Brief regering : Reactie op het onderzoeksrapport Suïcides in 2017 onder jongeren
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 470 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2020
Op 3 juli 2018 publiceerde het CBS de suïcidecijfers over 2017. Uit de cijfers bleek
dat zich een forse toename in 2017 (van 50 in 2016 naar 81 in 2017) had voorgedaan
in het aantal suïcides onder jongeren (10–20 jaar). Naar aanleiding daarvan hebben
de Minister van VWS en ik de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen en op basis
daarvan aanbevelingen te geven om suïcidepreventie voor jongeren in Nederland te verbeteren.
Op 14 januari jl. is het onderzoeksrapport aangeboden. Hierbij doe ik u dit rapport1, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, toekomen.
Voordat ik inga op het rapport, wil ik mijn dank uitspreken voor de bereidheid van
de naasten, ouders, broers, zussen maar ook vrienden, klasgenoten en leerkrachten
om deel te nemen aan dit onderzoek. De suïcide van een kind is intens verdrietig.
Ik heb er grote waardering en respect voor dat deze ouders zich hebben willen openstellen
om met hun deelname een bijdrage te leveren aan verbetering van suïcidepreventie.
Aanleiding voor dit onderzoek was het hoge aantal suïcides bij jongeren onder 20 jaar
in 2017. In 2018 lag het aantal suïcides in deze levenscategorie rond het niveau van
voor 2017 (51). Het onderzoek beantwoordt niet de vraag hoe deze piek in 2017 kan
worden verklaard. Het doel van het onderzoek was om beter inzicht te krijgen in de
factoren die bij het overlijden van deze jongeren een rol speelden, en praktische
aanbevelingen te krijgen om de suïcidepreventie onder jongeren in Nederland te verbeteren.
In het kwalitatieve onderzoek is met ouders, andere nabestaanden, vrienden, leerkrachten
en professionals gesproken. Hierbij is ook gebruik gemaakt van vragenlijsten.
Het onderzoek geeft een indringende inkijk in de levens van in nood verkerende jonge
mensen, die door hun suïcidaliteit geen enkel ander perspectief meer zagen dan zelfdoding.
Het is schrijnend om dit rapport te lezen. Mijn gedachten gaan uit naar de nabestaanden,
die met een groot verdriet moeten omgaan.
Het onderzoek laat ook zien, dat het behandelen van suïcidaliteit bij jongeren uitermate
complex is, en dat daarbij de samenwerking tussen professionals, ouders en onderwijs
van cruciaal belang is. Daarnaast staat het vergroten van kennis en vaardigheden centraal.
Inhoud rapport
Het rapport van 14 januari 2020 is de afronding van het onderzoek en volgt op de eerste
duiding de tussenrapportage en de voortgangsrapportage (Kamerstuk 32 793, nrs. 328, 342 en 451).
De onderzoekers hebben veel moeite gestoken in het werven van deelnemers aan deze
studie. In totaal zijn de onderzoekers erin geslaagd om met 59 ouders contact te hebben
over het onderzoek, 35 ouder(paren) hebben uiteindelijk aan het onderzoek deelgenomen.
In totaal zijn er 78 interviews afgenomen, 37 ouderinterviews en 41 interviews met
andere naasten en betrokkenen. Het onderzoek heeft betrekking op 35 zelfdodingen.
Er zijn in het onderzoek zes thema’s in kaart gebracht die belangrijk zijn in de aanloop
naar de suïcide (adolescentie, hulpverlening, sociale media, clusters en imitatie,
LHBT, migratie en cultuur). Daarnaast is ingezoomd op de laatste periode vlak voor
het overlijden van de jongere.
Conclusies en aanbevelingen
Binnen de onderzoeksgroep kwamen drie groepen jongeren naar voren met vergelijkbare
kenmerken en problemen op school:
– een groep onzekere meisjes met een perfectionistische instelling op school;
– een groep van jongeren die vanwege leerproblemen, gedragsproblemen of psychische problematiek
moesten «afstromen» naar speciaal onderwijs;
– een groep jongeren bij wie voor de omgeving de suïcide echt onverwacht was en bij
wie er tegenslagen vooral op school speelden.
Er was bij de helft van de overleden jongeren sprake van pestgedrag op school, regelmatig
gespannen situaties thuis en in vergelijking met leeftijdsgenoten relatief veel gebruik
van soft- of harddrugs.
Ruim de helft van de jongeren bleek meerdere suïcidepogingen te hebben gedaan. Van
de 35 onderzochte jongeren die overleden zijn door suïcide, ontvingen 22 jongeren
hulp voor psychische problematiek op het moment van overlijden of in de weken ervoor.
17 jongeren hadden een psychische diagnose en van deze 17 was bij 14 jongeren sprake
van complexe problematiek. Jongeren met een migrantenachtergrond waren sterk ondervertegenwoordigd
in het onderzoek, waardoor de rol van cultuur en etniciteit in relatie tot zelfdoding
niet kon worden onderzocht.
Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek worden onderstaande aanbevelingen gedaan.
De aanbevelingen richten zich tot bestuurders, organisaties en professionals op landelijk
en lokaal niveau.
1. Verbinding en contact houden en maken
De eerste en overkoepelende aanbeveling is gericht aan ieder die in aanraking komt
met een tiener met psychische problemen, en luidt dat men verbinding en contact moet
maken, en houden, wat er ook gebeurt.
2. Betere herkenning en aanpak van vroege signalen van suïcidaliteit op scholen en
opvang na een suïcide
De school is een belangrijke vindplaats voor het signaleren van psychische problematiek
en suïcidaliteit onder jongeren. De aanbeveling richt zich op de onderwijsorganisaties
en vraagt hen om expliciet beleid te ontwikkelen op het signaleren en voorkomen van
psychische problemen en suïcidaal gedrag bij hun adolescente leerlingen. Daarnaast
wordt geadviseerd om na een suïcide van een leerling of docent professionele nazorg
in te bedden.
3. Ontwikkelen van samenwerking tussen formele en informele zorg tot preventieve netwerken
Deze aanbeveling richt zich op de complexiteit van de behandeling van jongeren met
suïcidaal gedrag. De bestaande richtlijnen geven vaak onvoldoende richting. De beste
aanpak is een individuele op-maat aanpak, op basis van richtlijnen en vanuit de samenwerking
tussen de jongeren en hun ouders/verzorgers. Opleidingsinstituten in de jeugdzorg
en GGZ wordt aangeraden om na te gaan hoe zij hulpverleners kunnen voorbereiden op
deze complexe taken.
Verder moet worden ingezet op de ontwikkeling van nieuwe, domein overstijgende manieren
van werken, en op regionale netwerken waarbinnen afspraken worden gemaakt over taakverdeling,
het delen van informatie, kennisuitwisseling en verwijsmogelijkheden.
4. Samenwerking in de behandeling tussen professionals en naasten en meer helderheid
over het juridisch kader
Deze aanbeveling richt zich op samenwerking tussen professionals en de naasten, en
roept daarbij de overheid op om aan alle professionals in jeugdzorg en GGZ duidelijkheid
te verschaffen over de beperkingen en mogelijkheden van de huidige wet- en regelgeving
voor het samenwerken met naasten bij de behandeling van suïcidale jongeren. De onderzoekers
hebben oog voor het spanningsveld tussen autonomie en de veiligheid van de jongere.
Zij bepleiten dat ouders door hulpverleners worden meegenomen in het dilemma van veiligheid
versus autonomie.
5. Psychologische autopsie structureel organiseren om te leren van elke suïcide
Van suïcides bij jongeren kan veel worden geleerd. De methode van psychologische autopsie
genereert cruciale informatie die kan helpen bij het treffen van beleidsmaatregelen
en preventieve aanpakken. Bovendien is het een vorm van nazorg aan ouders en andere
nabestaanden. De onderzoekers stellen voor dat alle GGD’en in Nederland de mogelijkheid
wordt gegeven om zich in de werkwijze van psychologische autopsie op een uniforme
manier te bekwamen.
6. Lerend systeem
Gezien de – in absolute zin- lage frequentie van zelfdoding bij jongeren en de grote
maatschappelijke impact van elke suïcide in deze jonge doelgroep, is een landelijk
lerend systeem van belang. De kennis die regionaal wordt opgedaan onder punt 5 zou
regionaal en landelijk moeten worden teruggekoppeld richting zorgaanbieders en experts.
Tot slot pleiten de onderzoekers voor vervolgonderzoek omdat er verschillende vragen
na dit onderzoek nog niet beantwoord zijn of juist zijn ontstaan.
Reactie
Ik wil de betrokken experts en onderzoekers danken voor dit onderzoek en de praktische
aanbevelingen. Er is binnen een kort tijdsbeslag veel werk verzet dat ook emotioneel
van de onderzoekers het nodige gevraagd zal hebben.
Onderstaand treft u mijn eerste reactie aan op de aanbevelingen. Ik wil graag met
alle betrokken stakeholders bespreken wat zij aan actie in gang kunnen zetten om de
aanbevelingen op te pakken.
Ik heb tijdens het Algemeen Overleg suïcidepreventie van 17 oktober 2019 (Kamerstuk
32 793, nr. 455) toegezegd uw Kamer in het voorjaar te informeren over de uitkomst van het overleg
met de bewindspersonen van OC&W en SZW en de nieuwe Landelijke agenda suïcidepreventie.
In die brief zal ik u ook verder informeren over de concrete acties die zullen worden
ingezet naar aanleiding van de bijeenkomst met de betrokken stakeholders bij dit dossier.
De eerste drie aanbevelingen ondersteun ik van harte. Twee van deze aanbevelingen
richten zich op de regio en lopen daarmee in lijn met het beleid dat we inzetten met
de aanpak via Supranet Community. In deze aanpak staat betrokkenheid van de GGD’en,
scholen en huisartspraktijken centraal om met elkaar suïcidepreventie vorm te geven.
We hebben met 113Zelfmoordpreventie de insteek om binnen deze kabinetsperiode de regioaanpak
Supranet Community van zes regio’s uit te breiden naar zestien. Daarmee wordt een
substantieel deel van de GGD-regio’s (24 in totaal) gedekt.
We zullen deze uitbreiding en versteviging van de aanpak meenemen in de intensivering
van suïcidepreventie die we komend voorjaar zullen bespreken met 113Zelfmoordpreventie,
in samenhang met de nieuw beoogde Landelijke agenda suïcidepreventie voor 2021 en
verder. Daarnaast zal versteviging van de aandacht voor suïcidepreventie in de opleidingen
van zorgprofessionals ook bijdragen aan de uitvoering van deze aanbevelingen. Conform
toezegging heb ik dit thema ook actief onder de aandacht gebracht van de betrokken
branche-organisaties.
Deze aanbevelingen sluiten ook aan bij de in het Actieplan «De best passende zorg
voor kwetsbare jongeren» opgenomen aanpak terugdringen suïcides. Deze aanpak, die
gedragen wordt door de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) voorziet als
eerste stap in het doorontwikkelen van organisatiebrede suïcidepreventietraining en
het inrichten van een lerend systeem, een Supranet Jeugd, voor de brede jeugdhulp,
dus inclusief de jeugd ggz (naar analogie van Supranet GGZ). Ook alle beroepsgroepen
in de brede jeugdhulp worden hier bij betrokken.
Ook de regionale expertisecentra jeugd, waarover de Minister van VWS u bij brief van
11 november 2019 (Kamerstuk 31 839, nr. 698) informeerde, zullen een belangrijke rol krijgen om de kennis van professionals op
het terrein van complexe problematiek zoals suïcidaliteit te vergroten en daarvoor
een consultatiefunctie te bieden.
Met betrekking tot aanbeveling vier merk ik op dat dit een lastig dilemma is.
In de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is het inderdaad zo geregeld,
dat minderjarigen van 16 jaar en ouder zelf beslissingen mogen nemen over hun medische
behandeling, zoals een ggz-behandeling, en geen toestemming nodig hebben van hun ouders.
Ook het recht op duidelijke informatie en inzage in het medisch dossier berust bij
de jongere zelf, tenzij hij expliciet toestemming geeft om dit met zijn ouders te
delen. Dit is anders als de jongere niet in staat is om zijn belangen redelijk te
waarderen. Wij zullen dit dilemma in ieder geval agenderen voor de bijeenkomst met
de stakeholders.
De vijfde aanbeveling heeft betrekking op het leren van suïcides die hebben plaatsgevonden.
De onderzoekers pleiten ervoor om de methode psychologische autopsie meer te gebruiken,
en noemen de optie om alle GGD-en in Nederland de mogelijkheid te geven om zich de
werkwijze van psychologische autopsie op een uniforme manier eigen te maken, zodat
zij in hun eigen regio van iedere suïcide kunnen leren.
Ik vind het een waardevolle suggestie en ik ben bereid om te onderzoeken of dit te
realiseren is. We zullen dit eveneens agenderen voor de bijeenkomst met stakeholders,
die wij samen met 113Zelfmoordpreventie in februari willen beleggen.
De zesde aanbeveling stelt dat de kennis die regionaal wordt opgedaan met behulp van
de psychologische autopsie, op regionaal en landelijk niveau moet worden teruggekoppeld
aan zorgaanbieders en experts binnen expertisecentra en landelijke netwerken.
Deze aanbeveling vloeit rechtstreeks voort uit de voorgaande aanbeveling. Het verspreiden
van up to date kennis en beter inzetten van data is van cruciaal belang om stappen
te zetten in het voorkomen van suïcides. Wat de meest passende manier is om dit te
realiseren, bespreek ik graag met de betrokken organisaties. Er liggen goede mogelijkheden
om aan te sluiten bij de wijze van uitwisseling, zoals die is georganiseerd met de
aanpak van Supranet GGZ (benchmark).
De onderzoekers pleiten tot slot voor een – liefst langer lopend – vervolgonderzoek.
Dit jaar loopt het ZonMw Onderzoeksprogramma suïcidepreventie af. Ik zal in het kader
van de nieuwe Landelijke agenda suïcidepreventie tevens afwegen of een nieuw onderzoeksprogramma
nodig is.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport