Brief regering : Invulling van een aantal moties en stand van zaken over uitwerking Klimaatakkoord gebouwde omgeving
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 437
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2019
De komende jaren komt er bij de uitwerking van het Klimaatakkoord en uitvoering van
de afspraken voor de gebouwde omgeving veel af op partijen als gemeenten, verhuurders,
eigenaren van gebouwen, huurders en bewoners.
De randvoorwaarden zijn nog niet altijd en overal voldoende aanwezig. En het is geen
eenvoudige opgave om de transitie naar aardgasvrij voor iedereen betaalbaar en behapbaar
te maken. Daarom is het van belang dat we samen met betrokken partijen en bewoners
komende jaren bezien waar we kunnen starten en welke eerste stappen nu al gezet moeten
worden om een succesvolle transitie tot stand te brengen. Ik ga daar in deze brief
nader op in.
Ik stuur u deze brief mede namens de Minister voor Milieu en Wonen, en in afstemming
met de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Na een algemene schets over de uitwerking van het Klimaatakkoord voor de gebouwde
omgeving, richt ik mij in deze brief vooral op wat de komende tijd te doen staat in
het kader van de juridische uitwerking van de wijkgerichte aanpak, en daarmee samenhangend
de ontwikkeling van standaarden en streefwaarden voor de koop- en huursector en afspraken
met de verhuursector.
In de bijlage treft u een overzicht aan van de stand van zaken van de verschillende
programmalijnen van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving1. Als bijlage is tevens een overzicht van de financiële middelen voor de energietransitie
in de gebouwde omgeving opgenomen2. Dit overzicht is door de Minister voor Milieu en Wonen toegezegd bij het wetgevingsoverleg
over de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 11 november jl.
(Kamerstuk 35 300 VII, nr. 90).
Met deze brief geef ik tevens invulling aan de motie van de leden Stoffer en Jetten
(Kamerstuk 32 813, nr. 368) en de motie van het lid Yeşilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 349)3.
In separate brieven zal ik nog dit jaar nader ingaan op de financiering en ontzorging
van eigenaar-bewoners en de innovatie en kostenreductie in de bouw. In januari 2020
ontvangt u een brief over de voortgang van het Programma Aardgasvrije Wijken.
Uitwerking Klimaatakkoord
Op 28 juni 2019 heeft het kabinet het voorstel voor een Klimaatakkoord4 gepresenteerd. Voor de gebouwde omgeving bevat dit akkoord voorstellen om tot en
met 2030 te komen tot een reductie van 3,4 Mton CO2. Dit wordt onder meer vormgegeven door tot en met 2030 1,5 miljoen bestaande gebouwen
te verduurzamen. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet om richting 2050 alle gebouwen
de overgang te laten maken van aardgas naar duurzame warmtebronnen. Deze aanpak verloopt
stap-voor-stap. We nemen de tijd die we hebben richting 2030 en 2050, maar starten
ook voortvarend met wat nodig is om de eerste stappen ook echt te kunnen zetten. De
verduurzamingsopgave moet haalbaar en betaalbaar worden gemaakt voor iedereen.
Om de verduurzamingsopgave de komende jaren te realiseren, is de inzet van vele partijen
nodig zoals gemeenten, verhuurders en huurders, eigenaar-bewoners, gebouweigenaren,
netbeheerders, energieleveranciers en bouw- en installatiebedrijven. Deze inzet van
partijen wordt onderling afgestemd en waar nodig van nieuwe energie voorzien in het
uitvoeringsoverleg voor de gebouwde omgeving. Maarten van Poelgeest is sinds 1 november
jl. de nieuwe voorzitter van dit overleg.
Om een succesvolle start te kunnen maken, is het essentieel dat iedereen meegenomen
wordt in de aard en omvang van de opgave en hier ook actief in kan participeren. De
energietransitie is tegelijk een sociale transitie. De veranderingen raken immers
iedereen en vragen om actieve betrokkenheid en bijdragen van iedereen. Draagvlak is
cruciaal. Bewoners en gebouweigenaren zullen bereid moeten zijn om over te stappen
van aardgas naar andere warmtealternatieven. We gaan daarom stap-voor-stap invulling
geven aan de noodzakelijke voorwaarden om de transitie betaalbaar en behapbaar te
maken voor iedereen. Voor bewoners en gebouweigenaren is het belangrijk zicht te hebben
op de gevolgen voor hun persoonlijke situatie en de waarborgen die zij in deze transitie
hebben. Dit betreft zowel de technische en financiële randvoorwaarden (welke opties
voor duurzame warmte zijn beschikbaar en tot welk niveau moet ik isoleren), als sociale
en organisatorische randvoorwaarden (hoe wordt het proces georganiseerd en hoe word
ik ondersteund in de uitvoering). Zorgen over de betaalbaarheid van de energierekening,
de beschikbaarheid van duurzame en betaalbare alternatieven voor aardgas en vragen
die samenhangen met de gezondheid bij het gebruik van alternatieve warmtebronnen moeten
zoveel als mogelijk worden weggenomen. Voor gemeenten is het belangrijk dat zij zicht
hebben op de voorwaarden waaronder zij hun centrale rol in de energietransitie ook
echt waar kunnen gaan maken.
De afspraken in het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving vormen een samenhangend
geheel. Deze samenhang is figuur 1 grafisch vormgegeven.
De wijkgerichte aanpak is de aanpak waarmee we wijk voor wijk aan de slag gaan met
de transitie. De gemeente heeft de regierol in de wijkgerichte aanpak en geeft sturing
op basis van een Transitievisie Warmte en uitvoeringsplannen. Daarnaast is er een
individueel spoor, waarin een groeiend aantal gebouweigenaren zelf of samen met anderen
investeert in verduurzaming, bijvoorbeeld om te besparen op de energierekening of
om zich alvast voor te bereiden op verwarming zonder aardgas. Deze «first movers»
worden onder meer via financierings- en ontzorgingsarrangementen en subsidie ondersteund.
Daarnaast wordt samen met partijen in de huursector en utiliteitsector richting en
tempo gegeven aan de verduurzaming via streefdoelen, routekaarten en eindnormen. Met
dit geheel aan afspraken worden op termijn alle gebouwen van duurzame energie worden
voorzien: via warmtenetten, via all-electric oplossingen, of via hybride vormen met
duurzaam gas.
Figuur 1 Samenhang maatregelen transitie gebouwde omgeving
In deze brief ga ik in op juridische uitwerking van de twee bovenste verdiepingen.
In paragraaf 1 ga ik in op de rol, positie en bevoegdheden van de gemeenten in de
wijkgerichte aanpak, in paragraaf 2 ga ik in op de normen, standaarden en streefwaarden
voor woningen en utiliteitsbouw. In paragraaf 3 ga ik in op specifieke afspraken met
verhuurders in het voorstel voor het Klimaatakkoord.
1. Wijkgerichte aanpak
De gemeenten spelen een cruciale rol bij de energietransitie in de gebouwde omgeving.
In de wijkgerichte aanpak gaan zij wijk voor wijk aan de slag. Samen met bewoners
en gebouweigenaren zal een afweging worden gemaakt wat per wijk de beste oplossing
en aanpak is, hoe op een goede wijze met de belangen van alle partijen rekening gehouden
kan worden. Uitgangspunt is dat de energietransitie in de wijk voor iedereen betaalbaar
en behapbaar gemaakt moet worden. Daar gaat een belangrijk proces van lokale (politieke)
besluitvorming aan vooraf: de keuze welke wijken als eerste de overstap zullen maken
van aardgas naar een vorm van duurzame verwarming. De gemeente doorloopt hiervoor
een zorgvuldig proces samen met stakeholders en bewoners, waarvoor de Transitievisie
Warmte, het omgevingsplan en het uitvoeringsplan noodzakelijke stappen zijn om uiteindelijk
de levering van aardgas te kunnen beëindigen en bewoners alternatieve duurzame warmteopties
te kunnen aanbieden. Graag ga ik dieper in op de verschillende elementen.
Transitievisie Warmte
In het voorstel voor het Klimaatakkoord is opgenomen dat de gemeente, met betrokkenheid
van stakeholders, uiterlijk in 2021 het tijdpad vastlegt en benoemt in welke wijken
de gemeente voor 2030 aan de slag gaat. Ook het planmatig isoleren van woningen en
andere gebouwen kan onderdeel uitmaken van deze aanpak. Dit wordt vastgelegd in de
gemeentelijke Transitievisie Warmte.
In het voorstel voor het Klimaatakkoord is afgesproken dat de gemeente in deze Transitievisie
Warmte in ieder geval voor wijken die tot en met 2030 gepland zijn, zal opnemen:
(1) hoeveel woningen en andere gebouwen tot en met 2030 worden geïsoleerd en/of aardgasvrij
worden gemaakt;
(2) welke alternatieve warmtevoorzieningen kansrijk zijn; en
(3) welk warmtealternatief de laagste nationale kosten5 heeft.
Er is daarnaast afgesproken dat de gemeente de aanpak zoveel mogelijk zal programmeren
op basis van de laagste nationale kosten en kosten voor de eindgebruikers.
Inzet is dat de plannen van gemeenten in de Transitievisies Warmte optellen tot het
doel van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen die tot en met 2030 verduurzaamd
worden. De afspraak is om in 2020 in overleg met medeoverheden uit te werken of, wanneer
en hoe moet worden bijgestuurd als deze doelstelling niet lijkt te worden gehaald.
Ondersteuning Transitievisie Warmte
Bij het opstellen van de Transitievisie Warmte wordt de gemeente ondersteund door
het Expertise Centrum Warmte (ECW)6 en door het Kennis- en Leerprogramma van het Programma Aardgasvrije Wijken. Door
het ECW is ook de Leidraad ontwikkeld. Deze bestaat uit twee onderdelen: een Startanalyse
en een Handreiking voor lokale analyse. De Startanalyse is een technisch-economische
analyse van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op basis van landelijke data
die op buurtniveau voor vijf aardgasvrije warmtestrategieën. De Startanalyse geeft
een eerste beeld geeft van de technisch-economische gevolgen (zoals nationale kosten,
energievraag, CO2-uitstoot). Omdat de Startanalyse gebruik maakt van nationale data, kan de gemeente
met de Handreiking voor lokale analyse een gedetailleerde analyse (laten) uitvoeren
die rekening houdt met lokale omstandigheden. Zie hiervoor ook de brief van de Minister
van Economische Zaken en Klimaat van 30 oktober jl.7
Met de Transitievisies Warmte zetten gemeenten de eerste stap richting 2030 en verder.
De Transitievisie Warmte geeft bewoners en gebouweigenaren inzicht met welke wijken
de gemeente tot 2030 aan de slag gaat en de alternatieven voor de warmtevoorziening
die worden overwogen voor die wijken.
Omgevingsplan en uitvoeringsplan
De uiteindelijke keuze van de gemeente zal worden vastgelegd in het omgevingsplan
op grond van de Omgevingswet. In de voorstellen voor het Klimaatakkoord is opgenomen
dat de gemeente de definitieve keuze voorbereidt via een uitvoeringsplan.
Een uitvoeringsplan heeft betrekking op één of meerdere buurten of wijken waarvan
de gemeente in de Transitievisie Warmte heeft aangegeven daar voor 2030 aan de slag
te gaan. Aan de hand van het uitvoeringsplan wordt een keuze gemaakt voor het definitieve
warmtealternatief voor een wijk en het moment waarop het gebruik van aardgas in de
wijk wordt beëindigd. De gemeente stelt dit uitvoeringsplan op in samenspraak met
bewoners, gebouweigenaren, netbeheerders en andere stakeholders. Wanneer de gemeente
voor buurten of wijken de keuze maakt voor een collectief warmtesysteem als alternatieve
warmte-infrastructuur zal de gemeente voor de vaststelling van het uitvoeringsplan
stappen moeten zetten zoals het vaststellen van een warmtekavel en de aanwijzing van
een warmtebedrijf. Dit wordt vormgegeven in de Warmtewet 2.0. De Minister van Economische
Zaken en Klimaat zal u daarover op korte termijn informeren.
Het uitvoeringsplan beschrijft voor de betreffende wijk of buurt de wijze en het moment
waarop de overstap van het gebruik van fossiel aardgas naar het duurzame warmte-alternatief
wordt gemaakt. De keuze van dat moment en het alternatief wordt door de gemeenteraad
juridisch verankerd in het omgevingsplan.
Het gebruik van aardgas voor ruimteverwarming, warm tapwater en koken in de gebouwen
in de wijk kan alleen worden beperkt of uiteindelijk gestopt nadat voor dat gebouw
daadwerkelijk een mogelijkheid is geboden tot aansluiting op een duurzame alternatieve
voorziening en tot het uitvoeren van eventuele aanpassingen in het gebouw, zoals het
aanbrengen van isolatie. Daarbij moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden tussen
de verduurzamingopgave waar de gemeente voor staat enerzijds en de gevolgen voor gebouweigenaren
en gebruikers anderzijds. Als sluitstuk van de wijkgerichte aanpak is in het voorstel
voor het Klimaatakkoord opgenomen dat de gemeente ook moet kunnen bepalen wanneer
een wijk geen gebruik meer kan maken van het aardgasnet. De netbeheerder krijgt dan
de mogelijkheid om het transport van aardgas te beëindigen. Ik ga hier in het vervolg
van deze brief nader op in.
Juridische uitwerking in kader van Omgevingswet
De Omgevingswet, die in 2021 in zal gaan, is de belangrijkste «gereedschapskist» om
de wijkgerichte aanpak vorm te geven. Wel vergt dat nog op onderdelen aanvulling of
verduidelijking. Het gaat daarbij om de volgende punten:
• De afspraak in het voorstel voor het Klimaatakkoord dat iedere gemeente eind 2021
een Transitievisie Warmte heeft vastgesteld, kan worden vormgegeven met het instrument
programma uit de Omgevingswet. Gemeenten stellen de Transitievisie Warmte op met betrokkenheid
van stakeholders. De gemeente geeft vooraf aan hoe het participatietraject eruit komt
te zien. Bij de vaststelling van een programma onder de Omgevingswet (lees i.c. de
Transitievisie Warmte) moet de gemeente aangegeven hoe burgers, bedrijven en maatschappelijke
partijen bij de totstandkoming betrokken zijn. Over de precieze vormgeving ben ik
met de VNG en andere partijen in overleg. Ook voor het uitvoeringsplan kan gebruik
gemaakt worden van het instrument programma onder de Omgevingswet.
• De uiteindelijke keuze voor de (nieuwe) aardgasvrije warmtevoorziening van een wijk
wordt door de gemeenteraad vastgelegd in het omgevingsplan. De Omgevingswet bevat regels over de voorbereiding van een omgevingsplan en de participatie
van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden daarbij.
De gemeente geeft bij de vaststelling van het omgevingsplan aan hoe het participatietraject
eruit heeft gezien. Bovendien wordt het omgevingsplan voorbereid met de uniforme openbare
voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond
van de Omgevingswet kan eenieder daarbij zienswijzen over het ontwerpbesluit naar
voren brengen. Nadat de gemeenteraad het plan heeft vastgesteld kunnen belanghebbenden
– net zoals nu bij bestemmingsplannen – zo nodig beroep tegen het besluit indienen.
• Om de warmtetransitie in de gebouwde omgeving uit te voeren, zijn in de meeste gevallen
ook aanpassingen aan gebouwen nodig. De door de gemeente gekozen nieuwe duurzame warmtevoorziening
kan in dat opzicht grote gevolgen hebben voor gebouweigenaren en verhuurders. Eigenaren
en/of verhuurders moeten hun woningen en gebouwen mogelijk extra isoleren en verwarmingssystemen
en kookvoorzieningen in de woning geschikt maken voor de alternatieve warmtevoorziening.
De maatregelen die gebouweigenaren moeten nemen, moeten proportioneel zijn. Dat maakt
dat de gemeente alleen een nieuwe warmtevoorziening in het omgevingsplan kan aanwijzen
als duidelijk is dat de gebouweigenaren voldoende middelen hebben of krijgen om de
aanpassingen te doen, bijvoorbeeld in de vorm van financiering of subsidies.
• Verder bezie ik of er door het Rijk regels gesteld moeten worden om te voorkomen dat
kleinverbruikers voor ruimteverwarming, warm tapwater en bij het koken gaan overstappen
van gebruik van aardgas op gebruik van andere fossiele bronnen zoals stookolie, steenkool,
bruinkool, turf of propaangas.
Energiewetgeving
Naast bovenstaande uitwerking met behulp van het instrumentarium van de Omgevingswet
zijn de volgende aanpassingen in wet- en regelgeving voorzien die van belang zijn
voor de wijkgerichte aanpak:
• In de Warmtewet 2.0 zullen de regels worden opgenomen voor de marktordening van collectieve
warmtesystemen, de tariefsystematiek, duurzaamheidseisen voor warmte en de regierol
van de gemeente bij het vaststellen van warmtekavels en de aanwijzing van een warmtebedrijf.
Zie daartoe de reeds genoemde brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat
over de Warmtewet 2.0.
• Voorts wordt bezien in hoeverre de Energiewet (de beoogd opvolger van de Elektriciteitswet
1998 en de Gaswet), waarin onder meer de taken van de netbeheerder zijn opgenomen,
moet worden aangepast op de gemeentelijke besluitvorming in het omgevingsplan en de
transitie naar aardgasvrije wijken.
2. Utiliteitsbouw en (huur)woningen
Eigenaar-bewoners, verhuurders en huurders krijgen de komende jaren zowel binnen als
buiten de wijkgerichte aanpak te maken met verduurzamingsmaatregelen. Het gaat daarbij
om grote aantallen. Naast de 1,5 miljoen woningen en gebouwen die tot en met 2030
in de wijkgerichte aanpak vallen, zijn er immers bijna 7 miljoen die daar (nog) niet
toe behoren. Ook deze woningen en gebouwen zullen op enig moment verduurzaamd moeten
worden. In het voorstel voor het Klimaatakkoord wordt daarbij onderscheid gemaakt
tussen eigenaar-bewoners, (particuliere) verhuurders, woningcorporaties en eigenaren
van utiliteitsbouw, waaronder ook maatschappelijk vastgoed.
Eigenaar-bewoners: standaarden en streefwaarden
Voor eigenaar-bewoners die verduurzamingsmaatregelen willen nemen, is het van belang
zicht te hebben op de maatregelen die op weg naar 2030 en 2050 verstandig zijn. Dit
kan bijvoorbeeld gaan spelen als de CV-ketel aan vervanging toe is, bij onderhoud
van de woning, een verbouwing of bij aankoop van een bestaande woning. Om eigenaar-bewoners
daarbij te helpen, is in het voorstel voor het Klimaatakkoord de afspraak gemaakt
een standaard en streefwaarden voor dominante en kenmerkende woningtypen te ontwikkelen.
Deze standaard en streefwaarden bieden eigenaar-bewoners handelingsperspectief wanneer
zij hun woning willen verduurzamen. De standaard heeft betrekking op de gehele woning,
streefwaarden op de situatie dat één of enkele onderdelen van de woning worden aangepakt
(bijvoorbeeld alleen het dak of muurisolatie). De standaard en streefwaarden krijgen
een plaats op het energielabel.
Het voorstel voor een Klimaatakkoord bevat het ambitieuze streven deze standaard en
streefwaarden al op 1 juli 2019 vastgesteld te hebben. Dat is niet gehaald, de uitwerking
vergt meer tijd. Ik vind het van belang draagvlak voor de standaard en streefwaarden
te hebben. Daarom ben ik met verschillende partijen in overleg. Ik kijk naar wat technisch
haalbaar is binnen verschillende woningtypen. Uiteraard kijk ik ook naar de financiële
aspecten voor de bewoner en voor de eigenaar. Ik verwacht uw Kamer in de eerste helft
van 2020 te kunnen informeren over de uitkomsten.
In het voorstel voor het Klimaatakkoord is opgenomen dat de beoogde standaard voor
de bestaande bouw voor eigenaar-bewoners vooralsnog niet verplichtend wordt voorgeschreven.
Bij het verbouwen van de woning moeten zij wel, ook nu al, het Bouwbesluit in acht
nemen. Zo zijn er eisen waaraan minimaal voldaan moet worden bij het isoleren van
de woning. Ik bekijk of het verstandig is die eisen aan te passen aan de streefwaarden.
Ik wil eigenaar-bewoners verder stimuleren en verleiden om stappen te zetten bij verduurzaming
van hun woning. In mijn afzonderlijke brief over financiering en ontzorging die uw
Kamer voor het eind van dit jaar zal ontvangen, zal ik daar nader op ingaan.
Verhuurders en huurders
Ruim 40% van de woningen in Nederland bestaat uit huurwoningen. Bij de verduurzaming
van de woningvoorraad ligt daar dan ook een grote opgave. Door uw Kamer is op verschillende
momenten gepleit voor aanpassing van regelgeving en onderzoek op dit punt8. Ook bij huurwoningen kunnen de standaard en streefwaarden voor zowel verhuurders
als huurders handelingsperspectief bieden. In het voorstel voor het Klimaatakkoord
is voorts opgenomen dat de standaard in 2050 verplicht wordt voor woningen bestemd
voor verhuur.
Veel verhuurders zullen al eerder dan in 2050 hun woningen willen verduurzamen. De
verhuurder zal in staat gesteld willen worden dat te realiseren en daarover met huurders
in overleg gaan. De verhuurder moet volgens de huurregelgeving met de huurders overeenstemming
bereiken over de woningaanpassingen en (nieuwe) huurprijs. De aanpassing van de huurprijs
moet redelijk zijn. Ook de eventuele lagere energielasten als gevolg van de verduurzamingsmaatregelen
zullen daarbij worden betrokken. Het streven is dat de woonlasten van de huurder bij
verduurzamingsmaatregelen niet toenemen. Een eerste stap is al gezet in het in 2018
afgesloten Sociaal Huurakkoord tussen Aedes en de Woonbond. In deze afspraak is een «vergoedingentabel voor duurzaamheidsinvesteringen»
opgenomen waarbij uitgegaan wordt van de reële gemiddelde besparing van energielasten
die huurders realiseren na een energieverbetering aan hun woning. De gemiddelde besparing
op de energierekening overtreft dan naar verwachting van Aedes en de Woonbond ruimschoots
de normatieve vergoeding. De opzet van Woonbond en Aedes is daarbij niet gericht op
een wijziging van regelgeving. Wel is deze erop gericht dat de Woonbond een positief
advies geeft aan huurders om in te stemmen met duurzaamheidsinvesteringen wanneer
de te betalen vergoeding is gebaseerd op deze door Aedes en Woonbond afgesproken tabel.
De standaard en streefwaarden kunnen ook een rol spelen in situaties waarbij de verhuurder
tot 2050 nog geen stappen kan of wil zetten om te verduurzamen. De standaard en streefwaarden
kunnen dan richting geven aan een verhuurder en huurder wat een verstandige verbouwing
kan zijn.
In het voorstel voor het Klimaatakkoord is afgesproken het bestaande initiatiefrecht
voor huurders gericht op energetische verbeteringen op zorgvuldige wijze aan te passen
ten behoeve van de doelen en afspraken uit het Klimaatakkoord. De standaard en streefwaarde
kan daarbij ook een rol spelen.
Over het initiatiefrecht voor huurders heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties uw Kamer eerder, reeds vooruitlopend op het Klimaatakkoord, een
brief gestuurd in reactie op de motie van het lid Voortman c.s.9. In deze brief is aangegeven daar bij de uitwerking van Klimaatakkoord op terug te
komen. Met deze brief geef ik daar invulling aan.
Juridische uitwerking huursector
De voornemens ten aanzien van de huursector zullen onderzocht worden langs de volgende
lijnen:
• Instemmingsvereiste
Het instemmingsvereiste houdt in dat bij een complexgewijze renovatie een voorstel
geacht wordt redelijk te zijn wanneer ten minste 70% van de huurders van het complex
instemt met het voorstel. Er zijn nu geen regels waarbij expliciet rekening is gehouden
met de situatie dat een wijk door de gemeente wordt aangewezen om van het aardgas
af te gaan en een alternatieve warmtebron wordt vastgelegd in omgevingsplan.
Ik wil met organisaties van huurders en verhuurders onderzoeken of dit instemmingsvereiste
aanpassing behoeft. Daarbij zal ik de standaard en streefwaarden en de uitwerking
van de wijkgerichte aanpak betrekken. Ook de in het Klimaatakkoord opgenomen woonlastenbenadering
waarbij verhuurders bij verduurzaming kosten in rekening kunnen brengen die gelijk
zijn aan de verlaging van de energielasten van de verhuurder is daarbij van belang.
Ik streef ter uitvoering van het Klimaatakkoord naar een besluitvormingsproces in
de huursector dat verduurzaming faciliteert en versnelt.
• Initiatiefrecht
Het Burgerlijk Wetboek biedt reeds een oplossing voor bepaalde gevallen waarin de
huurder om een energetische verbetering vraagt.10 Het gaat dan bijvoorbeeld om het thermisch isoleren van de uitwendige scheidingsconstructies
en het isoleren van de kruipruimte.
De verhuurder is verplicht deze verbeteringen op eigen kosten aan te brengen, mits
de huurder bereid is tot het betalen van een huurverhoging die in redelijke verhouding
staat tot deze kosten.
Ik zal onderzoeken of deze regels voldoen voor de voorgenomen maatregelen uit het
Klimaatakkoord en nagaan of de standaard en streefwaarden een rol kunnen spelen bij
een mogelijke aanpassing. Uiteraard wordt hierbij betrokken of de verduurzamingsmaatregelen
in redelijke verhouding staan tot de gevolgen daarvan voor de verhuurder en hoe de
verduurzamingmaatregelen zich verhouden tot het uitvoeringsplan op wijkniveau. Daarbij
gaat het onder meer om de vraag of de investering in redelijke verhouding staat tot
de voordelen die de verhuurder heeft bij een verduurzaamde woning. Ook moet daarbij
worden betrokken dat de verduurzamingsaanpak bij verhuurders vaak systematisch en
grootschalig wordt aangepakt. Dit vergt afstemming tussen initiatieven van huurders
en de planning van verhuurders.
• Woningwaarderingsstelsel
Ik zal onderzoeken of de standaard en streefwaarden een basis kunnen bieden voor aanpassing
van het woningwaarderingsstelsel. Beter verduurzaamde woningen zouden dan hoger worden
gewaardeerd waarmee een hogere maximale huurprijs mogelijk is. Dit zou de prikkel
om te verduurzamen kunnen vergroten. Bij het onderzoek zal ik ook het effect op de
huurtoeslag in beeld brengen.
• Besluit bouwwerken leefomgeving
Ten slotte onderzoek ik op welke wijze de standaard en streefwaarden kunnen worden
geïntegreerd in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) onder de Omgevingswet.
Ik verwacht uw Kamer over de uitwerking van deze juridische punten voor de zomer van
2020 verder te kunnen informeren in samenhang met de voorstellen voor de standaard
en streefwaarden. Op dat moment kan worden afgewogen of de hiervoor aangegeven richtingen
concreet kunnen worden ingevuld met gebruik van de standaard en streefwaarden.
Eigenaren utiliteitsbouw
In het voorstel voor een Klimaatakkoord is afgesproken om voor de utiliteitsbouw streefdoelen,
wettelijke normen en instrumenten te ontwikkelen die leiden tot 50% CO2-reductie in 2030 (ten opzichte van 1990) en een CO2-arme utiliteitsbouw in 2050.
Voor eigenaren van utiliteitsgebouwen die verduurzamingsmaatregelen willen nemen,
is het van belang zicht te hebben op de maatregelen die op weg naar 2030 en 2050 verstandig
zijn. Dit is relevant bij het opstellen van meerjarenonderhoudsplannen, het uitvoeren
van (groot) onderhoud of het wisselen van huurders of verkoop.
Om gebouweigenaren daarbij te helpen, zijn in het voorstel voor het Klimaatakkoord
verschillende afspraken gemaakt: zo wordt momenteel onderzocht met welke maatregelen
bij verschillende type utiliteitsgebouwen de opgave voor 2030 binnen handbereik komt.
Daarnaast komt er een wettelijke eindnorm waaraan utiliteitsgebouwen in 2050 minimaal
moeten voldoen. Voor de uitwerking van beide afspraken is kosteneffectiviteit een
belangrijk uitgangspunt.
In het voorstel voor het Klimaatakkoord is opgenomen dat de beoogde maatregelen om
de opgave voor 2030 voor de bestaande utiliteitsbouw te behalen vooralsnog niet verplichtend
worden voorgeschreven. Er wordt immers ook al gewerkt aan een norm voor 2050 die wel
verplicht wordt. Bij het verbouwen van gebouwen of het vervangen van installaties
moeten eigenaren wel al de huidige minimumeisen uit het Bouwbesluit en de Wet Milieubeheer
in acht nemen.
Parallel aan dit wetgevingstraject zijn afspraken gemaakt om de handhaving van nieuwe
en bestaande wetten en regels te optimaliseren. Hiervoor wordt in 2020 gewerkt aan
een integrale handhavingsstrategie, een harmonisatie van wet- en regelgeving op het
gebied van energiebesparing en gestandaardiseerde rapportages aan bevoegd gezag.
Maatschappelijk vastgoed
Een specifieke categorie in de utiliteitsbouw vormt het maatschappelijk vastgoed.
Twaalf sectoren in het maatschappelijk vastgoed hebben in het voorstel voor het Klimaatakkoord
afgesproken dat zij sectorale routekaarten maken waarin duidelijk wordt hoe hun vastgoed
CO2-arm wordt richting 2050. Het gaat hierbij om onderwijs (po en vo, mbo, hbo, wo) zorg
(cure en care), sport, politie, gemeenten, provincies, Rijk en monumenten. Deze routekaarten
zijn in de eerste helft van 2019 opgeleverd. De eerste versies van de sectorale routekaarten
lieten onder meer knelpunten zien bij de financiering. Momenteel wordt in beeld gebracht
wat de benodigde randvoorwaarden en knelpunten zijn voor financiering, wetgeving en
organisatie. Doel is om waar mogelijk praktische oplossingen te bieden.
Juridische uitwerking utiliteit en maatschappelijk vastgoed
• Ik verwacht dat medio 2020 de uitkomsten voor het streefdoel voor 2030 bekend zullen
zijn en het voorstel voor de eindnorm 2050 kort daarna in procedure te brengen.
3. Afspraken met verhuurders: startmotor en renovatieversneller
In het voorstel voor het Klimaatakkoord zijn naast de afspraken over verduurzaming
van (huur)woningen in het algemeen specifiek afspraken opgenomen met verhuurders over
het aardgasvrij maken van huurwoningen.
Afgesproken is dat verhuurders de komende vier jaar 100.000 huurwoningen aardgasvrij
of aardgasvrij-ready zullen maken. Dit is de startmotor voor de energietransitie.
Daarmee zal in korte tijd veel ervaring worden opgedaan bij het aardgasvrij maken
van grote aantallen huurwoningen, waaruit lessen getrokken kunnen worden voor verdere
versnelling en opschaling.
Deze startmotor wordt ondersteund met financiële middelen vanuit het Rijk door een
tegemoetkoming in de kosten die samenhangen met het aardgasvrij maken van huurwoningen,
in totaal € 200 miljoen uit de middelen voor de Energie-investeringsaftrek (EIA).
Deze tegemoetkomingsregeling wordt momenteel in overleg met verhuurders vormgegeven.
Dit wordt de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH). Hiermee wordt het
aansluiten van huurwoningen op een warmtenet financieel ondersteund.
Daarnaast zijn er voor verhuurders middelen beschikbaar voor verduurzaming en het
isoleren van huurwoningen, onder meer vanuit de ISDE-subsidie en vanaf 202211 via de Regeling Vermindering Verhuurderheffing (RVV) voor verduurzamingsinvesteringen,
vergelijkbaar met de huidige STEP-regeling.
Ook kunnen corporaties, afhankelijk van de wijze waarop koplopergemeenten dit vormgeven
en de proposities die corporaties doen, profiteren van de middelen voor de proeftuinen
aardgasvrije wijken en de middelen voor versnelling en opschaling van de verduurzamingsopgave
via de renovatieversneller.
In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt de verduurzamingsvraag van woningcorporaties
te bundelen en aanbod te standaardiseren zodat de verduurzaming betaalbaarder wordt.
De renovatieversneller is een gezamenlijk initiatief van onder meer brancheorganisaties
Aedes, Bouwend Nederland, Techniek NL en het Rijk. Dit bestaat onder meer uit een
subsidietender en een ondersteuningsprogramma dat zich richt op het verkrijgen van
actief commitment bij woningcorporaties en aanbieders voor grootschalige uitvraag
en standaardisatie en kostenreductie in de bouw. In de brief over kostenreductie en
innovatie in de bouw wordt hier nader op ingegaan.
Ten slotte onderzoek ik, naar aanleiding van de motie van het lid Ronnes c.s.12, hoe gegeven de financiële positie van corporaties de verduurzaming van de gebouwde
omgeving op korte en lange termijn bereikt kan worden. Ik verwacht uw Kamer hierover
rond de zomer van 2020 te kunnen informeren. Rijk en woningcorporaties maken naar
aanleiding van dit onderzoek afspraken over tussendoelen voor 2030.
Juridische uitwerking startmotor en renovatieversneller
• Begin 2020 zal een nieuwe subsidieregeling, de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen
(SAH), in werking treden. Deze regeling richt zich op het stimuleren van het aansluiten
van huurwoningen op warmtenetten.
• Begin 2020 zal een subsidietender worden gepubliceerd waarmee consortia van corporaties
en innovatieve aanbieders in de eerste helft van 2020 subsidieaanvragen kunnen indienen
gericht op standaardmaatregelenpakketten met groot opschalingspotentieel.
4. Slot
Ik heb uw Kamer met deze brief en de bijlagen een overzicht gegeven van de ontwikkelingen
die in gang zijn gezet en de maatregelen op het terrein van wet- en regelgeving die
uw Kamer de komende periode tegemoet kan zien. Ik realiseer me dat er de komende jaren
veel op partijen als gemeente, verhuurders, eigenaren van gebouwen, huurders en bewoners
af zal komen en er ook veel van hen wordt gevraagd. Ik zal de aanpassingen in wet-
en regelgeving en alle overige maatregelen dan ook in nauw overleg met de sectororganisaties
voorbereiden en hen waar nodig ondersteunen bij de verdere uitwerking. Ik realiseer
me ook dat er nog veel te doen is, er nog veel geleerd moet worden en veel nader uitgewerkt.
Het voor iedereen betaalbaar en behapbaar maken van de transitie naar aardgasvrij
is geen eenvoudige opgave. De randvoorwaarden zijn nu nog niet altijd en overal voldoende
aanwezig. Daarom is het van groot belang de komende jaren in overleg met stakeholders
en bewoners verstandige keuzes te maken. Te starten waar het aardgasnet aan vervanging
toe is en de nationale kosten en kosten voor de eindgebruikers relatief laag zijn,
nog even te wachten waar dat nodig is bijvoorbeeld omdat de kosten te hoog zijn of
de duurzame alternatieven voor aardgas nog onvoldoende helder zijn, en te kiezen voor
een aanpak die tot duidelijke verbetering van wooncomfort en de directe woonomgeving
leidt en draagvlak heeft onder bewoners. We gaan dat samen en stap-voor-stap doen,
maar we gaan wel voortvarend aan de slag met wat nu nodig is om die eerste stappen
ook samen te kunnen zetten.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.