Brief regering : Stimuleringsmaatregel Nederlands cultureel audiovisueel aanbod
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 330 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2019
Op 2 juli 2018 hebben wij u een eerste reactie op het advies van de Raad voor Cultuur
Zicht op zo veel meer over het Nederlands cultureel audiovisueel aanbod gestuurd.1 In deze brief is een aantal maatregelen aangekondigd voor de versterking van de positie
van Nederlandse films, series en documentaires. Een besluit over de aanbevelingen
van de Raad voor Cultuur om te komen tot een systeem van heffingen en quota is in
voornoemde brief nog niet opgenomen omdat we hiervoor extra onderzoek noodzakelijk
achtten.
In vervolg op bovengenoemde brief informeren wij uw Kamer met deze brief over een
nieuwe stimuleringsmaatregel ten behoeve van de productie en zichtbaarheid van Nederlands
cultureel audiovisueel aanbod. Hiermee geven wij tevens uitvoering aan de moties van
de leden Belhaj van D66 (Kamerstuk 32 820, nr. 302) en Asscher van de PvdA (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 102).
Stimuleringsmaatregel
We hebben de afgelopen periode onderzocht wat een effectieve en evenwichtige maatregel
is voor de stimulering van Nederlandse films, series en documentaires. Uiteindelijk
zijn we tot de slotsom gekomen dat een investeringsverplichting de beste vorm hiervoor
is. We hebben de keuze voor dit instrument gemaakt naar aanleiding van ontwikkelingen
in het internationale medialandschap, initiatieven en maatregelen in andere Europese
landen en op basis van enkele onderzoeken.
De ontwikkelingen in het Europese medialandschap betreffen vooral de groei van nieuwe,
vaak internationale spelers die audiovisuele content op de markt aanbieden en het
daarmee samenhangend veranderd kijkgedrag van consumenten. In veel Europese landen
is hierdoor het nationale aanbod steeds meer onder druk komen te staan. Ook in Nederland
is dit het geval. In de brief van 2 juli 2018 hebben we de ontwikkelingen en de gevolgen
ervan beschreven.
Meerdere Europese landen hebben maatregelen aangekondigd of ingesteld ter stimulering
van het nationale audiovisuele aanbod. Deze (nieuwe) maatregelen gaan uit van het
principe dat exploitanten die succesvol op de nationale markt opereren ook verantwoordelijkheid
dienen te nemen voor de productie van lokale content. Ook wij kiezen nu voor een dergelijke
stimuleringsmaatregel, waarmee een gelijk speelveld gecreëerd wordt met andere landen
en waardoor we niet achterop raken in het aanbod en de zichtbaarheid van nationale
content. Want onze eigen films, series en documentaires zijn waardevol: ze vertegenwoordigen
onze identiteit, ze verbinden ons en geven ons kennis over onszelf, over de ander,
over de samenleving.
In de brief van 2 juli 2018 hebben we twee onderzoeken aangekondigd. Deze onderzoeken
zijn inmiddels afgerond en treft u bijgaand aan2. Het Europese onderzoek geeft een overzicht van stimuleringsmaatregelen in alle Europese
landen.3 Het onderzoek dat is uitgevoerd door Dialogic geeft een beeld van de economische
effecten van heffingen, quota en investeringsverplichtingen in Nederland.4
We hebben een afweging gemaakt tussen de culturele doelen die we willen bereiken met
een substantiële investering door marktpartijen in Nederlands aanbod enerzijds, en
de impact van een nieuwe stimuleringsmaatregel op de markt anderzijds. In afstemming
met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat hebben we daarom gekozen
voor de investeringsverplichting. Deze stimuleringsmaatregel is effectief omdat deze
ervoor zorgt dat exploitanten meer investeren in Nederlands aanbod. De maatregel is
evenwichtig omdat deze minder ingrijpt op de markt dan een heffing. Exploitanten kunnen
bij een investeringsverplichting namelijk zelf bepalen in welke producties zij investeren.
Dit brengt de prikkel met zich mee om deze culturele producties tot een commercieel
succes te maken. Bovendien komt met deze maatregel meer evenwicht in de keten, waarin
makers en onafhankelijke producenten steeds moeilijker private financiering vinden
om een divers en kwalitatief aanbod te maken.
Mede op basis van het onderzoek van Dialogic kiezen we niet voor quota ten behoeve
van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. De onderzoekers constateren dat quota
kunnen leiden tot bulkaankopen, verschraling van de kwaliteit van het aanbod en een
afname van de vraag. Quota leiden daarom niet tot de door ons gewenste versterking
van het Nederlands cultureel audiovisueel aanbod. Bovendien kunnen quota alleen worden
opgelegd aan in Nederland gevestigde aanbieders waardoor een oneerlijk speelveld zou
ontstaan ten opzichte van aanbieders die in een ander EU-land zijn gevestigd, maar
die wel hun diensten in ons land aanbieden. We kiezen ook niet voor een heffingssysteem,
zoals is voorgesteld door de Raad voor Cultuur. Dialogic concludeert dat heffingen
– in vergelijking tot de andere twee onderzochte stimuleringsmaatregelen (quota en
investeringsverplichtingen) – het meest marktverstorend werken en onvoorziene neveneffecten
met zich meebrengen.
De investeringsverplichting zal worden opgenomen in een wetsvoorstel waarin voor een
viertal typen exploitanten een verplichting wordt opgenomen om te investeren in nieuwe
Nederlandse culturele audiovisuele producties. Hierbij gaat het om speelfilms, dramaseries,
creatieve documentaires, animaties en innovatieve mediaproducties.
Investeringsverplichting
De investeringsverplichting houdt in dat bioscopen, TVOD-aanbieders5, SVOD-aanbieders6 en omroepen een percentage van de in Nederland gegenereerde relevante omzet moeten
investeren in de (co)productie van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod.7 De pakketaanbieders8 worden van de investeringsverplichting uitgezonderd, omdat deze al een doorgiftevergoeding
betalen aan publieke en commerciële omroepen. Videoplatformen worden eveneens uitgezonderd
omdat deze diensten door gebruikers gegenereerde video’s aanbieden. Indien pakketaanbieders
of videoplatformen SVOD- of TVOD-diensten aanbieden, is de investeringsverplichting
over de met deze diensten gerealiseerde omzet wel van toepassing.
De vier typen exploitanten waaraan de investeringsverplichting wordt opgelegd, produceren
audiovisuele content en/of verdienen er direct aan. Voor de exploitanten die direct
verdienen aan audiovisuele content maar doorgaans niet rechtstreeks in aanbod investeren
(bioscopen en TVOD-aanbieders) zal een investeringsverplichting gelden ter hoogte
van 3% van hun in Nederland gegenereerde relevante jaaromzet. In vergelijking met
stimuleringsmaatregelen in andere Europese landen en de daarbij opgelegde percentages,
beschouwen wij deze verplichting als redelijk. Aan de exploitanten die wel in content
investeren, leggen we een investeringsverplichting op van 6%. Hierbij gaat het om
de omroepen en SVOD-aanbieders. Omdat een groot aantal van deze exploitanten al voor
een deel of zelfs volledig aan deze verplichte investering voldoet, achten we 6% redelijk
en nodig om ook bij deze typen exploitanten een extra investering in producties van
eigen bodem te genereren. Om rekening te houden met bedrijven met een beperkte omzet
gaan we uit van een drempel ter hoogte van € 1 miljoen. Indien de omzet hoger is dan
de drempel, wordt de omzet tot € 1 miljoen niet meegenomen bij de berekening van het
te investeren budget. Bijvoorbeeld in het geval van filmtheaters zal de omzet uit
de kaartverkoop niet (ver) boven de drempel uitkomen waardoor zij voor een groot deel
of zelfs in het geheel gevrijwaard zullen zijn van de investeringsverplichting.
In plaats van rechtstreeks te investeren in Nederlands aanbod is er voor alle exploitanten
de mogelijkheid om het volledige verplichte investeringsbudget of een deel ervan af
te dragen aan een privaat fonds dat van deze exploitanten de verantwoordelijkheid
krijgt om in Nederlandse films, series en documentaires te investeren. Een dergelijk
privaat fonds bestaat al, namelijk het Abraham Tuschinki Fonds. Aan dit fonds dragen
bioscopen en filmtheaters in het kader van het lage BTW-tarief een deel van hun omzet
af, dat vervolgens in nieuwe producties wordt geïnvesteerd. Ook voor de andere drie
typen exploitanten kan het aantrekkelijk zijn om (een deel van) het verplichte investeringsbudget
af te dragen aan een dergelijk fonds. Hiermee kunnen middelen en daarmee krachten
worden gebundeld om tot grotere succesvolle coproducties te komen en met elkaar afspraken
te maken over zichtbaarheid en exploitatie. De marktpartijen beheren en besturen dit
fonds zelf en kunnen hiermee gezamenlijk werken aan de versterking van het Nederlands
product en er bij succes ook profijt van hebben.
Bij de inwerkingtreding van de nieuwe investeringsverplichting vervalt het huidige
BTW-convenant met de Staat en zal voor bioscopen het wettelijk regime van de investeringsverplichting
gaan gelden, net als voor de andere drie typen exploitanten.
Aan de investeringsverplichting wordt een lichte toets gekoppeld die de kwaliteit
van producties waarborgt en bepaalt dat het om Nederlands cultureel audiovisueel aanbod
gaat. De investeringsverplichting wordt opgenomen in de Mediawet. Het Commissariaat
voor de Media zal toezicht houden op de uitvoering van de maatregel, waarbij getoetst
wordt of de exploitanten aan het percentage en de voorwaarden van de investeringsverplichting
hebben voldaan. Vier jaar na inwerkingtreding van de investeringsverplichting zal
deze worden geëvalueerd. Bij de evaluatie worden de resultaten van de maatregel met
betrekking tot de productie en zichtbaarheid van Nederlandse culturele audiovisuele
producties onderzocht, alsook de werking en het effect ervan op de markt.
Samenwerking
Met de investeringsverplichting versterken wij de positie van het Nederlands cultureel
audiovisueel aanbod. Een succesvol aanbod komt er echter niet zonder een goed functionerende
audiovisuele sector waarin de verschillende ketenpartners goed met elkaar samenwerken
en elkaar versterken. Dialogic benoemt dit ook in zijn rapport. Volgens de onderzoekers
is er naast marktfalen sprake van systeemfalen. Hierbij gaat het onder andere om de
versnipperde productiesector, de sterk geconcentreerde markten voor eindvertoning,
de complexe financiering van audiovisuele producties, de sterke afhankelijkheid van
buitenproducenten van de publieke omroep en de snelle wijze van produceren waardoor
soms onvoldoende aandacht is voor de kwaliteit van films en series.
Wij hebben in het kader van het cultuur- en mediabeleid al enkele maatregelen genomen
en knelpunten geadresseerd. Behalve de investeringen vanuit de cultuurbegroting voor
filmeducatie, talentontwikkeling en vernieuwing, wordt via het Filmfonds verder ingezet
op «verdikking» (meer budget voor minder producties), meer ruimte voor de ontwikkeling
van scenario’s en filmplannen van makers en een sterkere focus op eigenzinnigheid
en authenticiteit. Daarnaast wordt via het mediabeleid de positie van buitenproducenten
versterkt en is door OCW een traject gestart om te komen tot een gezamenlijke aanpak
van de publieke omroep, Filmfonds en CoBO voor de financiering, ontwikkeling, productie
en exploitatie van documentaires, films en series. Dit is nodig omdat procedures voor
financiering te ingewikkeld zijn en grenzen tussen de verschillende genres steeds
meer vervagen.
Parallel aan de nieuwe stimuleringsmaatregel en bovengenoemde inzet vanuit het cultuur-
en mediabeleid vragen wij aan de partijen uit de productie- en exploitatieketen om
in het najaar van 2020 met een sectorplan te komen. We verwachten een gezamenlijke
visie en strategisch plan om het systeemfalen te beperken en meer samenwerking en
een beter functionerende sector te realiseren. De uitvoering van dit plan zal in de
hierboven genoemde evaluatie worden betrokken.
Laten we samen werken aan een sterk audiovisueel aanbod, waarbij kwaliteit en succes
voorop staan en waarmee kijkers kunnen genieten van onze verhalen, verbeeld in een breed spectrum aan films, series en documentaires.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.