEFENSIE, VOOR BUITENLANDSE HANDEL
EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2020
Deze brief vormt de beleidsreactie van het kabinet op de post-missie beoordeling (PMB)
van de Nederlandse geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz. De missie vond
plaats tussen 2011 en 2013 in Afghanistan en had als doel om de civiele politie en
de rechtsketen te helpen versterken, met name in de provincie Kunduz. De PMB is uitgevoerd
door de onafhankelijke evaluatiedienst (IOB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
en evalueert de waarschijnlijkheid dat de missie heeft bijgedragen aan de vooraf gestelde
doelen en beoordeelt het ontwerp en de uitvoering van de beleidstheorie van de missie.
De beleidsreactie begint met een schets van de context waarin de missie en de PMB
plaatsvonden. Aansluitend worden de aanbevelingen die de IOB heeft gedaan een voor
een geadresseerd, gevolgd door een korte vooruitblik1.
De PMB komt tot een aantal indringende en soms zorgelijke bevindingen betreffende
onder andere de totstandkoming van de missie en tekortkomingen ten aanzien van transparante
rapportages. Het kabinet neemt deze bevindingen en de aanbevelingen die daaruit voort
komen zeer serieus. Het kabinet onderkent dat er lessen getrokken moeten worden uit
de ervaring in Kunduz, met name ten aanzien van de rapportages over missies. Het kabinet
neemt deze bevindingen ter harte en stelt een aantal maatregelen voor die het rapporteren
over missies ten goede moeten komen.
Context
De Nederlandse geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz kwam tot stand in een
complexe Afghaanse politieke-en veiligheidscontext. Begin 2011 behoorde Afghanistan
ondanks meerdere jaren gestage economische groei nog altijd tot de armste landen ter
wereld en was de veiligheidssituatie in het land precair. Begin 2014 zou ISAF de verantwoordelijkheid
voor de veiligheid overdragen aan de Afghaanse autoriteiten Deze naderende transitie
droeg bij aan de onzekerheid en onderstreepte de noodzaak om de capaciteit van de
Afghaanse veiligheidsdiensten te vergroten. Daarnaast was destijds al duidelijk dat
de effectiviteit van de inzet van de internationale gemeenschap werd beperkt. Dit
kwam voornamelijk door de fragiliteit van de Afghaanse staat en belemmeringen die
voortkwamen uit de Afghaanse context, waaronder een hoge mate van corruptie.
De Nederlandse inzet tussen 2011 en 2013 maakte deel uit van bredere internationale
inspanningen in het gebied en werd gedaan onder de vlag van de door de NAVO geleide
International Security Assistance Force (ISAF) en de EU politiemissie (EUPOL) Afghanistan.
De Nederlandse inzet had als doel het verbeteren van de kwaliteit van de politie en
het rechtssysteem in de provincie Kunduz, en het versterken van de samenwerking tussenbeide.
De PMB richtte zich specifiek op de Nederlandse politietrainingsmissie en heeft geen
betrekking op andere door Nederland ontplooide en ondersteunende activiteiten die
geen direct onderdeel waren van de missie.
De PMB concludeert dat de missie heeft bijgedragen aan een professionalisering van
zowel de politie als het rechtssysteem in Kunduz. Het is gezien de moeilijke context
noemenswaardig dat er na 5 jaar nog veel zichtbaar is van wat destijds door Nederland
in gang is gezet: het regionale trainingscentrum (RTC) in Kunduz is nog actief, het
in 2011 geïntroduceerde curriculum wordt nog gebruikt, de alfabetiseringscursussen
lopen nog en er zijn mobiele trainingsteams naar Nederlands model. Verder is het aantal
geregistreerde advocaten gestegen van 21 in 2011 naar 101 in 2018, onder wie 14 vrouwen.
Deze constateringen zijn des te meer bijzonder gezien de beperkingen in het missiemandaat
en de korte missieduur die de PMB onderkent. Ondanks deze restricties heeft de missie
een basis kunnen leggen voor verdere versterking van de politie en het rechtssysteem
in de provincie.
Toch is de situatie in de provincie Kunduz anno 2019 zorgelijk. Verdere versterking
van de politie en het rechtssysteem is sinds het einde van de missie nauwelijks mogelijk
geweest. Dit komt onder andere door de her-opkomst van de Taliban en de verslechtering
van de veiligheidssituatie nadat in 2014 de verantwoordelijkheid voor de veiligheid
aan de Afghaanse autoriteiten werd overgedragen. Deze ontwikkelingen belemmeren de
werking van het formele rechtssysteem, wat volgens de IOB ook van negatieve invloed
is op de resultaten van de missie op de langere termijn.
Een wezenlijk deel van de provinciebevolking woont momenteel in rurale gebieden waar
de politie en het formele rechtssysteem op dit moment geen of zeer beperkte autoriteit
hebben. Ook heeft de Taliban de druk op de stedelijke gebieden de laatste jaren opgevoerd.
Deze uiterst zorgelijke ontwikkelingen vormen een bedreiging voor hetgeen de missie
heeft bereikt. Het is daarom voor Kunduz, net als voor heel Afghanistan, van essentieel
belang dat er een inclusief intra-Afghaans vredesproces komt dat uitmondt in een politieke
oplossing en een duurzame vrede. Alleen op die manier kunnen de in het rapport geconstateerde
resultaten op langere termijn worden bestendigd.
Zoals in het rapport naar voren komt was de missie in zowel de totstandkoming als
de opzet uniek. Veel voorbeelden in de PMB onderschrijven het goede werk dat onze
vrouwen en mannen in Kunduz hebben geleverd. Het kabinet hecht er daarom aan om haar
bijzondere waardering uit te spreken voor allen die zich onder moeilijke omstandigheden
hebben ingezet om de situatie in Afghanistan te verbeteren.
Reactie op de bevindingen en aanbevelingen
Op basis van de bevindingen doet de IOB 6 concrete aanbevelingen. Deze hebben betrekking
op de vormgeving en opzet van de missie, het politieke besluitvormingsproces in Den
Haag en de rapportages aan de Kamer. Op een aantal terreinen zijn in de 5 jaar sinds
het beëindigen van de missie reeds verdere stappen gezet. Hieronder worden de aanbevelingen
geadresseerd.
Aanbeveling 1: Laat beschikbare kennis over wat er nodig is om duurzame resultaten
te bereiken en de kennis van de lokale behoeften zwaarder meewegen in het ontwerp
van politietrainingsmissies. Voorkom dat het streven naar een breed politiek draagvlak
de uitvoerbaarheid van de missie en de haalbaarheid van de missiedoelen in de weg
staat.
Het kabinet streeft in de besluitvorming naar een zo breed mogelijk politiek draagvlak,
zeker waar het ingrijpende besluiten betreft zoals het uitzenden van militairen en
civiel personeel naar conflictgebieden. Bij de totstandkoming van de Nederlandse geïntegreerde
politietrainingsmissie in Kunduz zijn als gevolg hiervan toezeggingen gedaan die de
uitvoerbaarheid van de missie bemoeilijkten. Zo was de politieke voorwaarde dat door
Nederland getrainde politieagenten niet voor offensieve handelingen en militaire doeleinden
zouden worden ingezet een beperking die niet aansloot bij de lokale behoefte en die
van de internationale bondgenoten.
Juist in de volatiele conflictsituaties waar Nederland actief is moet er ruimte zijn
om de inzet aan te passen overeenkomstig de omstandigheden en ontwikkelingen in het
missiegebied. Een hoge mate van politieke inspraak die de militair-operationele invulling
van een missie beperkt, zoals in Kunduz het geval was, is daarom onwenselijk. Dit
doet niet af aan de informatieplicht aan de Kamer. Zo is uw Kamer in de context van
de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS meermaals geïnformeerd dat, gelet
op de ontwikkelingen en de veranderde behoefte op de grond, de inzet in aangepaste
vorm werd voortgezet. Het kabinet zal zich bij toekomstige missiebijdragen inspannen
om verantwoorde doch flexibele politieke kaders te scheppen die zo min mogelijk belemmering
vormen voor de uitvoerbaarheid van de missie.
De IOB geeft aan dat bondgenootschappelijke overwegingen ertoe leidden dat lokale
behoeften onvoldoende meewogen in het missieontwerp. In de beleving van kabinet zijn
de lokale behoeften wel degelijk grondig meegewogen. De Nederlandse bijdrage in Kunduz
haakte in op een bestaand operatieplan en op de doelen die door ISAF en EUPOL, en
in NAVO en EU-verband waren gespecificeerd, met instemming van Nederland. Daarbinnen
is bij het ontwerpen van de missie, met inachtneming van het politieke draagvlak binnen
de Kamer voor de opbouw van civiele politiecapaciteit, grondig onderzocht aan welke
behoefte Nederland met een bijdrage kon voldoen. Ter voorbereiding op de missie werden
meerdere verkennende bezoeken uitgevoerd en is er gesproken met verschillende ngo’s.
Die analyse maakte deel uit van het operationele planningsproces en bepaalde, in combinatie
met de beschikbaarheid van middelen en het vereiste voortzettingsvermogen, het karakter
en de omvang van de Nederlandse bijdrage. Ook de inzet op de gehele justitiële keten
werd ingegeven door de geconstateerde lokale behoeften en in overleg met de Afghaanse
autoriteiten. Deze sloot daarom goed aan bij de Afghaanse juridische context, zoals
in de PMB wordt bevestigd.
De constatering van de IOB dat de missieduur te kort was is een terecht punt van aandacht
en iets waar het kabinet rekening mee heeft gehouden bij recente missiebesluiten.
Langdurig (politiek) commitment is voor veel missiebijdragen essentieel om succesvol
te kunnen zijn. Daarom heeft het kabinet bij het verlengen van de Nederlandse bijdragen
aan de Resolute Support Missie (RSM) in Afghanistan, enhanced Forward Presence in Litouwen, de missies in de Sahel en de veiligheidsinzet in Irak ingezet op meerjarige
mandaten. Gezien de zware politieke verantwoordelijkheid die gekoppeld is aan missie-deelname
is daarbij telkens gekozen voor een termijn die niet voorbij gaan aan de duur van
de huidige regeerperiode.
Aanbeveling 2: Rapporteer zowel positieve als negatieve zaken op transparante wijze:
van missiegebied naar de ministeries, en van de ministeries naar de Tweede Kamer.
Investeer in een lerende organisatie.
Het kabinet onderschrijft het belang van een evenwichtige en transparante wijze van
rapporteren. Dat de IOB kanttekeningen plaatst bij gegevens die in Kamerrapportages
zijn opgenomen is een ernstige constatering die serieuze opvolging verdient. Uit gesprekken
die de IOB met betrokkenen heeft gevoerd blijkt dat druk werd ervaren om positieve
resultaten te presenteren. Gepercipieerde collectieve groepsdruk onder de bij de missie
betrokken medewerkers om het draagvlag voor de missie te behouden was hier onder andere
debet aan. Ook organisatiecultuur was een factor. Naar het nu blijkt was daardoor
op verschillende niveaus en bij verschillende departementen onvoldoende ruimte en
aandacht om de negatieve en positieve kanten van de missieresultaten op een evenwichtige
manier te rapporteren. Dit is een ernstige conclusie. De Kamer moet erop kunnen vertrouwen
dat rapportages een zo nauwkeurig mogelijke weergave van de missieresultaten bevatten.
In een complexe omgeving als Kunduz was het niet altijd gemakkelijk om een volledig
beeld te krijgen van de werkelijkheid. Onder andere taalbarrières en beperkte bewegingsvrijheid
maakten het lastig om gegevens te controleren. Cijfers konden soms op meerdere manieren
worden uitgelegd en zoals door de IOB aangestipt ontbrak het aan een richtlijn voor
eenduidige rapportages. Daardoor was er ruimte voor de meest positieve interpretatie
van de feitelijke gegevens. Dit werd ook in de hand gewerkt door het streven naar
politiek draagvlak voor de missie.
