Brief regering : Voortgang verscherpen toezicht op studenten en onderzoekers in gevoelige onderwijs- en onderzoeksgebieden
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2019
Zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief «verscherpen toezicht op studenten en onderzoekers uit risicolanden» van 14 maart jl. (Kamerstuk 30 821, nr. 70) maakt het kabinet zich in toenemende mate zorgen over het ballistische raketprogramma
van Iran en heeft het om die reden het toezicht op studenten en onderzoekers in gevoelige
onderwijs- en onderzoeksgebieden, waarin kennis kan worden opgedaan die relevant is
voor de productie en ontwikkeling van ballistische raketten, verscherpt.
Daarom is, zoals eveneens aan uw Kamer gemeld in de beantwoording van de Kamervragen
«verscherpt toezicht op studenten en onderzoekers uit risicolanden» van 3 juni jl. (Kamerstuk 30 821, nr. 87), sinds 9 april jl. een Taskforce ingesteld om dit toezicht op adequate wijze vorm
te geven. Deze Taskforce bestaat uit medewerkers van de Ministeries van Buitenlandse
Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Justitie en Veiligheid. De Taskforce heeft
processen ingericht en randvoorwaarden opgesteld om op zorgvuldige en non-discriminatoire
wijze, studenten en onderzoekers in gevoelige onderwijs-en onderzoeksgebieden te toetsen
op een mogelijke relatie met het Iraanse ballistische raketprogramma om in te schatten
of er een risico bestaat op overtreding van de EU Iran-sanctieverordening 267/2012. In deze verordening staan verboden op de overdracht van specifieke
omschreven technologie en/of goederen die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van
het Iraanse ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met
betrekking tot deze technologie en/of goederen voor gebruik in Iran. Bepaalde vormen
van onderwijs of het begeleiden of aanbieden van onderzoeksmogelijkheden kunnen onder
het bereik van deze verboden vallen, zie in dit verband ook de opinie van de Europese
Commissie1. De EU Iran-sanctieverordening heeft directe werking binnen lidstaten en geldt voor eenieder in die lidstaten,
waaronder ook universiteiten. Het verscherpt toezicht is erop gericht de universiteiten
te ondersteunen om te voorkomen dat deze verboden worden overtreden en er ongewenste
kennisoverdracht plaatsvindt.
Voortgang
In voorliggende Kamerbrief wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de toetsing
van de huidige groep studenten en onderzoekers die door de Taskforce heeft plaatsgevonden.
Nadat de nodige processen zijn ingericht en opgesteld, is de Taskforce van start gegaan
met de toetsing. In de praktijk heeft dit betekend dat ruim 400 studenten en onderzoekers
van vier universiteiten zijn getoetst om in te schatten of er een risico bestaat op
overtreding van de EU Iran-sanctieverordening. Omdat voor toegang tot bepaalde specifieke
onderwijs- en onderzoeksgebieden een ontheffing is vereist onder de Sanctieregeling
Noord-Korea 2017 (Kamerstuk 30 821, nr. 87), is daarnaast beoordeeld of het risico bestaat dat de op die terreinen verworven
kennis bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de
ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens in Noord-Korea.
Uit deze grondige en tijdrovende toetsing is gebleken dat van de ruim 400 getoetste
studenten en onderzoekers een tiental gevallen naar voren is gekomen die op basis
van hun kennis en/of netwerk een mogelijk risico vormen voor wat betreft ongewenste
(bedoelde of onbedoelde) kennisoverdracht ten gunste van het Iraanse ballistische
raketprogramma.
Handelingsperspectief
Aangezien de beoordeelde personen allen reeds in Nederland zijn dient, met inachtneming
van het rechtszekerheidsbeginsel, maatwerk te worden toegepast om de risico’s van
ongewenste kennisoverdracht te minimaliseren. Per individu is het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap ondersteund door de Taskforce hierover in gesprek met de desbetreffende
universiteiten, die immers verantwoordelijk zijn om passende maatregelen te nemen
om binnen hun instelling overtreding van de verboden in de verordening te voorkomen.
Bij passende maatregelen kan gedacht worden aan onder meer het afschermen van kritieke
kennis, het kritisch beoordelen van nieuwe onderzoeksvoorstellen, het verbreken van
risicovolle samenwerkingsverbanden en in uiterste gevallen het aanpassen of zelfs
beëindigen van de studie of het onderzoek van de desbetreffende persoon. Deze gesprekken
worden op dit moment gevoerd en zullen begin volgend jaar zijn afgerond. Hieraan zal
door de universiteiten in overleg met de Taskforce en in het bijzonder het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opvolging worden gegeven.
Overige activiteiten/inzet ongewenste kennisoverdracht
Vanaf volgend studiejaar zullen studenten en onderzoekers voorafgaand aan de start
van het onderwijs of onderzoek in gevoelige onderwijs-en onderzoeksgebieden worden
getoetst.
Tevens blijft het kabinet in gesprek met universiteiten en kennisinstellingen om in
aanvulling op de huidige inventarisatie, onderwijs- en onderzoeksgebieden die relevant
zijn voor de productie en ontwikkeling van ballistische raketten in kaart te brengen.
Indien dergelijke studies en onderzoeksgebieden zijn geïdentificeerd zullen studenten
en onderzoekers van deze onderwijs- en onderzoeksgebieden getoetst worden.
Tegelijkertijd is het kabinet in gesprek met de afzonderlijke universiteiten, met
de koepelorganisaties van de Nederlandse universiteiten en hogescholen (VSNU, KNAW
en VH) en met het Platform Integraal Veilig Hoger Onderwijs om het bewustzijn van
veiligheidsrisico’s onder bestuurders, wetenschappers en studenten te vergroten. Dit
gebeurt vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook in het kader van exportcontrole-
en sanctiewetgeving en de verplichtingen die daar aan verbonden zijn. Over deze onderwerpen
is in toenemende mate contact tussen de overheid en kennisinstellingen.
Daarnaast is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen
gewenst zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg
van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. In dit traject wordt, zoals ook
vermeld in de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek van OCW2, onder andere onderzocht of en zo ja op welke manier een brede kennisregeling kan
worden opgezet.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid