Brief regering : Stand van zaken m.b.t. rechtspositie politieke ambtsdragers (Dijkstalwetgeving)
28 479 Rechtspositie van politieke ambtsdragers
Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 januari 2020
In de brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 15 november 2019 verzoekt
u mij ter voorbereiding van een, nog te plannen, algemeen overleg u te informeren
over de stand van zaken met betrekking tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers
(Dijkstalwetgeving). Ik voldoe graag aan dat verzoek. Tevens ga ik in deze brief in
op de mogelijkheden voor politieke ambtsdragers om de uitbetaling van hun uitkering
te beëindigen. Daarover is recent onduidelijkheid ontstaan.
Stand van zaken rechtpositie politieke ambtsdragers
Hieronder treft u de door uw Kamer gevraagde stand van zaken van de voornemens uit
de brief van 6 juli 2018 over de rechtspositie van politieke ambtsdragers (verder:
evaluatiebrief)1.
Onderzoek uitstroomkansen politieke ambtsdragers
Het onderzoek naar de specifieke arbeidsmarktpositie van voormalig wethouders en de
aarzelingen bij werkgevers bestaat uit twee onderdelen. Een kwalitatief onderzoek
op basis van 45 interviews met verschillende partijen, zoals werkzoekende en uitkeringsgerechtigden
met nieuwe inkomsten, re-integratiebureaus en werkgevers. En een herhaling van een
enquête-onderzoek uit 2008. Dit laatste onderzoek is in afronding. Het streven van
het onderzoeksbureau is om de rapportage nog dit jaar af te ronden en om dan in februari
2020 de slotbijeenkomst organiseren. Naar verwachting zal ik de Tweede Kamer in april
2020 kunnen informeren over de uitkomsten van het gehele onderzoek.
Erkenning verworven competenties
Uit het onderzoek van onderzoeksbureau Regioplan dat u in 2018 met de evaluatiebrief
is aangeboden, is gebleken dat werkgevers in de marktsector niet of nauwelijks een
idee hebben wat politieke ambtsdragers aan kennis en vaardigheden hebben opgedaan
tijdens hun ambt. Begin januari 2019 is een proef gestart met erkenning van verworven
competenties (EVC). Daarmee kunnen de tijdens het ambt verkregen competenties inzichtelijk
worden gemaakt voor werkgevers. Die competenties worden namelijk aangetoond via het
vakbekwaamheids- of competentiebewijs, een erkend diploma. Deze proef wordt begin
2020 afgerond. De tussentijdse evaluatie was positief. Daaruit blijkt dat het EVC
richting en zelfvertrouwen geeft aan de deelnemer. Of een EVC ook het gewenste effect
heeft op de arbeidsmarktpositie van politieke ambtsdragers was het toen nog te vroeg.
Re-integratiebureaus en uitvoeringsorganisaties zijn voorzichtig optimistisch. Na
de eindevaluatie in februari 2020 zal ik bezien of EVC als instrument in de re-integratie
aan gewezen politieke ambtsdragers moet worden aangeboden.
Oproep openbaar maken neveninkomsten
Uit het evaluatieonderzoek van onderzoeksbureau Regioplan is gebleken dat in de praktijk
de openbaarmaking van nevenfuncties en verrekening van neveninkomsten daaruit goed
verlopen maar dat de openbaarmaking van neveninkomsten nog onvoldoende systematisch en consequent gebeurt. Dit is nodig voor een open debat
over belang en wenselijkheid van nevenfuncties zodat de (schijn van) belangenverstrengeling
tegen kan worden gegaan. De in de evaluatiebrief aangekondigde brief is in september
2019, na afronding van de collegevorming in alle provincies en waterschappen, verzonden
aan de volksvertegenwoordigende organen en dagelijks besturen van gemeenten, provincies
en waterschappen. Gebleken is dat de oproep meerdere volksvertegenwoordigingen en
dagelijks besturen bewust heeft gemaakt van de verplichting ook de neveninkomsten
openbaar te maken. In dat opzicht heeft de brief dus het gewenste effect gehad. De
effecten van de verstuurde brief over de openbaarmaking van nevenfuncties en -inkomsten
zullen, zoals aangekondigd in de evaluatiebrief, worden gevolgd en in oktober 2020
worden geëvalueerd.
De volgende onderwerpen zijn nog in beraad of voorbereiding
– In de evaluatiebrief is toegezegd om een nader voorstel uit te werken voor de totstandkoming
van een adviescollege voor de geldelijke aanspraken van politieke ambtsdragers. Er
wordt daarom nu gewerkt aan een wetsvoorstel tot instelling van een dergelijk adviescollege.
Het wetsvoorstel is inmiddels in de zomer van 2019 in consultatie geweest en het kabinet
beraadt zich nu op het vervolg.
– Wat betreft het onderzoeken van het effect van een terugkeergarantie (burgerschapsverlof)
blijkt uit eerste gesprekken van terughoudendheid bij werkgevers om bestuurders tijdelijk
vrij te stellen voor een politiek ambt. Bezien zal worden of er andere manieren zijn
bestuurders en volksvertegenwoordigers te helpen om hun werkkring op een politiek
ambt af te stemmen. Ook is gebleken dat volksvertegenwoordigers niet op de hoogte
zijn van hun wettelijke verlofmogelijkheden. Het ministerie brengt dit sinds 2018
actief onder de aandacht van nieuw aangetreden staten-, raads- en algemeen bestuursleden
van de waterschappen.
– Het bezien of de uitstroombevorderende maatregelen voor oudere WW-gerechtigden ook
voor de Appa in kunnen worden gezet, blijkt technisch ingewikkeld. Het gaat hier bijvoorbeeld
om het met ingang van 1 januari 2018 ingevoerde loonkostenvoordeel, dat een jaarlijkse
tegemoetkoming is voor werkgevers die oudere werknemers van 56 jaar en ouder vanuit
een uitkeringssituatie in dienst nemen of houden. De Appa-uitkeringen worden namelijk
uit de begroting van overheidsinstellingen betaald en niet uit de fondsen voor werknemersverzekeringen. De procedure verloopt via de Belastingdienst en die is moeilijk werkbaar voor
gewezen politieke ambtsdragers. Op dit moment wordt onderzocht of hetzelfde effect
voor de politieke ambtsdragers op een andere manier kan worden bereikt. Bij het volgende
wetsvoorstel waarbij de arbeidsongeschiktheidsregeling in de Appa zal worden aangepast,
wordt ook deze wijziging meegenomen.
– Wat betreft de onderling vergelijkbare gegevens van de uitvoeringsorganisaties over
de uitkeringsregeling kan ik het volgende opmerken. Met de uitvoeringsorganisaties
(zijnde APG, Visma Idella en PROAmbt) is afgesproken een informatieprotocol uit te
werken aan de hand waarvan geanonimiseerd gegevens over uitkeringsrechten kunnen worden
vergeleken.
Uitkeringsrecht
Het is van groot belang dat politieke ambtsdragers hun ambt in onafhankelijkheid kunnen
vervullen. Een adequate regeling van de rechtspositie van de dragers van politieke
ambten ontleent mede haar betekenis aan het algemene belang dat steeds weer voldoende
daartoe gekwalificeerde personen bereid kunnen worden gevonden om zich beschikbaar
te stellen voor dergelijke ambten.
Een uitkeringsrecht is van belang vanwege de onzekerheden die met politieke functies
zijn gemoeid. De uitkering is het enige en laatste vangnet voor een ongewis en tijdelijk
bestaan in de politiek2. Daarom heeft iedere ambtsdrager na aftreden of ontslag recht op een uitkering. Anders
zou men kunnen vervallen in onderhandelingen over aftreden en de daarmee samenhangende
uitkering, en dat is onwenselijk. Het is aan degene die de uitkering ontvangt om te
bepalen wat hij/zij daarmee doet: aanspraak maken op de uitkering of voor een ander
doel gebruiken (zoals bijvoorbeeld het schenken aan een goed doel).
De wet maakt het mogelijk om bij aanvang af te zien van het recht op een uitkering.
Dat moet een eigen persoonlijke afweging zijn zonder druk van buiten. Het Ministerie
van BZK heeft de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) op dit punt sinds
jaar en dag zo uitgelegd dat in dat geval wordt afgezien van het gehele uitkeringsrecht
met ingang van de dag van het aftreden. In die uitleg paste dat de ontvangen uitkering
terugbetaald diende te worden indien van de uitkering werd afgezien na de datum van
aftreden.
Het afzien van het recht op uitkering is naar mijn mening iets anders dan het doen
van een verzoek om de uitkering niet langer uit te betalen. Afzien van het recht betekent
dat de ambtsdrager het volledige vangnet kwijt is. Bij niet langer uitbetalen blijft
het vangnet in stand maar wordt er tijdens de uitkeringsduur voor een bepaalde periode
geen gebruik van gemaakt van het recht op de (aanvullende) uitkering.
Mij is gebleken dat twee van de drie zogenoemde Appa-uitvoeringsorganisaties in hun uitvoeringspraktijk voor voormalige ambtsdragers bij het Rijk,
de provincies, gemeenten en waterschappen al geruime tijd de mogelijkheid hebben geboden
om tussentijds de betaling niet meer uit te laten keren. Naar aanleiding van vragen
van uitkeringsgerechtigden is door hen gezocht naar een mogelijkheid om te kunnen
voorzien in de wens van uitkeringsgerechtigden. Mij is na nadere toetsing gebleken
dat dit binnen de grenzen van de wet gebeurde (artikel 9a, derde lid, artikel 54a,
derde lid en artikel 134a, derde lid van de Appa). Het is dus wettelijk mogelijk om
het recht op de uitkering te behouden en de uitbetaling niet meer te laten uitkeren.
Het is uiteraard van belang dat het beleid met betrekking tot de Appa en de uitvoering
daarvan met elkaar sporen. Het is te betreuren dat hierover onduidelijkheid tussen
de uitvoeringsorganisaties en BZK is ontstaan. Daarom is het Ministerie van BZK in
gesprek gegaan met de uitvoerders van de Appa (zijnde APG, Visma Idella en PROAmbt).
Dat overleg wordt vervolgd en geïntensiveerd om onder andere te komen tot kaders die
door de uitvoerders in de praktijk kunnen worden gebruikt. Op basis van deze kaders
kunnen de uitvoerders uitleg geven aan betrokkenen over de mogelijkheden die er binnen
de wet zijn. Hierbij zal worden aangesloten bij het wetsvoorstel aanpassing Appa en
enkele andere wetten 2020 die eerder al in consultatie zijn gegaan, met onder andere
de mogelijkheid dat een uitkeringsgerechtigde zelf kan besluiten tijdelijk en voor
een deel af te zien van de uitbetaling van de uitkering. Hiermee wordt voor de toekomst
eenduidig geregeld wat mogelijk is met betrekking tot het recht op uitkering.
Dit wetsvoorstel bevat met betrekking tot de Appa-uitkeringen en pensioenen daarnaast
nog de volgende (in de evaluatiebrief al eerder aangekondigde) aanpassingen:
• De pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers worden gelijkgetrokken met die van overheidswerknemers in het ABP;
• Het recht op re-integratievoorzieningen gaat gelijk in na het aftreden (in plaats
van na drie maanden).
• Het onderscheid tussen vrijwillige en verplichte outplacement wordt geschrapt; tegelijk
wordt bepaald dat betrokkenen een keuze hebben uit minimaal drie re-integratiebureaus
die moeten voldoen aan bepaalde kwaliteitsnormen.
• Conform de WW vervalt de Appa-uitkering bij vertrek naar een land buiten de EU.
• Loopbaanoriëntatie tijdens het ambt wordt vergoed zodat Kamerleden aan hun vaardigheden
kunnen werken. Op deze manier kunnen zij meteen na het aftreden een vliegende start
maken met de sollicitatieactiviteiten.
Het wetsvoorstel zal naar verwachting medio 2020 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Indieners
-
Indiener
R.W. Knops, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.