Een aantal negatieve zaken, waaronder het feit dat er te weinig agenten waren om te
trainen, is in rapportages aan uw Kamer aan bod gekomen. Zo is in de stand van zaken
brief van 5 oktober 2011 aangegeven dat er op grond van de opleidingsbehoefte geen
volledige dagtaak was voor alle 20 KMar basistrainers.2 De tussentijdse evaluatie stipte aan dat er minder basisopleidingen waren gegeven,
omdat veel rekruten al door Amerikaanse en Duitse instructeurs waren opgeleid en dat
het trainen van actieve agenten moeizaam verliep omdat deze niet in grote aantallen
beschikbaar konden worden gesteld.3 Naast de rapportages zijn er veelvuldig werkbezoeken geweest, ook door leden van
uw Kamer, waarbij beperkingen van de missie naar voren kwamen en mede naar aanleiding
waarvan ook wijzigingen in de uitvoering van het mandaat werden aangebracht.4
Ondanks dat ook negatieve kanten belicht zijn in rapportages en tijdens werkbezoeken,
moet het in de toekomst beter. De Kamer dient erop te kunnen vertrouwen dat informatie
die over missiebijdragen wordt gerapporteerd een zo correct mogelijke weergave is
van de realiteit. Een missie en de bijbehorende rapportagelijn moeten daarop zijn
ingericht. Personeel moet de ruimte voelen om kritische of negatieve inzichten te
kunnen rapporteren en leidinggevenden moeten ervoor zorgen deze boodschappen op een
evenwichtig en transparante wijze doorklinken in rapportages aan Den Haag. Ook in
de Haagse realiteit moet acceptatie zijn voor onwelgevallige berichten, en die moeten
hun weg kunnen vinden in rapportages aan uw Kamer. Verder mag de Kamer verwachten
dat uiterste zorgvuldigheid wordt getracht bij de formuleringen die in rapportages
zijn opgenomen. De IOB constateert terecht dat in de eindevaluatie onjuist is vermeld
dat bijna 2000 agenten alfabetiseringsonderwijs hebben afgerond. Deze fout blijkt
het gevolg van een onzorgvuldigheid. Waar eerdere voortgangsrapportages én de tussentijdse
evaluatie verwezen naar het aantal personen dat «een vorm van alfabetiseringsonderwijs
[heeft] gehad», is deze formulering in de eindevaluatie foutief veranderd naar «afgerond».
De eerder gehanteerde formulering had ook in de eindevaluatie moeten staan.
Het kabinet gaat naar aanleiding van de bevinding aan de slag om ervoor te zorgen
dat in de toekomst opener over missieresultaten wordt gecommuniceerd en dat er voldoende
ruimte is voor kritische geluiden. Hiertoe worden de volgende stappen ondernomen:
• In het missieontwerp voor toekomstige missiebijdragen waar mogelijk en relevant duidelijk
maken hoe de voortgang van de missie zal worden gemeten, en daarmee eenduidige rapportagerichtlijnen
formuleren voor de missie.
• In artikel-100 brieven wordt standaard een paragraaf opgenomen waarin aandachtspunten
en risico’s worden benoemd, inclusief eventuele mitigerende maatregelen.
• Tijdens het opwerktraject voor nieuwe missies zal nadrukkelijk worden stilgestaan
bij het belang van transparant rapporteren. Daarbij zullen medewerkers worden gewezen
op de beschikbare kanalen om aan de bel te trekken als iemand zich niet gehoord voelt,
zoals bijvoorbeeld vertrouwenspersonen.
De IOB stelt dat transparantie op de korte termijn versterkt zou kunnen worden door
de tussentijdse en eindevaluatie aan de Kamer te laten uitvoeren door een onafhankelijke
partij in plaats van door de departementen zelf. Het belang van transparantie staat
buiten kijf en de tussentijdse en eindevaluaties zijn hierin een belangrijk instrument.
De verplichting voor het kabinet om deze uit te voeren ligt vast in het Toetsingskader.
Gezien de politieke gevoeligheid van missies en de belangen van partners en bondgenoten
is het onwaarschijnlijk dat een derde partij tijdens het verloop van de missie ter
plaatse onderzoek kan uitvoeren, zoals de IOB voorstelt. Ook dient rekening gehouden
te worden met praktische beperkingen zoals vertrouwelijkheid en veiligheidsvereisten.
Dit alles afwegende is het kabinet voornemens de staande praktijk te handhaven en
tussentijdse evaluaties, conform het Toetsingskader, door de departementen zelf te
laten uitvoeren.
Voor de eindevaluaties zal per geval worden bezien of en op welke manier een onafhankelijke
partij daarbij betrokken kan worden. Daarbij zullen haalbaarheid en de toegevoegde
waarde in samenhang worden afgewogen.
Aanbeveling 3: Ga door met de ketenbenadering in vergelijkbare toekomstige missies.
De IOB constateert dat de ketenbenadering de belangrijkste kracht van de missie was.
Deze bouwde voort op bestaande kennis en sloot goed aan op de Afghaanse juridische
context. De ketenbenadering staat centraal in de geïntegreerde aanpak waar Nederland
veel waarde aan hecht. Het kabinet onderschrijft de kracht van de ketenbenadering.
Sinds het einde van de missie in Kunduz is deze daarom ook toegepast op andere Nederlandse
missiebijdragen zoals verschillende bijdragen aan missies in de Sahel en de inzet
in de strijd tegen ISIS.
De omvang van de Nederlandse bijdrage in Kunduz maakte een brede inzet ter ondersteuning
van verschillende onderdelen in de justitiële keten mogelijk. In andere missiegebieden
is een soortgelijke opzet vaak voor Nederland alleen niet haalbaar of wenselijk. Andere
bondgenoten, NGO’s en partners zijn in veel gevallen beter in staat om bepaalde onderdelen
van de keten te ondersteunen. Maar ook bij een kleinere Nederlandse bijdrage wordt
de ketenbenadering in acht genomen. Al vanaf de voorbereiding van een missiebijdrage
of andere interventie ten behoeve een onderdeel van de justitiële keten wordt er rekening
gehouden met de samenhang en uitwerking op overige onderdelen van die keten. Daarbij
hoort ook het in kaart brengen van wat anderen doen of al hebben gedaan. Waar mogelijk
wordt de aansluiting gezocht.
Aanbeveling 4: Blijf investeren in geïntegreerde interdepartementale samenwerking
tijdens missies ter versterking van politie en rechtssystemen. Als er verschillen
in voorwaarden en rapportagelijnen zijn voor de bijdragen van verschillende departementen,
wees hier dan duidelijk over.
De IOB stipt de samenwerking tussen de betrokken Ministeries (Buitenlandse Zaken,
Defensie en Justitie en Veiligheid) aan als positief. Hierin was de Kunduzmissie niet
uniek. Voor missiebijdragen geldt dat deze in de interdepartementale Stuurgroep Missies
& Operaties (SMO) worden gewogen voordat tot eventuele besluitvorming wordt overgegaan.
Sinds de Kunduz-missie is ook het Minister van Justitie en Veiligheid standaard in
de SMO vertegenwoordigd, naast de Ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie, Algemene
Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingen in
de missiegebieden waar Nederland actief is komen daar wekelijks aan bod. Kleinere
civiele bijdragen worden daarnaast door de betrokken ministeries afgestemd en besproken
in de zes-wekelijkse interdepartementale werkgroep civiele missies.
De moeilijkheden die zijn geconstateerd als gevolg van de verschillen in voorwaarden
en rapporteringslijnen waren deels verklaarbaar omdat EUPOL en de politietrainingsmissie
vanuit verschillende internationale organisaties (EU, NAVO) werden aangestuurd, die
elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid prioriteiten stelden en richtlijnen gaven.
Ook in andere contexten waar Nederland bijdraagt aan meerdere missies in hetzelfde
gebied (Oekraïne, de Sahel, Libië, Irak) is samenwerking complexer dan wanneer zij
in dezelfde missie en met één enkele hiërarchie te maken hebben. Naast coördinatie
en aansturing vanuit Den Haag speelt de Nederlandse ambassade een centrale rol in
de coördinatie ter plekke, ook met de verdere Nederlandse inzet in het land. Het kabinet
neemt de aanbeveling ter harte.
Aanbeveling 5: Neem tijdig een gedegen, op kennis van deskundigen gebaseerd plan op
in het missieontwerp voor de versterking van de positie van vrouwen.
Het verbeteren van de positie van vrouwen stond in de oriënterende fase van het missieontwerp
onvoldoende centraal. Deze bevinding heeft specifiek betrekking op het NAVO-deel van
de missie, de NATO Training Mission – Afghanistan (NTM-A). Binnen EUPOL was gender vanaf het begin door alle activiteiten van de missie
verweven en werden er op vrouwen gerichte programma's en trainingen uitgevoerd.
Een missie is niet automatisch het geëigende – of enige – instrument voor de versterking
van de positie van vrouwen. Ook diplomatieke activiteiten of ontwikkelingssamenwerking
kunnen hiervoor worden ingezet. Zo werden ten tijde van de Kunduz-missie via de Nederlandse
ambassade meerdere genderprogramma’s financieel gesteund. Dit betrof bijvoorbeeld
een meerjarig programma van de Asia Foundation waarmee de toegang van vrouwen tot het rechtssysteem werd vergroot en een project
uitgevoerd door de Afghaanse ngo Equality for Peace and Democracy dat een betere vertegenwoordiging van vrouwen bij initiatieven voor vrede en verzoening
nastreefde.
Het kabinet erkent het belang om in een zo vroeg mogelijk stadium te verkennen hoe
genderaspecten kunnen worden vormgegeven in het missieontwerp en in de uitvoering.
Op dit terrein zijn sinds het einde van de geïntegreerde politietrainingsmissie belangrijke
stappen gezet. Zo is gender sinds 2014 als standaard aandachtspunt opgenomen in het
Toetsingskader voor de artikel 100-procedure. Zodoende wordt, daar waar relevant,
in artikel-100 brieven benoemd op welke manier de versterking van de positie van vrouwen
is meegenomen in het ontwerp van de inzet.
Het onderwerp gender is tegenwoordig op structurele wijze verankerd bij uitzendingen
van militair en politiepersoneel. De Nederlandse bijdrage aan de Resolute Support
missie in Afghanistan is hier een voorbeeld van, waarbij twee gender adviseurs ervoor
zorgen dat bij alle missieactiviteiten rekening wordt gehouden met de mogelijke impact
op de positie van vrouwen. Verder wordt in opleidingen en opwerktrajecten voor militairen
en politiefunctionarissen veel aandacht besteed aan gender en worden door de politie
voor elke missie gender focal points aangewezen met als doel bij alle werkzaamheden aandacht te besteden aan het onderwerp
gender.
Aanbeveling 6: Laat de mogelijkheid open om medewerkers in civiele rollen uit te zenden
voor een periode langer dan zes maanden.
Uit de PMB blijkt dat de zesmaandelijkse rotaties nadelig waren voor de werkzaamheden
van medewerkers in civiele rollen. Het kabinet erkent dat een dergelijk korte rotatieperiode
inderdaad een aantal nadelen heeft. Zesmaandelijkse rotaties voor civiele uitzendingen
zijn daarom tegenwoordig een uitzondering. Voor experts die via Buitenlandse Zaken
in civiele rollen worden uitgezonden geldt het uitgangspunt dat de uitzending minimaal
één jaar duurt. In veel gevallen wordt deze verlengd. Ook uitzendingen van politiefunctionarissen
duren minstens één jaar, met de mogelijkheid tot verlenging. Voor het uitzenden van
medewerkers van de Koninklijke Marechaussee geldt doorgaans nog wel een maximale duur
van zes maanden, ingegeven door de rechtspositie van militaire ambtenaren. Naast aandacht
voor effectiviteit weegt bij het bepalen van de uitzendduur ook de zorgplicht voor
het personeel mee, in het bijzonder voor uitzendingen naar hoog risico gebieden.
In het geval van de Kunduz-missie was de wens om opwerktrajecten gezamenlijk met de
militairen aan te lopen een belangrijke overweging bij de keuze voor zesmaandelijkse
rotaties. Met name de koppeling met de commandant, die ook zesmaandelijks roteerde,
werd als zeer waardevol ervaren. Het gezamenlijk opwerktraject wordt door de IOB aangemerkt
als positief voorbeeld van de geïntegreerde samenwerking tussen de departementen.
Bij ongelijke rotatieperioden was een dergelijke opzet niet mogelijk geweest.
Vooruitblik
De (post)conflictsituaties die doorgaans ten grondslag liggen aan een missie zijn
steevast complex. Dat bemoeilijkt de vormgeving van een effectieve missiebijdrage
en vergroot de kans op tekortkomingen in de opzet of uitvoering van een missie. Zoals
ook in de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) aangestipt blijft
de noodzaak voor vredesmissies en crisisbeheersingsoperaties bestaan, alsook het Nederlands
belang om aan bepaalde missies bij te dragen. Dat maakt het des te belangrijker om
lessen te trekken uit eerdere missie ervaringen en daarmee rekening te houden wanneer
toekomstige inzet wordt overwogen.
Het kabinet is de IOB erkentelijk voor de PMB, waaruit blijkt wat er tijdens Nederlandse
geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz goed heeft gewerkt en welke aspecten
voor verbetering vatbaar waren. Waar relevant zullen de in deze beleidsreactie gedane
toezeggingen over het ontwerp van missies en de missierapportages worden meegenomen
bij de vormgeving, uitvoering en rapportage van toekomstige missiebijdragen.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie