Brief regering : Beleidsreactie op het Rathenau Instituut rapport 'Kennis in het vizier'
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 99 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2019)
Hierbij ontvangt u, mede namens de Minister van OCW, de reactie op het rapport van
het Rathenau Instituut «Kennis in het vizier: de gevolgen van de digitale wapenwedloop voor de publieke kennisinfrastructuur»
1, zoals verzocht door de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Rapport «Kennis in het vizier»: Conclusies en aanbevelingen
Het Rathenau Instituut brengt in het rapport Kennis in het vizier in kaart wat de belangrijkste gevolgen zijn van de recente geopolitieke, economische
en maatschappelijke ontwikkelingen, en de digitalisering van de samenleving voor de
Nederlandse publieke kennisinfrastructuur – bestaande uit universiteiten, wetenschappelijke
instituten en publieke kennisorganisaties. Hierbij ziet het Rathenau Instituut twee
belangrijke ontwikkelingen:
Het vervagen van het onderscheid tussen kennisontwikkeling voor civiele en militaire
doelen, met name door digitalisering;
Het internationaliseren van kennisontwikkeling en innovatie, in het bijzonder die
gericht op defensie en veiligheid.
De genoemde ontwikkelingen dwingen de partijen in de militaire kennisecosystemen tot
meer verbindingen met civiele kennisecosystemen, omdat militaire technologieontwikkeling
steeds meer voortbouwt op civiele technologie. Daarnaast werken publieke kennisinstellingen
steeds meer in internationale samenwerkingsverbanden om hun kennisbasis te verbreden
en hun positie in de wereld te versterken. Meer samenwerking roept de vraag op in
hoeverre Nederlandse kennisinstellingen, bekeken vanuit veiligheidsbelangen, bepaalde
kennis zelf in huis moeten hebben en in welke mate ze afhankelijk kunnen zijn van
de kennisbasis van nieuwe, soms buitenlandse, partners.
Het Rathenau Instituut concludeert dat gezamenlijk beleid nodig is van overheid en
kennisinstellingen om maatschappelijk verantwoord vorm te geven aan kennisontwikkeling
die raakt aan defensie en veiligheid. De belangrijkste opgaven liggen hierbij op het
gebied van beleidsontwikkeling, verdeling en aanvaarding van verantwoordelijkheden,
afweging van belangen en bescherming van gekoesterde waarden, en van institutionalisering
van manieren om met de ontwikkelingen om te gaan. Tot slot roept het Rathenau Instituut
de betrokken partijen op om gezamenlijk invulling en uitwerking te gaan geven aan
dit beleid.
Reactie op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het Rathenau Instituut
Het kabinet dankt het Rathenau Instituut voor het uitbrengen van deze verkenning over
deze actuele ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor publieke kennisinstellingen
ten aanzien van hun betrokkenheid bij defensie- en veiligheidsvraagstukken. Het rapport
laat zien dat er behoefte is aan duidelijke beleidskaders hoe hiermee om te gaan,
waarbij het van belang is dat overheid en kennisinstellingen – vanuit ieders eigen
verantwoordelijkheid – zoveel mogelijk gezamenlijk optrekken. Het kabinet onderschrijft
dit, maar benadrukt tevens dat we in Nederland niet aan het begin staan van deze discussie,
en dat er al belangrijke voortuitgang is geboekt. Hierover informeer ik u nader in
deze brief.
Kennisinstellingen werken samen aan het verbeteren van de veiligheid
Bestuurders van hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen in Nederland zijn verantwoordelijk
voor de integrale veiligheid, waaronder ook de digitale veiligheid, van hun instelling.
Het stimuleren van het bewustzijn van veiligheidsrisico’s onder bestuurders, wetenschappers
en studenten is hiervan een belangrijk onderdeel. De VSNU en de VH hebben, met steun
van het Ministerie van OCW, daarom het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs
ingericht.2 Hierin werken bestuurders en veiligheidsexperts van hoger onderwijsinstellingen samen
aan het stimuleren van veiligheidsbewustzijn door het uitwisselen van kennis en kunde
en het ontwikkelen van tools en handreikingen.
Op het gebied van cybersecurity werken hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen
in Nederland samen via SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek. SURF onderzoekt
de behoeften en de kansen, ontwikkelt een gezamenlijke visie en investeert in innovatie
en kennis die nodig is om te kunnen anticiperen op de soms ontregelende effecten en
veiligheidsrisico's die gepaard gaan met ICT-innovatie.3
Veiligheidsbelang onderdeel van nieuwe Nederlandse Code Wetenschappelijke Integriteit
In Europees verband zijn onder Nederlands EU-voorzitterschap afspraken gemaakt over
het optimaal hergebruiken van onderzoeksdata voortkomend uit onderzoek gefinancierd
met publieke middelen, en hoe veiligheidsbelangen hierin meegewogen kunnen worden.4 Hierbij is het principe leidend «zo open als mogelijk is en zo gesloten als noodzakelijk»
(Raadsconclusies 2016, Artikel 14, 15). Dit principe is vorig jaar ook vastgelegd
in de Nederlandse Code Wetenschappelijke Integriteit (Onderdeel «Ontwerp» en «Verslaglegging»,
norm 11, 45). De code wordt onderschreven door KNAW, NFU, NWO, de TO2-federatie, de
Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU).5
Bescherming van kennis/technologie die raakt aan de nationale veiligheid
Nationale veiligheid is een kerntaak van de overheid. Waar zich dreigingen of risico’s
voordoen, spant de overheid zich in om Nederland weerbaar(der) te maken. Omdat deze
inspanningen mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de openheid van onze samenleving
en open economie, vindt steeds een weging plaats tussen het benutten van kansen enerzijds
en het beschermen van nationale veiligheidsbelangen anderzijds. Het open karakter
van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze maatschappij en
de basis voor onze welvaart. We zijn zo open mogelijk en beschermen waar noodzakelijk.6 Het kabinet werkt aan maatregelen om haar handelingsperspectief te vergroten bij
de ongewenste overdracht van kennis/technologie die raakt aan de nationale veiligheid.
Hieraan gerelateerd is de uitdaging om kennis- en technologiegebieden te identificeren
waarop Nederland nu afhankelijk is van het buitenland, maar waarop in de toekomst
een grotere mate van (digitale) autonomie gewenst is.
Er is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst
zijn met betrekking tot de risico’s voor de (nationale) veiligheid van ongewenste
kennis- en technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek.
In dit traject wordt onderzocht op welke manier een brede kennisregeling kan worden
opgezet waarmee onderzoeks- en onderwijsgebieden met een veiligheidsrelevantie effectief
beschermd worden. Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer op 14 maart 2019 geïnformeerd
over het verscherpt toezicht op studenten en onderzoekers die een link kunnen hebben
met het Iraanse ballistische raketprogramma.7
De ontwikkeling van hoogwaardige technologie die raakt aan de nationale veiligheid
loopt het risico onderbroken te worden wanneer er sprake is van ongewenste overnames
en/of investeringen.
Het gaat met name om risico’s van het ontstaan van strategische afhankelijkheden,
aantasting van de continuïteit van dienstverlening van vitale processen of aantasting
van de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie. Een van de maatregelen
die het kabinet neemt is een stelsel van investeringstoetsing op nationale veiligheidsrisico’s,
hierover is uw Kamer op 12 november 2019 geïnformeerd.8 In het kader van de Defensie Industrie Strategie (DIS) is eveneens een ex ante analyse
van de Nederlandse Defensie technologische en industriële basis (NLDTIB) uitgevoerd.
Met deze analyse is in kaart gebracht of, en zo ja, welke beschermende maatregelen
nodig zijn wanneer overnames en investeringen in de NLDTIB risico’s voor de nationale
veiligheid opleveren. Dit heeft in het bijzonder betrekking op kennis van en informatie
over de uitvoering van de essentiële militaire taken door onze Defensie. Uw Kamer
wordt over de uitkomsten hiervan vóór de jaarwisseling geïnformeerd.
Exportcontrole strategische goederen
Een relevant juridisch kader wordt gevormd door wetgeving op gebied van exportcontrole
en sancties. Dat kader is ook van toepassing op kennisinstellingen. Zowel het EU Gemeenschappelijk
Standpunt inzake wapenexport als de Europese Dual-use9 verordening stellen beperkingen aan het internationaal delen van kennis en technologie
over gecontroleerde producten.10 Voor de export van technologie of kennis gerelateerd aan die producten is een vergunning
noodzakelijk. Op grond van verschillende Europese sancties11 kunnen ook beperkingen bestaan ten aanzien van kennisoverdracht. Het Ministerie van
Buitenlandse Zaken (BZ) is verantwoordelijk voor het exportcontrolebeleid en de implementatie
daarvan met verschillende ketenpartners.
Het kabinet is in gesprek met de wijze waarop kennisinstellingen deze wetgeving naleven.
BZ organiseert regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten waaraan ook kennisinstellingen
deelnemen. Daarbij is specifieke aandacht voor internationale samenwerkingen in het
onderzoeksveld en de niet-fysieke overdracht van technologie. Online12 is veel praktische informatie beschikbaar en individuele voorlichting vindt, indien
nodig, ook plaats. In Europees verband wordt gewerkt aan specifieke compliancerichtlijnen
over dual-use exportcontrole voor kennisinstellingen. Nederland is actief bij dit
proces betrokken en werkt daarbij samen met vertegenwoordigers van de academische
sector.
Tot slot
Het rapport van het Rathenau Instituut maakt duidelijk dat de huidige geopolitieke
ontwikkelingen gevolgen hebben voor de publieke kennisinfrastructuur, die zijn betrokkenheid
bij defensie- en veiligheidsvraagstukken gestaag ziet toenemen. Met deze realiteit
in het achterhoofd zullen – politiek, overheden en kennisinstellingen – samen moeten
werken aan duidelijke afwegingskaders en procedures om maatschappelijk verantwoord
vorm te geven aan kennisontwikkeling die raakt aan defensie en veiligheid. Het bovenstaande
overzicht laat zien welke stappen reeds zijn gezet en hoe het kabinet hierin in (inter)nationaal
verband opereert. Samen met kennispartners zet het kabinet de ingezette lijn de komende
tijd voort. Bij deze en andere toekomstige beleidstrajecten zullen de aanbevelingen
van het Rathenau Instituut steeds worden meegenomen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat