Brief regering : Tussenresultaten onderzoek burn-outklachten
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 370 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2019
Met deze brief bied ik uw Kamer de resultaten aan van het eerste deel van het onderzoek
dat momenteel wordt uitgevoerd naar burn-outklachten in relatie tot werk-privé omstandigheden
en bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Daarmee geef ik invulling aan de toezegging
van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit het Algemeen Overleg Arbeidsongeschiktheid
van 23 april 2019.1 Conform de motie van het lid Renkema2 worden ook effecten van maatschappelijke ontwikkelingen meegenomen.
Het doel van het nu lopende onderzoek is om ten eerste zicht te krijgen op de cijfermatige
trends rond het voorkomen van burn-out en ten tweede op de achterliggende oorzaken
van de stijgende burn-outklachten die mogelijk op het domein van de privéwerkbalans
en bredere maatschappelijke ontwikkelingen kunnen liggen. Deze studie is bedoeld om
vervolgens handvatten te identificeren om burn-outklachten aan te kunnen pakken. Ik zie
dat de trend van een stijgend aantal klachten een hardnekkig en veelkoppig verschijnsel
is. Ik acht het van bijzonder groot belang om met dit onderzoek zicht te krijgen op
de onderliggende mechanismen. Tegelijkertijd roep ik partijen op om met mij een start
te maken met het identificeren van aangrijpingspunten om de trend van een stijgend
aantal werkenden dat burn-outklachten heeft, te keren. Omdat burn-outklachten ook
kunnen samenhangen met factoren buiten het werk, lijkt hiertoe een brede aanpak nodig.
De bijgaande tussenrapportage betreft het eerste deel van het gehele onderzoek, bestaande
uit een literatuurstudie en kwantitatieve analyses op basis van monitors van TNO waarin
ook is gevraagd naar de verklaring van de burn-out klachten3. Daarnaast heeft TNO met behulp van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)4 van de jaren 2007 t/m 2018 de cijfermatige trends van werknemers met burn-outklachten
in beeld gebracht. Deze zijn onderverdeeld naar sector, leeftijd, opleidingsniveau
en sekse en er is gekeken naar wat werknemers zelf aangeven als reden van de klachten.
Middels het Cohort Onderzoek Duurzame Inzetbaarheid (CODI)5 is ook gekeken naar mogelijke oorzaken van het ontwikkelen van burn-outklachten.
Komend jaar vindt in navolging op deze inventarisatie het tweede deel van het onderzoek
plaats, waarin wordt gezocht naar verdere achtergrond en duiding van de oorzaken van
(de stijging van) burn-outklachten. Bijvoorbeeld over wat mensen zelf als oorzaken
ervaren en welke specifieke omstandigheden bij risicosectoren en -groepen een rol
spelen.
Tussenrapportage
Uit deze tussenrapportage blijkt dat de huidige stijging van burn-outklachten sinds 2013 is ingezet. TNO heeft een eerste beeld van mogelijke oorzaken
onderzocht, dat als basis dient voor verdere verdieping. Daaruit kunnen nog geen definitieve
conclusies getrokken worden.
Een eerste beeld is dat een combinatie van diverse factoren gelegen in werk, persoon
en maatschappij van invloed lijken te zijn op het ontwikkelen en de stijging van burn-out
klachten. Factoren die door TNO genoemd worden zijn bijvoorbeeld hoge taakeisen, weinig
steun van de leidinggevende, weinig zelfvertrouwen in het werk, een slechte financiële
situatie/onvrede salaris, minder veerkracht en onvrede met de werk-privé balans. De
variabelen sekse, leeftijd en opleidingsniveau verklaren op zichzelf niet de ontwikkeling
van de burn-outklachten.
De cijfers laten zien dat vooral laagopgeleide vrouwen in de leeftijdsgroep 25 t/m
34 jaar vaker aangeven burn-outklachten te ervaren. Dit neemt niet weg dat burn-outklachten
bij alle groepen werknemers voorkomen. Bij de risicosectoren staat onderwijs bovenaan,
gevolgd door de sectoren ICT, industrie en zorg. De afgelopen jaren laten vooral werknemers
in de thuiszorg en in het primair onderwijs een sterkere toename van burn-outklachten
zien dan de gemiddelde werknemer in Nederland.
Het doel van het lopende onderzoek is het in kaart brengen van trends en achterliggende
oorzaken van de stijgende burn-outklachten die mogelijk op het domein van de privéwerkbalans
en bredere maatschappelijke ontwikkelingen kunnen liggen. Omdat dit een brede aanpak
vergt, zijn de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid,
Welzijn en Sport betrokken. Ook vanuit deze ministeries lopen er acties. Zo voert
het RIVM in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een grootschalige
kwantitatieve nulmeting uit naar de mentale gezondheid van studenten in het hoger
onderwijs.
Vervolgstappen in het onderzoek
Om in aanvulling op deze eerste analyse meer zicht te krijgen op bredere (maatschappelijke)
achterliggende oorzaken, is aanvullend onderzoek vereist. In het vervolgdeel van het
onderzoek zullen specifieke (risico)groepen, zoals jongeren, geïnterviewd worden om
zicht te krijgen op wat werknemers achteraf als oorzaak van de ervaren burn-outklachten
aangeven. Risicosectoren waarop onder andere wordt ingezoomd zijn het primair- en
voortgezet onderwijs en de thuiszorg. De werk-privé balans, maatschappelijke factoren
en andere risicofactoren worden bij de verdieping meegenomen. Hierbij valt te denken
aan de invloed van technologische ontwikkelingen en mantelzorg.
Tijdens het Algemeen Overleg Arbeidsomstandigheden/Handhaving van 5 september jl.6 heb ik uw Kamer toegezegd bij het opleveren van de tussenresultaten te melden of
het opleveren van het eindrapport naar voren kan worden geschoven. De partijen in
de klankbordgroep van het onderzoek geven aan dat, gezien de kwaliteitseisen en brede
scope, dit niet mogelijk is zonder af te doen aan de kwaliteit van het onderzoek.
Daarom stuur ik uw Kamer, conform planning, in de tweede helft van 2020 de eindresultaten
van het onderzoek. Ik besluit dan ook over eventueel nader beleid en/of inzet van
andere instrumenten.
Brede maatschappelijke samenwerking
Ik betreur het dat het aantal werknemers met burn-outklachten blijft stijgen. De klachten
zorgen voor persoonlijk leed bij werknemers en hun directe omgeving en voor hoge kosten
voor werkgevers en de samenleving. Het blijft primair de verantwoordelijkheid van
de werkgever om zijn werknemers te beschermen tegen burn-outklachten en om samen met
werknemers hierover het gesprek te voeren. Vaak blijkt echter dat burn-out een verschijnsel
is waar betrokkenen lastig grip op krijgen en dat effectieve en duurzame oplossingen
niet voor de hand liggen. Parallel aan de verdere uitvoering van het onderzoek, wil
ik het komende jaar investeren in een brede maatschappelijke samenwerking met sociale
partners, maatschappelijke organisaties en betrokken departementen. Doel van deze
samenwerking is om samen de resultaten van het vervolgonderzoek te kunnen duiden,
aangrijpingspunten te kunnen identificeren voor concrete maatregelen en deze in gezamenlijkheid
tot uitvoering te brengen.
Zoals gemeld in mijn brief van 18 oktober jl.7 blijf ik mij ook inzetten op psychosociale arbeidsbelasting. Zo was ik aanwezig bij
de week van de werkstress, organiseren we activiteiten in het kader van professionalisering/voorlichting van vertrouwenspersonen, wordt er een handreiking voor een gedragscode
ongewenste omgangsvormen opgesteld en zijn we samen met de Inspectie SZW bezig met
de pilot over het tegengaan van pesten op de werkvloer. Het doel voor de komende jaren
is om samen met andere partijen maatregelen te blijven nemen om psychosociale arbeidsbelasting
terug te dringen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid