Brief regering : Werking Visumcode
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2574 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2019
Tijdens het AO asiel- en vreemdelingenzaken van 7 november 2019 (Kamerstuk 19 637, nr. 2546) is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de toezegging gedaan een
brief te sturen over de Visumcode en de werking hiervan.
Het Schengenvisumbeleid wordt ontwikkeld binnen de kaders van Europese wet- en regelgeving.
Het heeft als doel het bevorderen en vereenvoudigen van legaal reizen en het beter
toerusten van het visumbeleid op de uitdagingen op migratie- en veiligheidsgebied.
Dit laatste door een beter beeld te krijgen van de aanvragers en het leggen van een
expliciete koppeling tussen visumbeleid en terugkeersamenwerking. De Visumcode is
daarbij leidend. De Visumcode omschrijft de procedures en de voorwaarden voor de afgifte
van visa voor transit of kort verblijf binnen het Schengengebied. Dankzij de Visumcode
kunnen visumplichtige buitenlandse reizigers met één visum maximaal negentig dagen
door alle Schengenlanden reizen.
Op 2 februari 2020 treedt de nieuwe Visumcode in werking (Verordening (EU) 2019/1155
van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Verordening
(EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode). De Visumcode
is een verordening die regels bevat die direct gelden in alle lidstaten van de Europese Unie. Er is derhalve geen sprake van activering door de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid of een ander bewindspersoon. Zie Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen
(BNC) fiche «Verordening wijziging visumcode» (Kamerstuk 22 112, nr. 2547) voor de redenen voor wijzigingen en de belangrijkste veranderingen.
In lijn met het regeerakkoord heeft Nederland gepleit voor het leggen van een sterke
koppeling tussen het visum- en het terugkeerbeleid en heeft het zich de afgelopen
jaren ingezet om deze koppeling alsnog in de Visumcode op te nemen.
Maatregelen op EU-niveau hebben de sterke voorkeur van het kabinet aangezien de gehele
EU meer gewicht in de schaal legt dan een enkele EU-lidstaat. Dit laat onverlet dat
in geval van derde landen waarmee (nog) niet op EU-niveau over terugkeer wordt onderhandeld,
dit zo nodig bilateraal of in Benelux-verband gebeurt.
Ten aanzien van de prioriteitslanden op het gebied van terugkeer werken het Ministerie
van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid nauw samen om
te bezien welke specifieke maatregelen effectief kunnen zijn om terugkeer te bevorderen,
zonder extra risico’s te genereren op het gebied van bijvoorbeeld asiel of illegale
immigratie.
In de nieuwe Visumcode is een nieuw artikel opgenomen, artikel 25 bis. Hierdoor wordt
een onderscheid aangebracht in de voorwaarden voor het verstrekken van visa aan een
derde land dat niet voldoende meewerkt aan het terugnemen van eigen onderdanen die
irregulier op EU-grondgebied verblijven en een derde land dat wel meewerkt.
Zo kan bij onvoldoende medewerking worden besloten om de beslistermijn te verlengen,
geen meervoudige visa meer af te geven en/of hogere visumleges te rekenen. Als blijkt
dat een land bij terugname wel naar tevredenheid meewerkt, kan worden overgegaan tot
verlaging van de visumleges, een verkorting van de beslistermijn en/of een verlenging
van de geldigheidsduur van visa voor meerdere binnenkomsten. Toetsing van visumaanvragen
aan de reguliere Schengenvoorwaarden blijft in alle gevallen van kracht.
De competentie om voorstellen voor maatregelen te doen aan de Raad ligt bij de Europese
Commissie. Het mechanisme dat het nieuwe visumbeleid biedt om de terugkeersamenwerking
met derde landen te verbeteren bestaat uit twee fases: allereerst de gegevensverzameling
en de jaarlijkse beoordeling door de Commissie op basis van de indicatoren van terugkeersamenwerking.
Vervolgens de implementatie van gepaste maatregelen na de beoordeling van deze samenwerking.
Er wordt eerst een selectie van de landen gemaakt die beoordeeld worden. Dit is gebaseerd
op het aantal terugkeerbesluiten dat per kalenderjaar door alle lidstaten wordt genomen.
De Commissie heeft aangegeven dat de drempel wordt vastgesteld op 1.000 terugkeerbesluiten
die in de hele EU worden genomen. Op basis van de Eurostat-gegevens van 2018 zou dit
betekenen dat 39 visumplichtige derde landen zullen worden beoordeeld.
Naar verwachting zullen uit de jaarlijkse beoordeling de facto drie categorieën landen
naar voren komen: 1) landen die voldoende samenwerken, 2) landen die voldoende samenwerken
met sommige lidstaten, maar niet voldoende met andere, of landen die voldoende samenwerken
op sommige kwesties, maar niet goed op andere, en 3) landen die onvoldoende samenwerken.
Onafhankelijk van de beoordeling van de Commissie kunnen de lidstaten de Commissie
daarnaast te allen tijde op de hoogte stellen als zij problemen ondervinden met een
derde land bij terugkeersamenwerking.
Als de autoriteiten van een derde land weten dat ze (mogelijk) als niet coöperatief
worden beoordeeld, zou dit kunnen leiden tot een betere terugkeersamenwerking. Als
dit uitblijft, zal de Commissie met de in het rapport beoordeelde landen het gesprek
aangaan en hen informeren over de conclusies en de mogelijke gevolgen. Daarbij laat
de tekst van de regeling ruimte voor maatregelen tegen bepaalde categorieën individuen,
inclusiefhooggeplaatsten.
De derde landen krijgen na het gesprek zes maanden de tijd om hun terugkeersamenwerking
te verbeteren. Als na deze zes maanden geen verbetering is geconstateerd, zal de Commissie
de Raad adviseren om visummaatregelen op Europees niveau te nemen om zodoende een
betere terugkeersamenwerking af te dwingen met het derde land. De besluitvorming door
de Commissie hierover vindt plaats in de vorm van een zogenaamde uitvoeringshandeling.
De effectiviteit op het gebied van terugkeer, maar ook de gevolgen voor de bredere
betrekkingen, worden daarbij meegewogen.
Na inwerkingtreding van de nieuwe Visumcode kan aan dit beleid uitvoering worden gegeven,
te beginnen met de belangrijkste niet-meewerkende landen. Daarbij zij opgemerkt, dat 25bis een maatregel is die door de EU
lidstaten in gezamenlijkheid wordt toegepast, nadat er overeenstemming is bereikt
over de landen tegen wie als eerste actie dient te worden ondernomen. Dat proces neemt
vanzelfsprekend enige tijd in beslag en zal door Nederland in beperkte mate kunnen
worden gestuurd. Dit laat onverlet dat Nederland zich maximaal zal inzetten voor een
geloofwaardige lijst van landen die aansluit bij de Nederlandse prioriteiten. De gezamenlijkheid
van dit nieuwe instrument acht Nederland van groot belang. Juist door samen te werken
kunnen EU-lidstaten een krachtiger signaal afgeven dan een enkele lidstaat.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid