Brief regering : Reactie op verzoek commissie over het bericht ‘Boa’s krijgen middelen om zich te verdedigen’ uit de Volkskrant van 21 oktober jl.
29 628 Politie
Nr. 931
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Op 7 november 2019 heeft uw vaste commissie voor Justitie en Veiligheid mij verzocht
                  te reageren op het bericht «Boa’s krijgen middelen om zich te verdedigen» dat de Volkskrant
                  op 21 oktober jl. publiceerde.1 In het artikel wordt onder meer melding gemaakt van een ophanden zijnde landelijke
                  regeling voor de uitrusting en bewapening van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s).
                  Boa’s zouden volgens het krantenartikel met deze regeling toegerust worden met «verdedigingsmiddelen»,
                  zoals pepperspray en een wapenstok.
               
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de gesprekken die ik in de zomer heb gevoerd
                     met vertegenwoordigers van de korpsleiding van de politie, de politievakorganisaties
                     en respectievelijk Boa ACP en de Nederlandse Boa Bond (hierna: de boa-bonden) over
                     het opstellen van een gezamenlijke agenda voor verbeteringen in de (operationele)
                     samenwerking tussen de politie en boa’s in de openbare ruimte. De veiligheid van boa’s
                     bij de taakuitoefening was daarbij het belangrijkste gespreksthema.
                  
Hierna zal ik ingaan op voornoemde berichtgeving door de Volkskrant.
Aanleiding en context voor verkennende gesprekken
Met mijn brief van 10 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de taken en
                  bevoegdheden van de verschillende boa’s binnen het handhavingsdomein en de gevolgen
                  ervan voor de lokale inbedding van de politie.2 In deze brief heb ik aangegeven dat het geweldsmonopolie van de Nederlandse Staat
                  ongewijzigd blijft. Dat wil zeggen dat het toepassen van geweld met gebruikmaking
                  van een geweldsmiddel een bevoegdheid is die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende
                  macht van de overheid (de krijgsmacht) en aan de politie. Daarnaast heb ik een doorblik
                  gegeven naar een agenda voor 2019 en verder. In dat kader is een aantal verkenningen
                  (naar domeinoverstijgend werken, het leefbaarheidscriterium en verkeer) aangekondigd
                  en heb ik een verkennende notitie van de politie «Boa en politie, niet naast elkaar
                  maar met elkaar», die een visie inhoudt op de samenwerking tussen politie en boa’s,
                  aan uw Kamer verzonden.3
Over de voortgang van de genoemde verkenningen informeerde ik u reeds met mijn brief
                  van 2 juli 2019.4 Voorts is de voorgenomen uitvoering van de verkennende notitie van de politie, waarin
                  de samenwerking tussen politie en boa’s centraal staat, mede aanleiding geweest voor
                  een aantal gesprekken die in de zomer hebben plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers
                  van de korpsleiding van de politie, de politievakorganisaties, de boa-bonden en mijn
                  ministerie. Een andere aanleiding voor deze gesprekken was het maatschappelijke debat
                  over de door boa’s beleefde onveiligheid tijdens hun handhavende werkzaamheden in
                  de openbare ruimte. De boa-bonden hebben in dit verband herhaaldelijk bepleit dat
                  boa’s over «verdedigingsmiddelen» moeten kunnen beschikken, waarmee zij doelen op
                  de geweldsmiddelen pepperspray en wapenstok. In de gemeente Amsterdam zijn daartoe
                  begin dit jaar ook stakingen georganiseerd. Er zijn ook gemeenten, die – als werkgevers
                  voor deze categorie boa’s – aandacht hebben gevraagd voor de veiligheid van boa’s.
               
Afspraken voor een gezamenlijke agenda politie-boa’s
Tegen de hierboven geschetste achtergrond gingen de in de zomer gevoerde (ambtelijke)
                  gesprekken over, kort gezegd, de verdere professionalisering en verduurzaming van
                  de (operationele) samenwerking tussen politie en boa’s in de openbare ruimte, waaronder
                  begrepen het belang van de veiligheid van boa’s bij de uitoefening van hun taken.
                  In de gesprekken kwamen ook thema’s rondom de uitrusting en bewapening van boa’s aan
                  de orde. Ik heb hierover met genoemde partijen op 23 september jl. gesproken.
               
In dit gesprek werd geconstateerd dat het bevorderen van een professionele en duurzame
                  samenwerking tussen politie en boa’s en het (verder) werken aan de veiligheid van
                  boa’s bij de taakuitvoering in de openbare ruimte voor alle aanwezige partijen belangrijke
                  speerpunten zijn. Partijen vinden elkaar in het belang om gezamenlijk te werken aan
                  vergroting van die veiligheid. Daarbij staat het geweldsmonopolie van de Nederlandse
                  Staat niet ter discussie. Partijen realiseren zich dat de handhavingstaken van boa’s
                  in de huidige praktijk kunnen leiden tot situaties waarin hun veiligheid en de effectiviteit
                  van de taakuitvoering in het gedrang komen. Met een gezamenlijke agenda voor verbeteringen
                  in de (operationele) samenwerking tussen de politie en boa’s in de openbare ruimte
                  en de veiligheid van boa’s bij de taakuitoefening moet hier (grotendeels) een antwoord
                  op komen. Omdat deze agenda zowel uitvoeringsgerichte als beleidsmatige thema’s bevat,
                  verwijs ik hier in het vervolg van de brief, kortheidshalve, naar als de «beleids-
                  en uitvoeringsagenda politie en boa’s». De focus in deze agenda ligt daarbij op verdere
                  optimalisering van de operationele samenwerking enerzijds en thema’s rondom bewapening
                  en uitrusting anderzijds.
               
Tijdens het overleg op 23 september jl. hebben partijen afgesproken te zullen werken
                  aan:
               
1. het duidelijker formuleren en vastleggen van de rollen en verantwoordelijkheden van
                        boa’s in de openbare ruimte in het kader van de operationele samenwerking met politie;
                     
2. het maken van goede en duurzame afspraken over de samenwerking tussen politie en boa’s,
                        waaronder de back up door de politie;
                     
3. het duidelijker, in een afzonderlijke regeling, regelen van de uitrusting en (optionele,
                        d.w.z. mogelijk toegestane) bewapening van boa’s, inclusief verduidelijking van het
                        gebruik ervan, ook ter bescherming tegen (dreigend) lichamelijk letsel; en
                     
4. het zo snel mogelijk starten met pilots die, binnen de huidige regelgeving, de agenda
                        en/of de daarin opgenomen maatregelen kunnen ondersteunen (waaronder de pilot verkeer
                        zoals beoogd in de 26 november jl. aangenomen motie-Van Dam).
                     
De punten liggen op het vlak van de versterking van de (operationele) samenwerking.
                  Daarnaast gaat het om regels omtrent bewapening en uitrusting respectievelijk experimenten
                  rondom maatregelen die de veiligheid kunnen vergroten. Op alle vlakken, maar zeker
                  ook die laatste twee, zal de komende tijd ook met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
                  en boa-werkgevers worden gesproken.
               
De gemaakte afspraken voor de beleids- en uitvoeringsagenda politie en boa’s richten
                     zich daarmee primair op boa’s in de openbare ruimte (domein I).5 In dit domein is er – op het snijvlak van de leefbaarheid en veiligheid – sprake
                     van aanzienlijke samenloop in de taken en werkzaamheden van politie en boa’s.
                  
Dit neemt niet weg dat met de agenda domeinoverstijgende thema’s worden geraakt. Uit
                     het in 2018 aan uw Kamer verzonden plan van aanpak voor de versterking van het toezicht
                     en handhaving in het buitengebied blijkt bijvoorbeeld dat er ook in domein II (milieu,
                     welzijn en infrastructuur) behoefte is aan verbetering van de (operationele) samenwerking
                     met de politie en de veiligheid van de groene boa’s.6 Bij de uitvoering van de beleids- en uitvoeringsagenda politie en boa’s wordt daarom
                     bezien of en in hoeverre de bijbehorende maatregelen domeinoverstijgend kunnen zijn.
                     Daarbij wil ik aan de praktijk wel de nodige ruimte bieden om, waar nodig, gefaseerd
                     verbeteringen te implementeren. Achterliggende gedachte daarbij is dat verbeteringen
                     die bijvoorbeeld op korte termijn mogelijk zijn ten aanzien van de (operationele)
                     samenwerking in domein I niet zouden moeten wachten totdat deze ook in andere domeinen
                     toepasbaar kunnen zijn. De agenda is in die zin actiegericht.
                  
Een en ander ligt overigens genuanceerder ten aanzien van de, hierboven onder punt
                  3 genoemde, afspraak om te komen tot een afzonderlijke regeling voor, kort gezegd,
                  de uitrusting en bewapening van boa’s. Ik licht dit hieronder toe.
               
Een regeling voor de uitrusting en bewapening van boa’s
De afspraak om te komen tot een afzonderlijke regeling voor de uitrusting en bewapening
                  van boa’s heeft onlangs veel aandacht gekregen in berichtgeving door de media. Uw
                  Kamer vraagt mij in dit verband ook om met deze brief te reageren op het artikel «Boa’s
                  krijgen middelen om zich te verdedigen» uit de Volkskrant van 21 oktober jl.
               
Zoals vermeld, is tijdens het gesprek van 23 september jl. als onderdeel van de operationele
                  samenwerking ook gesproken over het belang van veiligheid van boa’s in de openbare
                  ruimte. Voorop staat dat de afweging om boa’s in te zetten een lokale verantwoordelijkheid
                  is en dat op lokaal (driehoeks)niveau afspraken worden gemaakt over de samenwerking
                  met de politie, inclusief back up. Met dat als uitgangspunt waren partijen het erover
                  eens dat boa’s, in het kader van de inzet, over die middelen moeten beschikken die
                  nodig zijn voor de taakuitvoering en hun eigen veiligheid. Tot die middelen behoren
                  enerzijds middelen in de sfeer van de «uitrusting» van boa’s. Hierin kan de werkgever
                  zelf voorzien (bijvoorbeeld een steekwerend vest, bodycam etc.). Anderzijds kan het
                  daarbij ook noodzakelijk worden geacht dat geweldsbevoegdheid en geweldsmiddelen aan
                  de betreffende boa’s worden toegekend. In dat geval kunnen boa’s beschikken over geweldsmiddelen
                  die door de Minister van Justitie en Veiligheid (en namens mij de Dienst Justis) toegekend
                  worden, overeenkomstig de daarvoor geldende voorwaarden.
               
Besproken is nu dat daartoe een – specifiek voor boa’s geldende – regeling voor uitrusting
                  en bewapening wordt opgesteld. Volgens de partijen in het overleg van 23 september
                  jl. moet, tezamen met die regeling, duidelijk zijn aangegeven wanneer en met welk
                  doel tijdens de taakuitvoering geweldsmiddelen kunnen worden ingezet, uiteraard voor
                  zover aan de boa geweldsbevoegdheid en geweldsmiddelen zijn toegekend.7
Het gebruik ervan vindt plaats met inachtneming van de kaders van de Ambtsinstructie8 en de jurisprudentie. Doel is dat boa’s beter geïnstrueerd raken omtrent de gevallen
                  waarin zij hun (bestaande) geweldsmiddelen in defensieve zin mogen inzetten. Zoals
                  ik uw Kamer eerder heb bericht, ben ik voornemens om in de Ambtsinstructie criteria
                  op te nemen voor het gebruik van de wapenstok.9 Het toekomstig artikel 12e staat onder meer gebruik toe «om een persoon op afstand
                  te houden die een ambtenaar in diens taakuitoefening belemmert of die geen gehoor
                  geeft aan een bevoegd gegeven bevel of vordering.»
               
Ik heb hiermee dus niet het voornemen om een nieuwe categorie geweldsmiddelen te introduceren
                  die kunnen worden aangewend voor een ander doel dan ten behoeve van de taakuitvoering.
                  De betreffende middelen blijven in hun aard geweldsmiddelen waarmee ten behoeve van
                  de taakuitoefening een dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis kan worden
                  uitgeoefend op personen of zaken.
               
Voornoemde lijnen vormen het vertrekpunt voor de uitwerking van een regeling voor
                  de uitrusting en bewapening van boa’s. De precieze vorm en rechtsvorm voor de beoogde
                  regeling worden momenteel verkend. Het lijkt in de rede te liggen om, ten behoeve
                  van eenduidigheid binnen het boa-stelsel, deze aparte regeling niet uitsluitend tot
                  domein I te beperken maar ook betrekking te laten hebben op andere domeinen. Ook constateer
                  ik dat thans regels over de voorwaarden voor het aan boa’s toekennen van geweldsbevoegdheid en geweldsmiddelen een andere basis kennen dan de regels over
                  het gebruik van geweldsmiddelen. Bij de uitwerking van de beoogde regeling voor boa’s zal worden
                  bezien of een andere structuurkeuze wenselijk is of dat de gewenste duidelijkheid
                  ook kan worden bereikt met behoud van de huidige structuur.
               
Verder hebben partijen afgesproken dat lokale pilots mogelijk moeten worden die zich
                  richten op maatregelen die de veiligheid van boa’s potentieel kunnen verbeteren. Dergelijke
                  maatregelen kunnen zich bijvoorbeeld richten op keuzes rondom de inzet van boa’s of
                  de samenwerking tussen politie en boa’s, maar ook op de uitrusting en bewapening van
                  boa’s. Voor pilots met maatregelen in de sfeer van de uitrusting en bewapening van
                  boa’s geldt dat deze vooral in dienst zullen staan van de uitwerking van de genoemde
                  regeling. Zo zou bijvoorbeeld in de praktijk kunnen worden beproefd in welke situatie
                  boa’s uitsluitend met middelen qua uitrusting resp. (ook) met geweldsmiddelen uitgerust
                  zouden kunnen worden en welk effect dat heeft op hun veiligheid. Belangrijke randvoorwaarde
                  voor dergelijke pilots is dat deze binnen het huidige wettelijke kader plaatsvinden.
                  De vormgeving van deze pilots vergt vanzelfsprekend ook verdere uitwerking in nauwe
                  samenspraak met de boa-werkgevers. Een toetssteen is ook of dergelijke pilots niet
                  het tegengestelde effect hebben. Het toevoegen van geweldsmiddelen aan tot voorheen
                  onbewapende beambten kan er immers ook voor zorgen dat het geweld tegen hen toeneemt,
                  zoals uit een onderzoek in Londen het geval bleek.10
Vervolg
Het is van belang dat alle betrokken partijen de richting en de daaruit volgende acties
                  van de beleids- en uitvoeringsagenda politie en boa’s – waar voor hen relevant – steunen.
                  Ik heb eind oktober jl. in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) aangegeven
                  dat er een gezamenlijke beleids- en uitvoeringsagenda uitgewerkt zal worden. Het LOVP
                  heeft waardering uitgesproken dat er duidelijkheid volgt op diverse actuele vraagstukken
                  rondom de inzet van boa’s. Ik heb daarmee in algemene zin steun ervaren voor de ingezette
                  richting.
               
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de agenda die zal resulteren in
                     een breed pakket aan maatregelen. De maatregelen zullen zo veel mogelijk concreet,
                     actiegericht en niet-vrijblijvend zijn en hebben vooral betrekking op verbeteringen
                     ten aanzien van de inzet van boa’s, de operationele samenwerking met de politie en
                     de onderlinge informatiedeling. Voor een deel raken de voorziene maatregelen aan reeds
                     bestaande trajecten en initiatieven in de uitvoering, waardoor het de verwachting
                     is dat ze op korte termijn (2020–2021) gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast betreft
                     het maatregelenpakket thema’s rondom de uitrusting en bewapening van boa’s, waaronder
                     de genoemde afzonderlijke regeling voor boa’s.
                  
Ik zal uw Kamer in het voorjaar 2020 informeren over de voortgang op de beleids- en
                     uitvoeringsagenda politie en boa’s en het bijbehorende pakket aan maatregelen.
                  
De Minister van Justitie en Veiligheid,
                  F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.