Brief regering : Uitvoering van de motie van de leden Van Weyenberg en Gijs van Dijk over het concurrentiebeding tot het strikt noodzakelijke beperken
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 965
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2019
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Kent (SP) (Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 1093), het lid Gijs van Dijk (PvdA) (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1094), en het lid Van Weyenberg (D66) (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1096) over het bericht dat het concurrentiebeding vaak oneigenlijk wordt gebruikt.
Zoals ik in de plenaire behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
heb aangegeven, zal ik via een onderzoek uitvoering geven aan de motie van de leden
Van Weyenberg en Gijs van Dijk1, waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken op welke manier het gebruik van
het concurrentiebeding tot het strikt noodzakelijke kan worden beperkt en daarbij
de volgende opties mee te nemen:
• het uitsluiten van het concurrentiebeding bij contracten voor bepaalde tijd;
• het beperken van de maximale duur en de geografische reikwijdte van het concurrentiebeding
bij contracten voor onbepaalde tijd; en
• een minimale vergoeding voor het concurrentiebeding bij contracten voor onbepaalde
tijd.
Bij deze behandeling heb ik ook toegezegd dat ik ga onderzoeken wat de omvang van
het probleem is van oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding. Ik zal het onderzoek
dus breed opzetten en nader onderzoek doen naar de werking van het concurrentiebeding.
Hierbij kan onderzocht worden bij welke categorieën van werknemers en in welke sectoren
er veel gebruik wordt gemaakt van een concurrentiebeding. Tevens kan onderzocht worden
in hoeverre er sprake is van oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding. Hier
kan gedacht worden aan het opnemen van concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten
die leiden tot onevenredige problemen bij werknemers of die niet noodzakelijk zijn
voor werkgevers.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid