Brief regering : Reactie op het rapport van Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS) over het onderzoek deelname aan opleidingen voor techniek
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 402
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2020
Tijdens het Algemeen Overleg over het Techniekpact, gehouden op 8 oktober 2019 (Kamerstuk
32 637, nr. 387), heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat toegezegd dat uw Kamer
geïnformeerd zal worden over het rapport van het Center for Higher Education Policy
Studies (hierna: CHEPS) van de Universiteit Twente over deelname aan opleidingen voor
techniek.
Rapport CHEPS over deelname aan opleidingen voor techniek: conclusies en aanbevelingen.
Het CHEPS-onderzoek «Deelname aan opleidingen voor techniek: OESO-statistieken en
beleidsinitiatieven» uit september 2019 is in opdracht van FME opgesteld en bestaat
uit twee delen1. In het eerste deel wordt aandacht besteed aan de cijfers. De situatie en ontwikkeling
in de belangstelling voor techniek in Nederland wordt bekeken en vergeleken met OESO
en Eurostat-gegevens. In het tweede deel wordt aandacht besteed aan beleidsinitiatieven
om de belangstelling voor techniek te vergroten. Daarbij wordt naar andere Europese
landen gekeken.
In het eerste deel concludeert CHEPS dat de instroom in het techniekonderwijs de laatste
jaren is gegroeid, maar de ontwikkeling van het aandeel van techniek in de totale
groei onder druk staat, en de groei afvlakt. Vergeleken met het buitenland scoort
Nederland laag, al is er wel een opwaartse trend waar te nemen. Een andere conclusie
die CHEPS trekt is dat veel potentiële techniekstudenten uit de pijplijn weglekken
omdat vo-leerlingen van profiel en discipline wisselen, vooral naar een niet-technisch
profiel.
In het tweede deel over beleidsinitiatieven, besteedt CHEPS aandacht aan Denemarken,
Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden en Duitsland. CHEPS beschrijft dat veel initiatieven
in het buitenland gericht zijn op het primair en secundair onderwijs, en op het bevorderen
van de interesse voor en het imago van de techniek. Op het gebied van het hoger onderwijs
zijn relatief weinig nationale beleidsinitiatieven. Er is aandacht voor het voorkomen
van weglekeffecten, er zijn initiatieven specifiek gericht op vrouwen, en er is aandacht
voor professionalisering van docenten. Initiatieven worden veelal ingezet van onderop
met betrokkenheid vanuit het (lokale) bedrijfsleven. Dit zijn vaak kleine, specifieke
initiatieven. Nationale actieplannen zijn vaak gericht op het faciliteren van deze
kleinere initiatieven, en een evaluatie van de effectiviteit van beleidsinitiatieven
maakt geen deel uit van de initiatieven. Er is dus relatief weinig tot niets bekend
over de mate van succes van beleid. Er wordt tevens weinig aandacht besteed aan de
arbeidsmarktpositie van afgestudeerden, aan het werven en behouden van buitenlandse
studenten en aan het om- her- of bijscholen van werknemers.
CHEPS concludeert dat er meer informatie nodig is over de effecten van beleidsinitiatieven,
en dat – gezien de versnippering en veelheid van initiatieven – algemeen geldende
succesformules moeilijk te vinden zijn. CHEPS geeft aan het zinvol te achten om per
individueel initiatief op zoek te gaan naar benchmark initiatieven elders. Daarnaast
acht CHEPS het nodig om, voor het behoud van onze internationale concurrentiepositie,
actie te ondernemen. Daarbij wordt aangegeven dat aandacht voor de aspecten waar Nederland
zwak scoort (vrouwen in de techniek) of waar bedreigingen liggen (de blijfkans van
buitenlandse studenten en afgestudeerden), daarbij voor de hand liggen.
Reactie op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van CHEPS.
Ik onderschrijf de bevindingen van CHEPS: dit zijn voor mij bekende onderwerpen die
al geruime tijd mijn aandacht hebben, en waar met het Techniekpact langjarig actie
op ondernomen wordt. Aspecten die CHEPS benoemt, zoals het belang van professionalisering
van docenten, het stimuleren van techniek bij kinderen en studenten voor wie dit niet
vanzelfsprekend is, of het vergroten van de in-, door- en uitstroom, zijn aspecten
die ik herken en van belang acht. En dit zijn aspecten waar ik binnen het Techniekpact
– maar ook bijvoorbeeld het kenniscentrum vrouwen en meisjes in (beta)techniek VHTO
vanuit de alliantie Werk.en.de.Toekomst – gericht aandacht voor is. Ook het belang
van beleidsevaluatie en monitoring wordt voor mij nogmaals bevestigd, iets wat ook
blijvend mijn aandacht heeft door middel van de jaarlijkse voortgangsrapportages.
Op 18 juni 2018 heeft uw Kamer het vernieuwde Techniekpact ontvangen, waarin is uitgewerkt
langs welke beleidslijnen dit kabinet het pact voort wil zetten.2 Tevens heeft uw Kamer op 20 mei 2019 een voortgangsrapportage van het Techniekpact
ontvangen.3 Deze rapportage bevatte een tussenstand van de lopende en nieuwe acties. Hierin worden
de acties en resultaten beschreven om de instroom in de techniek en technologie te
verhogen, om grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het technisch onderwijs
te realiseren, om leven lang ontwikkelen in de techniek en technologie te bevorderen,
en het docententekort in de techniek te verminderen.
Het onderzoek van CHEPS onderstreept het belang van actie, door middel van het Techniekpact,
en bevestigt de aandachtspunten die hierbinnen gekozen zijn. Daarom zal ik op 5 februari
a.s. hierover verder praten met FME. Het kabinet blijft zich de rest van deze regeerperiode
dan ook onverminderd inzetten voor de doelen van het Techniekpact.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap