Brief regering : Invoering eHerkenning
34 972 Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)
Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2020
De Wet digitale overheid (WDO) (Kamerstuk 34 972) beoogt de beweging naar de inzet van veiligere inlogmiddelen overheidsbreed te regelen
en af te dwingen. In de kern bepaalt deze wet hoe de overheid op basis van dezelfde
uitgangspunten en normen voldoet aan de eisen van de al langer geldende Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG) en Europese verordening betreffende elektronische identificatie
en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (eIDAS).
De WDO dwingt standaarden af, zoals het alleen nog toestaan van erkende en toegelaten
inlogmiddelen, maar biedt ook handvatten, zoals de beoogde regeling Betrouwbaarheidsniveaus
waarmee overheidsdienstverleners het juiste beveiligingsniveau van hun digitale diensten
kunnen bepalen.
Adequate gegevensbescherming
In het bedrijvendomein nemen twee grote uitvoerders, UWV en Belastingdienst, momenteel
het voortouw in de uitrol van eHerkenning op eIDAS-betrouwbaarheidsniveau substantieel
(eHerkenning niveau 3). Deze overheidsorganisaties doen dit vooruitlopend op het in
werking treden van de WDO. Met ingang van de WDO geldt in beginsel direct een acceptatieplicht
voor erkende bedrijfs- en organisatiemiddelen, zoals eHerkenning. Bedrijven en organisaties
moeten dan met een eHerkenningsmiddel bij alle overheidsdienstverleners in kunnen
loggen.
Bestuursorganen hebben nu al een eigen verantwoordelijkheid om de gegevens van hun
klanten adequaat te beveiligen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geeft in dit verband
al langere tijd te kennen dat de betrouwbaarheid van de inlogmiddelen van de overheid
over de gehele linie omhoog moet. Zo heeft de AP een voorbeeld gesteld met de waarschuwing
aan het UWV voor de toegangsbeveiliging op haar Werkgeversportaal. UWV en Belastingdienst
hebben het overheidsbreed ontwikkelde eHerkenning ingevoerd, omdat dit stelsel middelen
kan leveren op de vereiste hogere betrouwbaarheidsniveaus.
Ervaringen met eHerkenning
Het eHerkenningsstelsel is in ontwikkeling. Op het eHerkenningsstelsel zijn meer dan
400 organisaties aangesloten. Belastingdienst en UWV zijn beide aangesloten op niveau 3.
Hierbij worden hoge eisen gesteld aan het uitgifteproces om betrouwbaar vast te kunnen
stellen dat degene waarmee gegevens worden gedeeld, voldoende bevoegd is. Er zijn
nu in totaal ruim 400.000 middelen uitgegeven, waarvan 100.000 middelen op eHerkenningsniveau 3.
Door de toegenomen vraag is de doorlooptijd van de aanvraagprocedure voor eHerkenningmiddelen
toegenomen. De leveranciers van eHerkenning hebben inmiddels extra capaciteit ingezet
om de wachttijden weer tot enkele dagen terug te brengen, zodat bijvoorbeeld belastingplichtigen
op tijd aangifte kunnen doen. Ik blijf dit monitoren.
Bij de uitrol zijn ook andere aandachtspunten naar voren gekomen. Allereerst zijn
er vragen over de aanschaf- en abonnementskosten van eHerkenningsmiddelen in het algemeen
en in relatie tot het gebruik ervan. De kosten worden ervaren als hoog, de baten in
de vorm van veilige uitwisseling van gegevens met de Overheid worden nog weinig gezien.
Daarnaast is ook beter in beeld gekomen hoeveel organisaties er niet in het Handelsregister
zijn ingeschreven, maar wel dienstverlening van de overheid nodig hebben. Dit is van
belang omdat deze groepen vanwege het ontbreken van een inschrijving in het Handelsregister
nog geen eHerkenning kunnen aanvragen.
De Wet digitale overheid is zo opgezet dat er stapsgewijze invoering plaatsvindt,
waardoor rekening kan worden gehouden met praktische aandachtspunten en bijgestuurd
kan worden als dat nodig is. Vanwege bovengenoemde aandachtspunten uit de eerste uitrol
bij UWV en Belastingdienst zie ik daar nu aanleiding toe. Hieronder licht ik toe hoe
ik deze vraagstukken wil oplossen.
Aanpak
De overheid kan en mag geen groepen buitensluiten van digitale dienstverlening. Kleinere
bedrijven ervaren de aanschafkosten voor eHerkenning als hoog ten opzichte van de
baten.
Voor kleine bedrijven onderzoeken de Staatssecretaris van Financiën en ik een mogelijke
oplossing om tijdelijk tegemoet te komen aan de zorgen van deze bedrijven over de
(aanschaf)kosten van een eHerkenningsmiddel. Ik verwacht uw Kamer daar in februari
verder over te kunnen informeren. Daarnaast blijf ik in gesprek met de private leveranciers
van eHerkenning over manieren waarop de huidige prijs structureel zou kunnen dalen.
Tevens is vanuit de Staatssecretaris van Financiën toegezegd dat de Belastingdienst
uitstel voor aangifte loonbelasting zal verstrekken1. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer daarover nader infomeren.
Een andere belemmering voor organisaties die met eHerkenning zaken met de overheid
moeten doen vormt het feit dat zij niet staan ingeschreven in het Handelsregister.
Ofwel omdat zij dat niet kunnen, zoals buitenlandse bedrijven met activiteiten in
Nederland zonder Nederlandse vestiging, ofwel omdat zij dat zelf liever niet willen,
zoals kerkgenootschappen. In totaal gaat het om ongeveer 60.000 organisaties waar
verder de Hoge Colleges van Staat en Dienst Koninklijk Huis, ambassades en internationale
organisaties, fiscale eenheden en Fondsen Gemene Rekening en niet ondernemende samenwerkingsverbanden
toe behoren. In de bijlage bij deze brief bied ik een meer specifiek beeld per groep.
Digitalisering mag er vanzelfsprekend niet toe leiden dat organisaties hun zaken met
de overheid niet meer kunnen doen. Daarom wordt samen met de Belastingdienst, Kamer
van Koophandel, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en met de leveranciers
van eHerkenning voor deze organisaties een aanpak uitgewerkt die ik u voor de zomer
aanbied. Hiermee kan dan aan een aanzienlijk deel van deze groep eHerkenningsmiddelen
worden uitgegeven.
De aanpak betreft een aanpassing van de Handelsregisterwet en/of het instellen van
een nieuwe authentieke registratie naar analogie met het Register Niet-Ingezetenen
en de Basisregistratie Personen. Organisaties die nu niet ingeschreven kunnen worden
in het Handelsregister, kunnen opgenomen worden in dit nieuwe register.
Tot slot
Door de invoering van digitalisering zal in de praktijk tegen praktische uitvoeringsvraagstukken
aangelopen blijven worden. De Wet digitale overheid is zo opgezet dat er stapsgewijze
invoering plaatsvindt, waardoor rekening kan worden gehouden met praktische aandachtspunten
en bijgestuurd kan worden als dat nodig is.
Het wetgevingstraject is zo ingericht dat uitvoeringsregelgeving op voorhand wordt
getoetst met vertegenwoordigers van uitvoeringsorganisaties en wordt deze onderworpen
aan uitvoeringstoetsen. Mijn aanpak is er kort gezegd op gericht om de beweging naar
een veilige digitale overheid te maken zonder dat daarbij bedrijven of burgers in
de knel komen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, R.W. Knops
Bijlage – Stand van zaken aanpak per groep
1. Kerkgenootschappen: Deze religieuze organisaties zijn verplicht zich in het Handelsregister
in te schrijven. Dit gebeurt echter zonder de registratie van functionarissen: personen
die het kerkgenootschap mogen vertegenwoordigen. De achtergrond hiervan is een principieel
bezwaar. Namelijk dat bij de registratie van natuurlijke personen het principe van
de scheiding tussen kerk en staat geweld wordt aangedaan, omdat de staat dan kan zien
wie welke religie aanhangt. Derhalve kan niet op betrouwbare wijze een eHerkenningsmiddel
worden verstrekt. Voor deze groep is daarom een procedure ontwikkeld die is gebaseerd
op de voor kerkgenootschappen reguliere inschrijving in het Handelsregister aangevuld
met het op vertrouwelijke wijze vaststellen van de identiteit van de vertegenwoordigingsbevoegde
persoon. De procedure blijkt echter niet voor alle kerkgenootschappen even werkbaar.
Deze wordt daarom in overleg met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO)
binnenkort nog weer aangepast.
2. Hoge Colleges van Staat en Dienst Koninklijk Huis: De Hoge Colleges van Staat,
zoals de Raad van State en de Tweede Kamer, en het Kabinet van de Koning hebben een
speciale rechtspositie en zijn niet in het Handelsregister opgenomen. Deze zullen
zich wel kunnen inschrijven onder de komende wijziging van het Handelsregisterbesluit.
Deze wijziging treedt echter op zijn vroegst per 1 januari 2021 in werking. Het Ministerie
van Economische Zaken en de Kamer van Koophandel bezien daarom op dit moment of een
vooruitlopende inschrijving mogelijk kan worden gemaakt.
3. Ambassades en internationale organisaties (circa 30): Deze buitenlandse publiekrechtelijke
organisaties voldoen logischerwijze niet aan de definitie van het ondernemingsbegrip
van het Nederlands Handelsregister. Inschrijving in het Handelsregister is daarom
niet mogelijk en lijkt wellicht evenmin wenselijk, gezien de bijzondere positie van
ambassades als diplomatieke posten van buitenlandse mogendheden. Voor deze groep organisaties
biedt een nieuw in te richten authentiek register mogelijk soelaas.
4. Buitenlandse bedrijven zonder omzet en fysieke aanwezigheid in Nederland (circa
5.000): Buitenlandse bedrijven zonder enige vorm van fysieke aanwezigheid in Nederland
kunnen zich niet inschrijven in het Handelsregister. Om dit toch mogelijk te maken
is een aanpassing van de Handelsregisterwet benodigd, of opname in een nieuw in te
richten authentiek register.
5. Fiscale eenheden (circa 40.000): Bij een fiscale eenheid worden meerdere ondernemers
samen gezien als één ondernemer. Ook deze groep voldoet niet aan de criteria voor
het ondernemingsbegrip en heeft geen KvK-nummer. Dit is verreweg de grootste groep
en dit speelt uitsluitend in het fiscale domein. Op dit moment wordt hiervoor een
oplossing uitgewerkt waarbij er gebruikt gemaakt wordt van het feit dat de Belastingdienst
deze rechtspersoon kent en in verband kan brengen met de fiscale eenheid, open fonds
(volgende restgroep) of samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt tijdens het
inloggen met een eHerkenningsmiddel.»
6. Fondsen Gemene Rekening en niet ondernemende samenwerkingsverbanden (circa 5.000):
Veel Open Fondsen Gemene Rekening voldoen niet aan de criteria voor het ondernemingsbegrip.
Hetzelfde geldt voor de zeer heterogene klassen van niet ondernemende samenwerkingsverbanden,
hetzij van rechtspersonen, hetzij van natuurlijke personen. Om deze groep te accommoderen
is aanpassing van de Handelsregisterwet benodigd, of opname in een nieuw in te richten
authentiek register.
Indieners
-
Indiener
R.W. Knops, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties