Brief regering : Overzicht van de loonstrookjes en de koopkrachteffecten voor 2020 op basis van de Decemberraming van het CPB
33 682 Evaluatie Wet uniformering loonbegrip
Nr. 21 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2019
In deze brief geef ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, een indruk
van de veranderingen op de loonstrookjes van Nederlandse huishoudens in januari 2020.
Het loonstrookje van januari is immers het eerste moment dat de gevolgen van beleidswijzigingen
op het inkomen zichtbaar worden. Ik laat de veranderingen op het loonstrookje zien
die het resultaat zijn van het kabinetsbeleid en van veranderingen in de pensioenpremies.
Daarbij ga ik ervan uit dat het brutoloon gelijk blijft en dat mensen dus bijvoorbeeld
geen promotie maken of loonsverhoging krijgen via hun cao.
Op het loonstrookje zijn echter niet alle wijzigingen zichtbaar die van belang zijn
voor de ontwikkeling van de bestedingsmogelijkheden van mensen. Ook in de hoogte van
toeslagen veranderen er per januari 2020 een aantal dingen. Die veranderingen beschrijf
ik ook in deze brief.
Maar hoeveel mensen uiteindelijk kunnen besteden, wordt bepaald door meer dan alleen
de ontwikkeling van het loonstrookje en de toeslagen. Prijsstijgingen en loonsverhogingen
spelen bijvoorbeeld ook een belangrijke rol. Daarom ga ik aan het eind van de brief
in op het verwachte koopkrachtbeeld voor 2020, op basis van de decemberraming van
het CPB.
Koopkracht geeft aan wat het besteedbaar inkomen is van huishoudens. Dat is het inkomen
dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het
ontvangen van toeslagen. De koopkrachtplaatjes zeggen iets over de verandering van
de koopkracht ten opzichte van vorig jaar. Het kabinet gebruikt deze cijfers en berekeningen
om te monitoren wat, tegen de achtergrond van onder andere de loonontwikkeling en
de inflatie, het algemene effect is van het gevoerde beleid. Bij de koopkrachtplaatjes
wordt verondersteld dat de persoonlijke leefomstandigheden gelijk blijven. Dit is
vaak niet het geval: mensen kunnen immers scheiden of gaan samenwonen, promotie maken
of een kind krijgen. In de meeste gevallen is dit bepalender voor de koopkrachtontwikkeling
dan macro-economische ontwikkelingen of kabinetsbeleid. De invloed van het kabinet
op de daadwerkelijke koopkrachtontwikkeling die mensen ervaren is dus beperkt.
Loonstrookjes 2020 laten een positief beeld zien
Tabel 1 (p. 4) laat de veranderingen in het netto-maandloon zien van december 2019
op januari 2020 voor werknemers, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden, die het
gevolg zijn van veranderingen in de loonbelasting en de door werknemers betaalde pensioenpremies.
Een eventuele loonstijging voor werknemers is in deze cijfers niet meegenomen. Werknemers
die in januari wel een loonstijging krijgen zullen een positiever loonstrookje hebben.
De AOW en de minimumuitkeringen zijn gekoppeld aan het minimumloon en worden per 1 januari
2020 geïndexeerd. Deze indexatie is in tabel 1 wel meegenomen omdat deze reeds vastgesteld
is.
In figuur 1 (p. 3) ligt de focus op de loonstrookjes van werknemers. Hierin geeft
de zwarte stip met cijfer het loonstrookjeseffect voor het betreffende brutojaarinkomen
weer. De lichtroze (loonbelasting voor heffingskortingen), gestreepte (algemene heffingskorting),
donkerroze (pensioenpremie) en blauwe vlakken (arbeidskorting) geven de uitsplitsing
van het loonstrookjeseffect weer. Alle (deel)effecten boven de nullijn zorgen voor
een positief loonstrookjeseffect: de hogere arbeidskorting zorgt dus voor een hoger
nettoloon, terwijl de hogere pensioenpremie het nettoloon drukt.
Werknemers
– Werknemers in alle inkomenscategorieën zien volgend jaar een positiever loonstrookje
(figuur 1) als gevolg van de lastenverlichtende maatregelen van het kabinet die volgend
jaar ingaan. In 2020 gaat het tweeschijvenstelsel1 in de inkomstenbelasting in. Daarnaast worden de algemene heffingskorting
– (+ € 194 tot maximaal € 2.711) en de arbeidskorting verhoogd (+ € 364 tot maximaal
€ 3.819). Ten slotte wordt het vlakke maximum in de arbeidskorting vervangen door
een derde opbouwtraject (een dakje). Hierdoor wordt (meer) werken meer lonend voor
met name middeninkomens.
– Hier staat tegenover dat de pensioenpremies die werknemers betalen naar verwachting
licht stijgen, met 0,1%-punt tot gemiddeld 6,6% in 2020. Over het eerste deel van
het loon (circa € 13.500) wordt geen pensioenpremie betaald. Dit zorgt ervoor dat
het drukkende effect van de hogere pensioen-premie toeneemt met het inkomen, tot het
maximum pensioengevend loon.
– Mensen die het minimumloon verdienen zien een loonstrookjeseffect van 0,9%2. Zij profiteren het meest van de verhoogde algemene heffingskorting, die meer dan
compenseert voor het hogere tarief in de oude eerste schijf.
– Voor werknemers met een modaal inkomen (circa € 35.000) is het loonstrookjeseffect 1,9%. Naast de hogere algemene
heffingskorting hebben de aanpassingen in de arbeidskorting hier een positief effect.
– Werknemers met een bovenmodaal inkomen (vanaf € 45.000) betalen onder het tweeschijvenstelsel ook los van de hogere
heffingskortingen al minder loonbelasting.
Uitkeringsgerechtigden
– Net als het loonstrookje van werknemers ligt dat van personen met een minimumuitkering in januari hoger dan in december (tabel 1). Dit komt voornamelijk doordat de indexatie
van deze uitkeringen is gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon. Daarnaast
zorgt de hogere algemene heffingskorting voor een hogere netto-uitkering.
– De stijging van de uitkering is hoger bij personen die de maximale sociale uitkering3 (circa € 42.000) ontvangen. Dit komt met name door de indexatie van de uitkering
en de hogere algemene heffingskorting.
Figuur 1: Loonstrookjeseffecten werknemers in 2020
Bron: SZW-berekeningen
Gepensioneerden
– De ontwikkeling van het totale netto-inkomen van de meeste gepensioneerden bestaat
uit zowel AOW als aanvullend pensioen en zij ontvangen dus twee loonstrookjes. Eén
van de SVB met hun AOW en een loonstrookje over het aanvullend pensioen van hun pensioenfonds.
– In deze brief is, in lijn met het loon van werknemers, verondersteld dat het bruto
aanvullend pensioen niet wijzigt tussen december en januari. Bij de AOW is de indexatie
wel meegenomen, omdat deze reeds is vastgesteld.
– Gepensioneerden met een volledige4 AOW ontvangen een positief loonstrookje van de SVB door de geïndexeerde AOW. Daarnaast
zorgt de hogere algemene heffingskorting ervoor dat de AOW-uitkering netto hoger uitkomt
(zie tabel 1).
– Op het loonstrookje van het aanvullend pensioen daalt de netto-uitkering met 0,6%
bij een aanvullend pensioen van € 10.000 omdat het tarief in de oude eerste schijf van de inkomstenbelasting stijgt. Hier
speelt mee dat de hogere algemene heffingskorting pas achteraf (bij de inkomstenbelasting)
kan worden verwerkt, en zodoende op het loonstrookje nog niet zichtbaar is.
– Hetzelfde speelt bij inkomens (AOW en aanvullend pensioen) tot het begin van de hoogste
belastingschijf (circa € 68.500). Bij een hoger aanvullend pensioen is hiernaast het
effect van het lagere tarief in de oude tweede en derde schijf als gevolg van de introductie
van het tweeschijvenstelsel zichtbaar, hierdoor is bij een aanvullend pensioen van € 30.000 het loonstrookjeseffect nihil.
Tabel 1: Loonstrookjeseffecten in 2020
Loonstrookjeseffecten
Werknemer (exclusief contractloonstijging)
2020
WML
0,9%
€ 35.000 (modaal)
1,9%
€ 70.000 (2 x modaal)
1,6%
€ 105.000 (3 x modaal)
2,1%
Uitkeringen (inclusief indexatie)
Bijstand
2,1%
Bijstand alleenstaande ouder
2,1%
Uitkering bruto € 30.000
1,5%
Uitkering bruto € 42.000 (maximale sociale uitkering)
2,6%
Gepensioneerd (AOW inclusief indexatie)
Loonstrookje AOW (excl. aanvullend pensioen)
2,5%
Loonstrookje aanvullend pensioen (excl. AOW)
€ 10.000 aanvullend pensioen
–0,6%
€ 30.000 aanvullend pensioen
0,0%
NB: Voor de AOW en het aanvullend pensioen zijn de loonstrookjeseffecten per inkomensbron
te zien. Bij het aanvullend pensioen is het loonstrookjeseffect van de AOW-uitkering
dus niet meegenomen.
Bron: SZW-berekeningen
Wat verandert er in de toeslagen?
Naast het inkomen uit werk, uitkering en pensioen kan er ook sprake zijn van inkomen
uit toeslagen (kindgebonden budget, zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag).
De toeslagen zijn niet zichtbaar op het loonstrookje en zijn dus ook niet in figuur
1 en tabel 1 opgenomen. Toch vormen zij voor veel mensen een belangrijke aanvulling
op hun inkomen.
– De zorgtoeslag voor alleenstaanden en paren stijgt door de hogere zorgpremie en doordat het normpercentage
dat huishoudens zelf moeten bijdragen aan de nominale premie en het eigen risico in
2020 lager is. Bij een minimuminkomen stijgt de zorgtoeslag hierdoor met € 61 voor
een alleenstaandenhuishouden en € 83 voor meerpersoonshuishouden.
– Vanaf 2020 wordt het kindgebonden budget dat paren krijgen niet meer vanaf het minimumloon
afgebouwd, maar vanaf een huishoudinkomen van circa
– € 37.750. Hierdoor krijgen paren met kinderen en een inkomen boven het minimumloon
meer uitgekeerd en ontvangen meer huishoudens kindgebonden budget.
– Omdat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget op voorschotbasis worden uitgekeerd,
zijn de hogere bedragen al per december 2019 uitbetaald.
– In 2020 vervallen de maximale inkomensgrenzen in de huurtoeslag, waardoor de toeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. Hierdoor verdwijnt
de situatie waarbij een beperkte stijging van het inkomen tot het ineens vervallen
van de volledige huurtoeslag leidt en krijgen meer huishoudens huurtoeslag.
Koopkrachtontwikkelingen 2020 gunstig
Hoeveel een huishouden kan besteden hangt van meer factoren af dan alleen het loonstrookje
en de toeslagen. De verwachte koopkrachtontwikkeling geeft een completer beeld, waarin
bovendien naar het hele jaar 2020 wordt gekeken.
In de koopkrachtcijfers wordt, naast veranderingen in het inkomen, de inkomstenbelasting
en de toeslagen ook rekening gehouden met de gemiddelde verwachte loongroei, de ontwikkeling
van het aanvullend pensioen en de inflatie. Bij dit laatste wordt onder andere de
ontwikkeling van de gemeentelijke belastingen en (de verlaging van het belastingdeel
van de) energierekening meegenomen.
De decemberraming van het CPB laat voor 2020 een mediane koopkrachtstijging van 2,1%
zien. Dit is dezelfde verwachting als in de MEV-raming bij Prinsjesdag. Onderliggend
is sprake van een hogere nominale loongroei (van 2,5% naar 2,8%), een hogere inflatie
(1,5% naar 1,6%, op basis van het consumenten-prijsindexcijfer), een gemiddelde nominale
zorgpremie van € 1.415 (€ 1.384 in 2019) en effecten van de overstap op een nieuw
bronbestand5. Tabel 2 geeft de koopkrachtontwikkeling weer voor de voorbeeldhuishoudens.
Tabel 2: Koopkrachtontwikkeling van de voorbeeldhuishoudens 2020
Koopkrachtcijfers
Actieven:
Alleenverdiener met kinderen
Modaal
4,9%
2 x modaal
1,8%
Tweeverdieners
Modaal + ½ x modaal met kinderen
4,6%
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen
1,9%
2½ x modaal + modaal met kinderen
2,3%
Modaal + modaal zonder kinderen
2,6%
2 x modaal + modaal zonder kinderen
2,3%
Alleenstaande
Minimumloon
1,8%
Modaal
2,6%
2 x modaal
2,1%
Alleenstaande ouder
Minimumloon
0,6%
Modaal
1,8%
Inactieven:
Minimumuitkering
Paar met kinderen
0,9%
Alleenstaande
1,4%
Alleenstaande ouder
0,7%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
2,1%
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen
0,8%
AOW (paar)
(alleen) AOW
1,6%
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen
0,8%
AOW + € 30.000 aanvullend pensioen
0,5%
Bron: SZW-berekeningen
– Zoals al zichtbaar was bij de loonstrookjes, profiteren met name werkenden van de lastenverlichtingen die dit kabinet doorvoert in 2020. De koopkrachtontwikkeling
is positiever dan de loonstrookjeseffecten. Dit komt doordat de verwachte gemiddelde
contractloonstijging hoger is dan de verwachte prijsontwikkeling en doordat het effect
van de hogere toeslagen in de koopkrachtontwikkeling is meegenomen.
– Gezinnen met kinderen en een inkomen tussen het minimumloon en circa modaal hebben profijt bij het verhogen
van de afbouwgrens in het kindgebonden budget. Door het schrappen van voorwaarden
in de kinderbijslag, behouden een aantal gezinnen in 2020 daarnaast deze tegemoetkoming.
Hier staat tegenover dat de kinderbijslag komend jaar niet wordt geïndexeerd.
– De verwachte koopkrachtontwikkeling van personen met een minimumuitkering is positief, maar minder positief dan het loonstrookjeseffect. Dit komt doordat bij
de loonstrookjes enkel rekening wordt gehouden met de indexatie en het fiscaal beleid,
terwijl bij de koopkracht daarnaast ook het effect van de inflatie en toeslagen wordt
meegenomen. Dit speelt ook voor gepensioneerden met enkel AOW.
– Gepensioneerden met een aanvullend pensioen merken dat de meeste pensioenfondsen niet kunnen indexeren en dat de prijzen stijgen.
Hier staan de indexatie van de AOW en de lastenverlichting (verhoogde algemene heffingskorting
en lagere tarieven vanaf de oude tweede, derde en vierde schijf) van het kabinet tegenover.
Bij een laag aanvullend pensioen, waar het AOW-deel dus het grootste deel van het
totale inkomen uitmaakt, is de verwachte koopkrachtontwikkeling hoger, dan in gevallen
waarbij het aanvullende pensioen het belangrijkste inkomensbestanddeel is.
Als gevolg van de lastenverlichting van dit kabinet zijn de meeste loonstrookjes en,
inclusief de verwachte loonontwikkeling, het koopkrachtbeeld positief. Kanttekening
bij dit beeld is dat in de koopkrachtplaatjes wordt verondersteld dat de persoonlijke
leefomstandigheden gelijk blijven, terwijl dit in werkelijkheid vaak niet het geval
is. Mensen kunnen een bonus ontvangen, promotie maken, scheiden of juist samenwonen,
een kind krijgen of hun baan kwijtraken. Dit heeft in de meeste gevallen een veel
groter effect op de koopkracht dan macro-economische ontwikkelingen of kabinetsbeleid.
De invloed van het kabinet op de daadwerkelijke koopkrachtontwikkeling die mensen
ervaren is dus beperkt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid