Brief regering : Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 387
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Afgelopen week sloten zestien scholen in Amsterdam Nieuw-West hun deuren voor leerlingen.
De bestuurder van de Stichting Westelijke Tuinsteden gaf te kennen dat door de tekorten
waarmee haar scholen kampen, er tijd nodig was om gezamenlijk fundamentele oplossingen
te vinden. De wijze waarop de Stichting Westelijke Tuinsteden – samen met de leraren
en directies van de scholen – verantwoordelijkheid neemt om strategisch naar de schoolorganisatie
en het personeelsbeleid te kijken, verdient waardering. Maar het is tegelijkertijd
zorgelijk dat de bestuurder ervaart er alleen voor te staan. Dat moet wat ons betreft
veranderen: het lerarentekort is een collectief probleem dat van ons allen de komende
jaren het maximale vraagt.
Deze casus laat zien dat het voor sommige scholen steeds moeilijker is om binnen de
bestaande kaders de tekorten op te vangen. Deze pijnlijke, maar realistische constatering
doen wij mede op basis van de meest recente arbeidsmarktramingen, die we u parallel
aan deze brief toesturen. Het goede nieuws is dat het ingezette beleid voor de aanpak
van de tekorten inmiddels positief effect laat zien. De geraamde tekorten in het primair
onderwijs in 2024 zijn ten opzichte van de eerdere ramingen 1300 fte lager. De effecten
van het beleid van 2019 zijn daarin bovendien nog niet verdisconteerd.
Toch is er geen reden om minder bezorgd te zijn over de tekorten. De cijfers blijven
voor de langere termijn oplopen. In sommige regio’s, waaronder in de grote steden,
zijn de tekorten nu al zo groot dat de kwaliteit van onderwijs onder druk komt te
staan. De tekorten zijn bovendien ongelijk verdeeld. De scholen die het hardst getroffen
worden hebben vaak leerlingenpopulaties waarin veel sprake is van sociaalmaatschappelijke
problematiek. Dit kan leiden tot kansenongelijkheid, dat is zorgelijk en we vinden
het daarom belangrijk om hier extra aandacht voor te hebben in de aanpak. Onze kinderen
verdienen goed onderwijs, en onze leraren verdienen voldoende ruimte om zich professioneel
te ontwikkelen.
Wij zetten als stelselverantwoordelijke Ministers alle zeilen bij om de problemen
zo goed mogelijk aan te pakken. Wij doen dat samen met veel schoolbesturen, scholen,
lerarenopleidingen, leraren, gemeenten en andere betrokkenen. Alle partijen nemen
betekenisvolle maatregelen voor het tegengaan van de tekorten. Mevrouw Merel van Vroonhoven,
door OCW aangesteld als onafhankelijk aanjager van de tekortenaanpak, constateert
dat de keuze voor een gerichte aanpak naar regio’s en vakken de juiste is, maar dat
deze op korte termijn versterkt en versneld moet worden.
De regionale verschillen in het primair onderwijs (po) – en de verschillen tussen
vakken in het voortgezet onderwijs (vo) – zijn groot. Op dit moment concentreren de
tekorten zich in de Randstad en grote steden, maar deze zullen zich verder over het
land gaan verspreiden. De situatie vraagt om maatwerk, andere manieren van opleiden
en boven-bestuurlijke samenwerking tussen schoolbesturen en lerarenopleidingen op
lokaal en regionaal niveau. Daar waar het tekort zo groot is dat we noodvoorzieningen
moeten treffen, verkennen we gezamenlijk met alle betrokkenen (ook Inspectie) welke
interventies nodig zijn om de dagelijkse stress van scholen weg te nemen, overzicht
te creëren en de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs te waarborgen. Zo
krijgen scholen de ruimte om zich te richten op oplossingen voor langere termijn.
Samen met alle partijen zoeken we naar manieren om het onderwijs te organiseren met
minder leraren dan we gewend zijn, zonder in te leveren op kwaliteit. Op schoolniveau
kan een andere organisatie van het onderwijs helpen. Dit zijn het type oplossingen
waar de scholen in Amsterdam Nieuw-West met elkaar over praten. Dat kan onder meer
gaan om andere invullingen van onderwijstijd, gebruik van digitale leermiddelen ter
ondersteuning van de leraar (zoals digitaal nakijken) en meer variatie in onderwijspersoneel.
Daarmee kunnen scholen bovendien zorgen voor maatwerk aan leerlingen, wat de kwaliteit
van onderwijs ten goede komt. Dat is goed voor leraar en leerling.
Voor de kwaliteit van het beroep van leraar zijn opleidingen van hoog niveau en voldoende
professionele ruimte en zeggenschap van leraren binnen schoolorganisaties onontbeerlijk.
We doen daar geen concessies aan. Maar er is veel te winnen op het gebied van flexibiliteit
en maatwerk, om ook in de toekomst voldoende nieuwe leraren te werven en te binden.
Met name in de opleiding, begeleiding en benutting van zij-instromers valt veel te
verbeteren.
In deze brief nemen we u langs de volgende blokken mee in ons beleid:
1. Huidige aanpak werkt en zetten we door
– ramingen en resultaten
2. Zo snel mogelijk meer richting en intensiveren door alle betrokkenen
– gerichte aanpak waar nodig en noodvoorzieningen in G5;
– intensiveringen van de tekortenaanpak;
– regionale aanpak.
3. Kwaliteit en vakmanschap van leraren, juist in tijden van tekorten
– een nieuw bevoegdhedenstelsel;
– professionalisering en zeggenschap voor leraren.
4. Toegankelijke en aantrekkelijke lerarenopleidingen
– evaluatie toelatingseisen pabo;
– lerarenopleidingen houdbaar voor de toekomst.
In de bijlagen bij deze brief treft u onder meer een overzicht van stand van zaken
van relevante moties en toezeggingen.
1. Huidige aanpak werkt en zetten we door
Het geraamde tekort in het po in 2024 is bijna 1.300 fte lager dan in de vorige raming.
De cijfers voorspellen voor 2024 een tekort 1.970 fte bovenop de huidige situatie.
Er zijn grote regionale verschillen in de tekorten in het po, mede door de verschillen
in de leerlingaantallen, en groei in de steden tegenover krimp in andere gebieden.
Voor het vo lopen de tekorten voor 2024 sneller op dan eerder voorzien, tot 1.300
fte bovenop de huidige situatie. Er zijn hierbij vooral verschillen tussen vakken.
Voor bijvoorbeeld bètavakken is het tekort groter dan eerder verwacht. Mogelijk zal
het mbo de komende jaren te maken krijgen met tekorten in het type vakken waar het
vo dat nu al heeft. De aantallen zijn daar lastiger te voorspellen dan in het po en
vo, omdat de arbeidsmarkt opener is.1
De arbeidsmarktramingen laten zien dat onze aanpak voor het po, waar de grootste tekorten
zijn, leidt tot minder tekorten dan eerder verwacht.2 In een context van grote krapte op de arbeidsmarkt, ook in andere sectoren zoals
de zorg en de ICT, mogen we hier positief over zijn. Onze maatregelen gericht op meer
instroom van nieuwe leraren en behoud van zittende leraren hebben effect. De resultaten
van afgelopen jaar hebben nog niet hun weergave kunnen hebben in de ramingen, maar
geven vertrouwen om de ingezette koers te vervolgen en waar mogelijk te intensiveren.3
– In 2019 zijn er totaal 1.972 zij-instromers in het onderwijs bij gekomen, van wie
853 in het po (inclusief (v)so), 189 in het vo en 930 in het mbo. In totaal is in
2019 € 39,2 miljoen geïnvesteerd in zij-instroom.
– Er zijn in 2019 328 aanvragen gedaan voor de subsidie voor onderwijsassistenten die
een lerarenopleiding willen volgen. De aanvragen die niet meteen gehonoreerd konden
worden schuiven door naar 2020 en ontvangen uiterlijk in maart de beschikking.
– De afgelopen anderhalf jaar zijn bijna 800 werkhervattingen vanuit werkloosheid in
het po gerealiseerd. Dit betreft werkhervattingen van uitkeringsgerechtigden die langer
dan zes maanden in de WW zaten.
– De middelen voor werkdruk in het po hebben effect, zo blijkt uit onderzoek.4 Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot een toename van extra inzet van onderwijsondersteunend
personeel van 18%.
– De sociale partners hebben meermaals middelen gekregen voor hogere salarissen en aanpak
van werkdruk. Er ligt een onderhandelaarsakkoord voor de cao in het po, waarin een
loonsverhoging van 4,5% is afgesproken. Daarmee hebben leraren in het po er sinds
het begin van deze kabinetsperiode in totaal 14% bij gekregen.
2. Zo snel mogelijk meer richting en intensiveren door alle betrokkenen
De aanpak van de tekorten werkt, maar intensivering van de maatregelen is nodig om
het tekort aan personeel het hoofd te bieden. De krapte op de arbeidsmarkt zal namelijk
blijvend zijn. We zorgen dat iedereen vanuit zijn eigen rol het maximale kan bijdragen:
het Rijk, decentrale overheden, schoolbesturen, schoolleiders en lerarenopleidingen.
Beter voorbereiden op tijden van nog grotere tekorten
We zijn in intensief gesprek met de G5 over wat nodig is om de kwaliteit en de continuïteit
van het onderwijs zoveel mogelijk te waarborgen. Eind januari liggen er concrete noodplannen
voor Amsterdam en Den Haag. De andere steden (Rotterdam, Utrecht en Almere) volgen
daarop. In de plannen staat een analyse van de problematiek en de maatregelen die
schoolbesturen nu al kunnen nemen, ook in boven-bestuurlijke samenwerking. Zij nemen
daarbij het gehele scholenbestand, waaronder de kleine scholen die onder de opheffingsnorm
zitten of dreigen te komen, mee.5 Juist voor de kleinere scholen is boven-bestuurlijke samenwerking van belang om de
slagkracht naar oplossingen te kunnen vergroten. Daarnaast zal in het plan worden
opgenomen welke ruimte in regelgeving noodzakelijk is om effectieve maatregelen te
treffen, en welke voorwaarden daarbij horen. Het uitgangspunt daarbij is maatwerk,
en we hebben speciale aandacht voor de gevolgen van de maatregelen voor kansengelijkheid.
Zodra we een beeld hebben van hoe deze noodmaatregelen eruit zullen zien, informeren
we de Kamer.
Ook de maatregelen van de verschillende grote gemeenten om de woningmarkt voor leraren
(en andere professionals in de publieke sector) te verbeteren, kunnen een bijdrage
leveren. Zo hebben in Amsterdam de gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties
afgesproken om de komende jaren (2020–2023) zowel sociale huurwoningen als middeldure
woningen met voorrang beschikbaar te stellen voor startende leraren.
Verdere intensiveringen
– We investeren in 2020 en 2021 € 30 miljoen in de regionale aanpak om de tekorten tegen te gaan (aanvullend hierop ontvangen de G4 elk nog € 1 miljoen
per jaar voor de aanpak daar). We streven naar een landelijk dekkend netwerk, waaraan
zoveel mogelijk besturen deelnemen. Om de deelname verder te stimuleren ondersteunen
de arbeidsmarktfondsen in het po en vo regio’s op verzoek. Ook zorgen zij samen met
OCW voor kennisdeling, via bijvoorbeeld de website www.aanpaklerarentekort.nl.
– Ook de aanpak van tekortvakken vraagt om maatwerk. Als voorbeeld noemen we informatica: hiervoor worden komende
jaren te weinig leraren opgeleid. Informatica leent zich er echter goed voor om gebruik
te maken van de inzet van gastdocenten uit de praktijk, die onder verantwoordelijkheid van een bevoegde
leraar relevante en actuele kennis en expertise overbrengen aan leerlingen.
– In het convenant met sociale partners is afgesproken dat we voor 2020 en 2021 € 300 miljoen extra uittrekken voor ruimte voor ontwikkeltijd en verlichting van werkdruk in het funderend onderwijs. Daarnaast ontvangen scholen in po versneld € 97 miljoen aan werkdrukmiddelen. Het is aan scholen en leraren om onderling af te wegen hoe het geld precies binnen
de school wordt ingezet.
– Deze middelen vanuit het convenant voor de aanpak van de tekorten komen bovenop de
per saldo € 1,6 miljard die sinds de start van dit kabinet structureel zijn toegevoegd aan de
OCW-begroting, waaronder € 270 miljoen voor de lerarensalarissen in het po en € 333 miljoen aan
werkdrukmiddelen.
– We spreken schoolbesturen aan om actief aan te moedigen dat leraren met kleine deeltijdaanstellingen meer gaan werken. Door bijvoorbeeld drie dagen per week te werken in plaats van twee, kan het lerarentekort
sterk verminderd worden. De extra werkdrukmiddelen kunnen wellicht worden ingezet
om grotere aanstellingen te stimuleren. Ook moedigen wij schoolbesturen aan om in
het kader van hun strategisch personeelsbeleid vormen van bewust belonen en ook van
de functiemix actief in te zetten. Waar ruimte voor gedifferentieerd belonen kan worden
genomen, draagt dat bij aan behoud van goed personeel.
– Ook is in het convenant afgesproken dat we de komende drie jaar € 10,6 miljoen extra investeren in Samen Opleiden en Professionaliseren. Zo worden meer toekomstige leraren beter opgeleid en verkleinen we de kans op uitval
tijdens of vlak na de lerarenopleiding.
– Voor schoolbesturen ligt er een taak om de begeleiding van zij-instromers en andere starters te verbeteren. Zij-instroom moet niet tot onverhoopte uitstroom leiden. Op basis van afspraken in
het convenant met de sociale partners voor zij-instroom en begeleiding van startende
leraren, gaan we ervan uit dat scholen dit de komende tijd zullen verbeteren.
– Boven-bestuurlijke samenwerking tussen schoolbesturen onderling en met andere instellingen (zoals lerarenopleidingen)
kan helpen om verschillen tussen regio’s en vakken te vereffenen. We zien samenwerking,
bijvoorbeeld rond personeelsbeleid, nog te weinig tot stand komen.
– Hogescholen en universiteiten hebben de maatschappelijke verantwoordelijkheid om zo toegankelijk en flexibel mogelijke lerarenopleidingen van hoge kwaliteit aan te bieden. Dat vraagt om meer samenwerking, bijvoorbeeld door gezamenlijk afspraken
te maken op het gebied van validering van eerder verworven competenties (vooral bij
omscholing van overschot- naar tekortvakken en bij zij-instroom). Daar werken we samen
met de Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) aan.
– De VH en VSNU werken aan de inrichting van één centraal loket met alle informatie over routes naar het leraarschap. Dit loket start begin 2020. Potentiële leraren worden op weg worden geholpen om
een passende opleiding te vinden.
Uit de bevindingen van mevrouw Merel van Vroonhoven blijkt dat de regionale aanpak
breed wordt gedragen. De samenwerking is echter nog pril en het aantal besturen dat
deelneemt is nog (te) beperkt. Ook zijn er nog «witte vlekken», met regio’s waar nog
niet wordt samengewerkt aan de aanpak van de tekorten. De focus in de regio’s ligt
vooral op instroom en nog weinig op begeleiding, behoud van leraren, en anders werken.
Ook is er nauwelijks aandacht voor oplopende tekorten bij schoolleiders en voor scholen
met kwetsbare doelgroepen ((v)so en scholen met veel achterstandsleerlingen).
Bovendien wordt er nog relatief weinig van elkaar geleerd. Er zijn bijvoorbeeld grote
verschillen tussen lerarenopleidingen en scholen in de opleiding en begeleiding van
zij-instromers. Te vaak is deze onvoldoende waardoor het risico op uitstroom of gemist
potentieel substantieel is. Er is op korte termijn extra inzet nodig om tot een duurzame
en effectieve aanpak te komen. De samenhang en een visie voor de lange termijn ontbreken
zowel landelijk als regionaal. De komende periode wordt een voorstel uitgewerkt voor
versnelling en versterking van de opleiding en begeleiding van zij-instromers en de
regionale aanpak.
Registratie tekorten
De motie van de heer Kwint roept om het lerarentekort beter te registreren.6 Uit diverse gesprekken blijkt dat dit heel complex is. Zo zijn er veel verschillende
definities mogelijk. Daarom kiezen wij niet voor één manier, maar een totaalbeeld
bestaande uit de website www.lerarentekortisnu.nl, een onderzoek door de PO-Raad en de arbeidsmarktramingen. De gegevens op de genoemde
website zijn nog onvoldoende representatief voor de tekorten in Nederland. De registratie
gaat echter over incidentele tekorten en wordt door slechts circa 5% van de scholen
gedaan. In overleg met de initiatiefnemer bezien we hoe de gegevens kunnen worden
verbeterd. In aanvulling hierop vragen we de PO-Raad om onderzoek te doen naar de
ontwikkelingen bij een representatieve groep scholen, waaronder ook scholen in de
G5. Samen met de arbeidsmarktramingen waarin sinds dit jaar actuelere gegevens zijn
gebruikt, krijgen we zo meer zicht op de tekorten.
3. Kwaliteit en vakmanschap van leraren, juist in tijden van tekorten
De urgentie van de problemen die scholen op dit moment voelen als gevolg van de tekorten
op de onderwijsarbeidsmarkt is hoog. Dat neemt niet weg dat wij als stelselverantwoordelijke
Ministers ook verantwoordelijk zijn voor goed onderwijs op de middellange en lange
termijn. Op tal van andere vlakken zetten we daarom in op onderwijskwaliteit, waaronder
verbeteringen in het curriculum en de doorlopende leerlijnen over onderwijssectoren
heen.7
Ook wijzigingen in het bevoegdhedenstelsel zijn nodig om te zorgen dat de juiste leraar
voor de juiste klas kan worden ingezet en de gewenste kwaliteit kan leveren. Bepaalde
klassen vragen om gespecialiseerde leraren of andere onderwijsprofessionals die nu
geen plek hebben in het bevoegdhedenstelsel. Daarmee kunnen we potentieel onderwijspersoneel
beter benutten en zorgen voor aantrekkelijke routes naar het leraarschap.
We zien dat steeds meer scholen ook vanuit een onderwijsinhoudelijke visie behoefte
hebben aan andersoortige onderwijsprofessionals om diverse teams te kunnen vormen.
Te denken valt aan de ontwikkeling van 10–14-onderwijs, vergaande vormen van maatwerk
in het po en vo, sterk beroepsonderwijs in voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
(vmbo) en mbo en integrale kindcentra. We verwachten dat door tekorten op de onderwijsarbeidsmarkt
de vraag naar diverse onderwijsprofessionals zal toenemen.
In onze Kamerbrief «Naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt» hebben we aangekondigd
dat we toewerken naar een nieuw bevoegdhedenstelsel voor het po, vo en mbo.8 Deze brief bouwt mede voort op het advies Ruim Baan voor Leraren van de Onderwijsraad.9 In een nieuw bevoegdhedenstelsel willen we recht doen aan de huidige ontwikkelingen
en knelpunten waar scholen en leraren nu tegenaan lopen bij het behalen van een bevoegdheid
wegnemen. We willen bovendien dat het bevoegdhedenstelsel voldoende ruimte biedt voor
professionele ontwikkeling van leraren in het onderwijs op de lange termijn. Dat draagt
bij aan de aantrekkelijkheid van werken in het onderwijs. We doen daarbij geen concessies
aan het kwaliteitsniveau dat we van leraren vragen.
De Commissie Onderwijsbevoegdheden werkt onze voornemens komend jaar uit. De commissie
zal om te beginnen nieuwe bekwaamheidsgebieden voor het po, vo en mbo formuleren.
In lijn met het advies van de Onderwijsraad zal de commissie daarbij benoemen welke
algemene pedagogische en didactische eisen voor alle leraren gelden.
Bij nieuwe bevoegdheden horen lerarenopleidingen die daarbij aansluiten, voor zowel
toekomstige leraren als voor huidige leraren die zich verder willen ontwikkelen. Een
stelsel van stapelbare bevoegdheden vraagt om specialisaties voor verschillende doelgroepen.
De Commissie Onderwijsbevoegdheden zal daarom ook adviseren hoe de lerarenopleidingen
zodanig kunnen worden ingericht, dat ze optimaal aansluiten op de nieuwe bekwaamheidsgebieden.
De leraar aan tafel: bij beleidsvorming én op school
De afgelopen maanden zijn zorgen van leraren, schoolleiders en ouders over de werkdruk
en lerarentekorten in het onderwijs luid en duidelijk onder de aandacht gebracht.
We betrekken leraren en scholen bij beleidsvorming om een gefundeerde belangenafweging
te kunnen maken. Hun expertise en ervaringen uit de praktijk zijn bijvoorbeeld relevant
bij ingewikkelde onderwijskundige vraagstukken, zoals het curriculum en bevoegdheid
van leraren. Ook richten we ons beleid hierop in: bij de verdeling van de werkdrukmiddelen
bijvoorbeeld, hebben we specifiek de leraar in positie gebracht om invloed uit te
oefenen op de besteding van het geld.
De komende maanden bezinnen we ons op de manier waarop we het beste kunnen samenwerken
met het veld. We laten ons hierbij inspireren door het advies «De leraar aan tafel»
van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB).10 Ook kijken we met interesse naar initiatieven voor beroepsgroepvorming in de verschillende
onderwijssectoren. Het Lerarencollectief van Jan van de Ven en Thijs Roovers is al
enkele maanden uit de startblokken. Wij zijn erg blij om te zien dat leraren in het
po zich daarin kunnen verenigen. We hopen op korte termijn ook een dergelijke beroepsorganisatie
voor het vo te kunnen verwelkomen. Daarom steunen we initiatieven, met als doel dat
ze na enkele jaren op eigen benen kunnen staan.
Om de leraar ook binnen de school een goede positie te geven, zijn nog stappen te
zetten. Op veel scholen is er nog onvoldoende professionele dialoog tussen schoolleiders
en leraren, zoals de Wet beroep leraar beoogt.11 Het professioneel statuut, dat hiertoe aanzet, ontbreekt nog op veel scholen. Scholen
waar het statuut nog ontbreekt moeten werken aan een continu gesprek tussen leraren
en schoolleiding over de schoolorganisatie en de manier van samenwerken.
Daarbij blijft strategisch personeelsbeleid door schoolbesturen onverminderd belangrijk.
Door strategisch personeelsbeleid kunnen schoolbesturen samen met leraren planmatig
werken aan brede kwaliteitsverbetering, onderwijsontwikkeling en ruimte voor professionalisering.
Scholen dienen zo ingericht te zijn dat ze kunnen reageren op interne en externe ontwikkelingen
en hun leerlingen het beste onderwijs kunnen bieden. Dit draagt bovendien bij aan
de aantrekkelijkheid van het werken in het onderwijs. We werken toe naar wettelijke
eisen voor strategisch personeelsbeleid door scholen, die naar verwachting in het
schooljaar 2021–2022 zullen gelden. Op deze manier zijn we blijvend in gesprek met
schoolbesturen over hun investeringen in kwaliteit en vakmanschap op scholen.
4. Toegankelijke en aantrekkelijkere lerarenopleidingen
Voor goed onderwijs zijn lerarenopleidingen van hoog niveau onontbeerlijk. Toegankelijke
en flexibele opleidingen routes naar het leraarschap dragen ook bij aan het tegengaan
van de tekorten en het versterken van de positie van de leraar. We zetten in op het
verbeteren van de toegankelijkheid, stimuleren van samenwerking en opleidingen die
maatwerk bieden.
Evaluatie toelatingseisen pabo
Elke student die kiest voor de pabo is nodig én van harte welkom. We willen daarom
dat studenten worden ondersteund in hun ambitie om leraar te worden. Naar aanleiding
van de evaluatie van de toelatingseisen voor de pabo zetten we, samen met de pabo’s,
mbo en havo maximaal in op het wegnemen van onnodige belemmeringen. Daarmee sluiten
we zoveel mogelijk aan bij de aanbevelingen van de evaluatie door ResearchNed. We
zenden u de rapporten bij deze brief en reageren er hierbij ook op.12 De toelatingseisen zijn bedoeld om de kwaliteit van de pabo te verhogen en de overladenheid
van het curriculum tegen te gaan.13
Potentiële studenten maken toelatingstoetsen natuur en techniek, aardrijkskunde en
geschiedenis als ze daarin geen eindexamen hebben gedaan op de havo.
Uit de evaluatie blijkt overwegend draagvlak bij de pabo’s voor de toelatingseisen.
De doorstroom na invoering van de toelatingseisen is sterk verbeterd. Vooral mbo’ers
doen het beter: hun doorstroom van het eerste naar het tweede jaar is ruim 17% toegenomen.14 Deze verbetering compenseert echter niet volledig de lagere instroom in de pabo.
De toelatingseisen lijken verder een positief effect te hebben op de kwaliteit, het
imago en de overladenheid van het programma van de pabo. Verder lijkt er een voorzichtig
positief effect te zijn op studenten met een vwo-vooropleiding: vooral voor mannen
met een vwo-opleiding lijkt de pabo aantrekkelijker te worden. Omdat de toelatingseisen
pas in 2015 zijn ingevoerd, zijn de effecten nog niet met zekerheid vast te stellen.
We willen knelpunten wegnemen die uit de evaluatie naar voren komen. We gaan in overleg
met de pabo’s en mbo-scholen stimuleren dat meer mbo-studenten het keuzedeel voorbereiding
pabo volgen. Ook stimuleren we dat het keuzedeel op alle mbo-scholen wordt aangeboden
en actief onder de aandacht van studenten wordt gebracht. We zullen ook onderzoeken
of het succesvol voltooien van (onderdelen van) dit keuzedeel in de toekomst kan leiden
tot vrijstelling(en) van de toelatingstoetsen voor de pabo. Bovendien werken we aan
betere ondersteuning van havisten en mbo-studenten die een niet-verwante opleiding
volgen bij de voorbereiding op de toelatingstoetsen. We investeren in stoomcursussen
en studiemateriaal ter voorbereiding op de toetsen. Hiermee voeren we de motie van
de Kamerleden Rog en Bruins uit.15
Loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het vo en mbo is belangrijk om te stimuleren
dat studenten kiezen voor de pabo en om te voorkomen dat ze zich laten ontmoedigen
door de toelatingstoetsen. Vooral studenten met een niet-westerse achtergrond gaan
minder vaak naar de pabo. We gaan daarom verkennen hoe onnodige drempels voor deze
groep kunnen worden weggenomen. Zo zullen we op aanbeveling van ResearchNed in samenspraak
met de pabo’s, Cito en SLO de toetsopgaven doorlichten op «westerse bias». Ook gaan
we met de pabo’s na of zij een zomerschool kunnen inrichten. Om te voorkomen dat te
veel aspirant-studenten met een migratie-achtergrond zich laten afschrikken door de
toelatingstoetsen, maken we afspraken met de pabo’s over afstemming en intensivering
van de voorlichting, speciaal gericht op deze groep.
In elk geval moet de kwaliteit van de pabo en het niveau van de studenten die instromen
gegarandeerd zijn. Er is destijds met goede redenen gekozen voor een totaalpakket
aan maatregelen om die kwaliteit te verhogen. Zoals ResearchNed concludeert kan nog
niet worden vastgesteld welke uitwerking de toelatingseisen hebben op de uitstroom,
omdat nog geen cohort studenten is afgestudeerd die aan de toelatingseisen moesten
voldoen. Gezien de positieve effecten op de doorstroom, is het goed denkbaar dat dit
ook effect heeft op de uitstroom. Ook de instroom in de pabo is met bijna 7.000 inschrijvingen
in het huidige studiejaar weer in de buurt van het aantal studenten voor de invoering
van de toelatingseisen. Wij houden daarom nu vast aan de toelatingseisen in de huidige
vorm. We blijven het effect op de instroom, doorstroom en uitstroom monitoren.
Lerarenopleidingen houdbaar voor de toekomst
Met de adviezen van de Commissie Onderwijsbevoegdheden kunnen de lerarenopleidingen
in de toekomst meer ruimte bieden aan (onderwijs)professionals die zich willen ontwikkelen
binnen, tussen en naar verschillende onderwijssectoren. Ze kunnen ook aantrekkelijke
routes vormgeven voor alle studenten. De motie van de leden Rog en Rudmer Heerema
roept op om volgend studiejaar mogelijk te maken dat studenten een gespecialiseerde
pabo kunnen volgen voor het jonge kind of het oudere kind. We vinden deze motie, en
de motie van de leden Bisschop en Rog16 met een gelijksoortige wens, een waardevolle oproep die past in de opdracht van de
Commissie Onderwijsbevoegdheden. We streven naar samenhang en consistentie tussen
het nieuwe bevoegdhedenstelsel en de inrichting van de lerarenopleidingen. Een eventueel
aparte bevoegdheid voor het jonge en oudere kind moet dan ook integraal worden bezien
in de te ontwerpen bevoegdhedenstructuur.
In de tussentijd versterken de pabo’s de specialisatie voor het jonge kind en werken
ze in de alliantie Divers voor de Klas met de PO-raad en de Meestert!-beweging aan
het bevorderen van de instroom, doorstroom en uitstroom van mannen.
De Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek Houdbaar voor de toekomst roept op tot een omslag naar meer samenwerking.17 Deze oproep herhalen we hier voor het opleiden van leraren. Bij Samen Opleiden en
Professionaliseren delen lerarenopleidingen en scholen de verantwoordelijkheid voor
het opleiden van studenten en de begeleiding van startende leraren. Door de regionale
samenwerking sluit de opleiding beter aan op de arbeidsmarkt en ontstaat een doorlopende
leerlijn voor leraren, waarmee we uitval in de eerste jaren van de carrière tegengaan.
We willen dat de samenwerking in de toekomst verder wordt versterkt door van het Samen
Opleiden en Professionaliseren de norm te maken. Met extra geld uit het convenant
zorgen we de komende jaren voor meer plekken binnen opleidingsscholen. Met de start
van zestien nieuwe aspirant-opleidingsscholen zetten we dit schooljaar al de eerste
stap.
Samenwerking is in de toekomst de sleutel tot meer flexibele en toegankelijke opleidingen
die aansluiten bij wat een potentiële leraar al kent en kan. We willen bereiken dat
studenten in de toekomst snel in een passende en aantrekkelijke route naar het leraarschap
terechtkomen en dat de lerarenopleidingen ruimte bieden aan alle groepen studenten,
dus ook voor mensen die al leraar zijn en andere professionals. Om die laatste groep
beter te bedienen, werken we aan duurzame verankering van het zij-instroomtraject
in de reguliere lerarenopleiding.
Tot slot
Het lerarentekort is een groot maatschappelijk probleem dat veel leraren, schoolleiders,
leerlingen en ouders bezighoudt. De krapte op de arbeidsmarkt stelt ons voor een moeilijk
dilemma voor de komende jaren. Daarom zijn er naast de aanpak op de korte termijn
ook veranderingen in bevoegdheden, lerarenopleidingen en organisatie van onderwijs
nodig. Alleen samen, ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid, kunnen we
de grote uitdagingen die we in het onderwijs ervaren aanpakken. Wij doen er alles
aan om te zorgen voor de juiste randvoorwaarden, zodat iedere partij in staat is om
zijn bijdrage te leveren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
BIJLAGE BIJ NAJAARSBRIEF LERARENBELEID 2019
Stand van zaken relevante moties
Motie Kwint, Westerveld (Kamerstuk 34 950 VIII, nr. 16)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat via een lerarenopleiding het mogelijk is om in dertien maanden 240
studiepunten te halen;
overwegende dat dit uit zou moeten komen op zeventien uur per dag studeren zonder
weekenden en vakantie;
overwegende dat leerkracht een zeer verantwoordelijk beroep is waarvan de kwaliteit
geborgd dient te worden;
spreekt uit dat een opleiding van 240 ECTS in dertien maanden geen recht doet aan
zowel het stelsel van studiepunten als de complexiteit van het beroep van leraar;
verzoekt de regering, soortgelijke spoedcursussen naar het leraarschap te inventariseren
en hierbij te bezien of die inhoud voldoende opleidt voor het leraarschap,
en gaat over tot de orde van de dag.
– In de verzamelbrief van 12 juli jl. (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 476) hebben wij u reeds geïnformeerd over het oordeel van de NVAO over een spoedcursus
van de LOI, namelijk dat er geen signalen zijn dat de kwaliteit van dit traject onder
de maat is. De inspectie maakt conform het verzoek in deze motie een inventarisatie
van spoedcursussen naar het leraarschap. Deze zullen wij in het eerste kwartaal van
2020 naar uw Kamer sturen. Daarbij gaat de inspectie ook specifiek in op de spoedcursus
van LOI.
Motie Kwint, Westerveld (Kamerstuk 27 923, nr. 324)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit cijfers van het CBS blijkt dat schoolbesturen in het primair
onderwijs in 2012 165 miljoen uitgaven aan personeel dat niet in loondienst is en
dit bedrag in 2016 steeg naar 320 miljoen euro;
constaterende dat deze bedragen veelal gaan naar personeel dat wordt ingehuurd via
uitzendbureaus en interim-managers;
verzoekt de regering, om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven
aan personeel dat niet in loondienst is en dit uit te splitsen naar personeel en bestuurders
zoals interim-managers,
en gaat over tot de orde van de dag.
– In de Arbeidsmarktbrief 2019 (pagina 4–5) staat een reactie op deze motie. We zetten
in op verplicht verstrekken van beleidsinformatie over personeel niet in loondienst
door schoolbesturen in po en vo en het maken van verdere afspraken tussen schoolbesturen
over het gebruik van personeel niet in loondienst (zowel via uitzendbureaus als in
andere vormen). We komen hier in het voorjaar van 2020 bij u op terug.
Motie Kwint, Westerveld (Kamerstuk 27 923, nr. 327)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uitzendbureaus rijk worden, met dank aan het lerarentekort, door
tegen zeer hoge kosten leraren aan scholen met een tekort aan te bieden;
overwegende dat hierdoor onnodig miljoenen aan belastinggeld in de zakken van private
ondernemingen verdwijnen;
overwegende dat de oplossing voor dit probleem niet enkel bij de scholen neergelegd
kan worden, aangezien die zo goed en zo kwaad als het gaat gewoon proberen een docent
voor de klas te krijgen;
verzoekt de regering, spoedig afspraken te maken met schoolbesturen om het gebruik
van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken,
en gaat over tot de orde van de dag.
– In de Arbeidsmarktbrief 2019 (pagina 4–5) staat een reactie op deze motie. We zetten
in op verplicht verstrekken van beleidsinformatie over personeel niet in loondienst
door schoolbesturen in po en vo en het maken van verdere afspraken tussen schoolbesturen
over het gebruik van personeel niet in loondienst (zowel via uitzendbureaus als in
andere vormen). We komen hier in het voorjaar van 2020 bij u op terug.
Motie Van der Molen, Tielen (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 54)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat sommige studenten voor een lerarenopleiding hebben gekozen waarmee
ze moeizaam een baan in het onderwijs kunnen vinden of behouden;
constaterende dat zij als zij voor een tweede lerarenopleiding kiezen het hogere instellingscollegegeld
moeten betalen;
constaterende dat we vanwege het lerarentekort graag deze mensen willen behouden voor
de onderwijssector;
constaterende dat met de wetswijziging verlaging wettelijk collegegeld geregeld is
dat de halvering ook geldt voor studenten in het kleinschalig en intensief onderwijs
en zij een veel hogere korting krijgen dan studenten van een reguliere opleiding;
verzoekt de regering, de Wet verlaagd wettelijk collegegeld aan te passen zodat alle
studenten hetzelfde bedrag krijgen en de 2,5 miljoen euro die hiermee vrij komt te
gebruiken voor een regeling voor mensen die voor een tweede lerarenopleiding kiezen
en geen aanspraak kunnen maken op een andere regeling zoals de lerarenbeurs of zijinstroom;
verzoekt de regering tevens, hier voor het zomerreces van 2019 de Kamer over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
– De regeling wordt in het eerste kwartaal van 2020 gepubliceerd. De beoogde invoeringsdatum
is oktober 2020.
Motie Van den Hul, Westerveld (Kamerstuk 27 923, nr. 347)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het lerarentekort scholen ertoe dwingt over te gaan op een (tijdelijke)
vierdaagse schoolweek;
constaterende dat de vierdaagse schoolweek de gelijke kansen voor kinderen ondermijnt,
een onevenredige belasting bij ouders en hun omgeving neerlegt en de werkdruk voor
leraren niet verlaagt;
spreekt uit dat de vierdaagse schoolweek geen oplossing voor het lerarentekort is,
en gaat over tot de orde van de dag.
– Wij vinden de vierdaagse schoolweek ook geen wenselijke oplossing voor het lerarentekort.
In het traject Ruimte voor Regie in het primair onderwijs verkennen we vanuit een
ander perspectief, namelijk vanuit onderwijskwaliteit en kansengelijkheid, manieren
om scholen meer ruimte te geven in onderwijstijd.
Motie Van Meenen, Rog (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 68)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit de tussenevaluatie van het bestuursakkoord blijkt dat niet goed
is vast te stellen of doelen worden gehaald;
overwegende dat de doelen uitdagend onderwijs, onderwijsverbeteringen, professionele
scholen en doorgaande ontwikkellijnen het beste worden bereikt met goede leraren voor
de klas;
constaterende dat er op dit moment te grote verschillen tussen salaris- en loopbaanperspectieven
in verschillende onderwijssectoren zijn;
overwegende dat in 2020 het bestuursakkoord afloopt en de prestatieboxmiddelen structureel
staan ingeboekt op de OCW-begroting;
verzoekt de regering, te onderzoeken of en op welke wijze verantwoord een deel van
de middelen uit de prestatiebox p.o. per 2020 aangewend kan worden voor een verdere
verbetering van de salarispositie en carrièrepaden van basisschoolleerkrachten,
en gaat over tot de orde van de dag.
– De Kamer wordt middels een aparte brief hierover geïnformeerd voor het einde van 2019.
Motie Rog (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 50)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat middels een pedagogisch-didactisch getuigschrift docenten bevoegd
lesgeven in het mbo;
constaterende dat met deze bevoegdheid docenten in het vmbo geen les mogen geven en
dit voor beroepsgerichte vakken waar te weinig leraren voor zijn, een probleem is;
constaterende dat er een verkenning gaande is naar het bevoegdhedenstelsel;
verzoekt de regering, om bij deze verkenning naar het bevoegdhedenstelsel expliciet
te onderzoeken hoe de Wet op het voortgezet onderwijs aangepast kan worden zodat docenten
die hun bevoegdheid in een beroepsgericht vak middels een pedagogisch-didactisch getuigschrift
behaald hebben, ook in het vmbo voor hetzelfde vak les kunnen geven;
verzoekt de regering tevens, hier in het voorjaar van 2019 de Kamer over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
– De Kamer is in de brief «Naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt» van 2 juli
2019 geïnformeerd over eerste bevindingen
(Kamerstuk 27 923, nr. 369). Het voorstel wordt meegenomen in de rest van het traject naar een nieuw bevoegdhedenstelsel
en het advies van de commissie Onderwijsbevoegdheden po-vo-mbo daarover.
Motie Van Meenen, Westerveld (Kamerstuk 27 923, nr. 380)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat regionale samenwerking van groot belang is in de strijd tegen het
lerarentekort;
constaterende dat er nog steeds besturen zijn die niet actief wensen samen te werken
in hun regio;
verzoekt de regering, een adequaat sanctiebeleid op te stellen om deze besturen alsnog
te dwingen tot deelname aan de regionale samenwerking ter bestrijding van het lerarentekort,
en gaat over tot de orde van de dag.
– We investeren in 2020 en 2021 € 30 miljoen in regionale initiatieven om de tekorten
tegen te gaan en streven naar een landelijk dekkend netwerk, waaraan zoveel mogelijk
besturen deelnemen. In deze fase kiezen wij echter niet voor het sanctioneren van
besturen die niet deelnemen maar voor stimuleren om wel deel te nemen. Hiertoe is
in de regeling een staffel opgenomen. Deze houdt in dat wanneer er meer besturen deelnemen
en/of het aantal fte van de deelnemende besturen hoog is, een regio meer subsidie
krijgt.
Motie Westerveld, Kwint, Van den Hul (Kamerstuk 27 923, nr. 375)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er 31.000 mensen zijn met een onderwijsbevoegdheid voor het primair
onderwijs, die niet in het onderwijs werken;
overwegende dat twee derde van deze «stille reserve» ervoor openstaat om terug te
keren naar het onderwijs;
constaterende dat hoge werkdruk een grote reden is om niet voor het onderwijs te kiezen;
overwegende dat meer handen in de klas de werkdruk kan verlagen en ervoor kan zorgen
dat er meer tijd is voor persoonlijke aandacht voor leerlingen;
overwegende dat uit cijfers van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven,
de SBB, blijkt dat onderwijsassistenten moeilijk aan een baan komen;
verzoekt de regering, met voorstellen te komen om scholen te ondersteunen bij een
effectieve inzet van onderwijsassistenten,
en gaat over tot de orde van de dag.
– We hebben onderzoek uitgezet naar de huidige arbeidsmarktpositie en effectieve inzet
van onderwijsondersteunend personeel en zijn hiervoor in gesprek met sectorraden en
vakbonden. We streven ernaar om halverwege 2020 met voorstellen te komen.
Motie Westerveld, Van Meenen (Kamerstuk 27 923, nr. 376)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij het aanbreken van de zomervakantie 1.000 leraren hun baan hebben
verloren;
constaterende dat het aantal tijdelijke contracten in het onderwijs stijgt;
overwegende dat er in 2020 een tekort van bijna 3.300 leraren is;
verzoekt de regering, met werkgevers af te spreken dat leraren die boventallig zijn,
niet worden ontslagen maar aan de slag kunnen op een andere school,
en gaat over tot de orde van de dag.
– In het op 11 december gesloten onderhandelaarsakkoord voor de cao po 2019/2020 is
de afspraak opgenomen om boventalligen niet werkloos te laten worden. Uitgangspunt
van de afspraak is dat instroom in een werkloosheidsuitkering wordt voorkomen door
tijdig afspraken te maken over het begeleiden van boventallige medewerkers naar een
andere baan, bij voorkeur binnen de sector.
Motie Van den Hul, Kwint, Westerveld (Kamerstuk 27 923, nr. 372)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de leerplicht geldt voor kinderen vanaf 5 jaar maar in de praktijk
de norm is dat kinderen vanaf hun 4de jaar al naar de basisschool gaan;
constaterende dat schoolleiders waarschuwen dat als gevolg van het lerarentekort kinderen
in de nabije toekomst misschien pas vanaf hun 5de jaar een plek op een basisschool
kunnen krijgen;
verzoekt de regering, te garanderen dat elk kind vanaf 4 jaar nu en in de toekomst
zeker is van een plek op een basisschool,
en gaat over tot de orde van de dag.
– Het basisonderwijs is bedoeld voor kinderen vanaf vier jaar. Daarnaast moet het onderwijs
zodanig worden ingericht dat leerlingen in beginsel in acht aansluitende schooljaren
onderwijs volgen. Scholen kunnen niet een groep minder aanbieden.
Motie Kops, Beertema (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 32)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat circa 94.000 leraren in het funderend onderwijs een aanstelling
hebben van 0,8 fte of minder;
overwegende dat het lerarentekort de komende jaren alleen maar verder zal oplopen;
verzoekt de regering, om parttimers in het primair en voortgezet onderwijs actief
te bewegen om meer uren les te gaan geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
– In de brief «Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs» wordt hierop ingegaan.
Aanvullend hierop geven we u hierbij een aantal noties mee.18
– Leraren met een parttime aanstelling die meer gaan werken, leveren een belangrijke
bijdrage aan het verminderen van het lerarentekort. Als de huidige gemiddelde werkweek
in het po van 28 uur in de komende vier jaar met een half uur zou worden uitgebreid,
levert dat 760 fte op. Meer uren werken betekent bovendien voor veel leraren een grotere
kans op economische zelfstandigheid. Het is aan de onderwijswerkgevers om voor hun
sector op zoek te gaan naar maatoplossingen en om te stimuleren dat leraren die in
deeltijd werken meer uren lesgeven. Ook in andere sectoren waar sprake is van krapte
op de arbeidsmarkt worden afspraken gemaakt om meer werken te stimuleren.19 Zo is er in één van de principeakkoorden in de retail-sector afgesproken dat werkgevers
inventariseren of deeltijders contractuitbreiding wensen. We zien graag dat onderwijswerkgevers
ook tot een gerichte aanpak komen en zal dat met sociale partners bespreken.
– Hoge kosten voor kinderopvang kunnen een drempel vormen om meer te gaan werken. Zoals
eerder aan uw Kamer gemeld zijn in het po en vo veel meer gezinnen met kinderen in
de kinderopvang en BSO-leeftijd werkzaam dan gemiddeld in de rest van werkend Nederland.20 Met de reeds bestaande werkkostenregeling is er ruimte voor werkgevers om binnen
bepaalde kaders onbelaste vergoedingen te verstrekken. Een tegemoetkoming in de kosten
voor kinderopvang past goed in het doel van deze regeling. De indruk is dat de werkkostenregeling
nog onvoldoende bekend is bij (onderwijs)werkgevers. Onbekend is of er nog ruimte
is bij schoolbesturen om deze regeling hiervoor in te zetten. In overleg met sociale
partners zullen we daarom verder uitwerken hoe meer bekendheid gegeven kan worden
aan deze regeling.
– Ten slotte heeft het kabinet in het IBO Deeltijdwerk laten uitzoeken hoe deeltijdwerk
in Nederland is ontstaan, wat de gevolgen zijn en wat mogelijkheden zijn om drempels
weg te nemen voor wie meer wil werken. Dit rapport zal samen met de kabinetsreactie
begin 2020 naar de Kamer worden gestuurd.
Motie Kops, Beertema (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 33)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het lerarentekort in het funderend onderwijs de komende jaren flink
zal toenemen;
constaterende dat circa 94.000 leraren in het funderend onderwijs een aanstelling
hebben van 0,8 fte of minder;
verzoekt de regering, te onderzoeken wat een voltijdbonus van 5% per kwartaal kost,
oplevert en hoe dit uitgevoerd zou kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
– In de brief «Extra actie tegen het lerarentekort» d.d. 24 augustus 2018 hebben wij
laten weten dat het volgens experts op het gebied van gelijke behandeling en gelijke
beloning niet mogelijk is om een hoger salaris te betalen over de vijfde (of ook de
vierde) weekdag, omdat dan een verboden onderscheid naar arbeidsduur wordt gemaakt.
Een extra dag werken verandert de functie niet; een leraar doet op de vijfde werkdag
(grotendeels) hetzelfde werk als op de andere dagen en kan daarom niet tot een relatief
hogere beloning leiden. Echter, zoals aangegeven tijdens de Begrotingsbehandeling,
verkent VWS of er onder tijdelijke omstandigheden wel ruimte te vinden is. Dit proces
loopt nog, dus we komen hier op een later moment op terug.
Motie Heerema, Rog (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 37)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat meer dan de helft van de docenten in het primair onderwijs parttime
werkt en daarnaast werkt nog eens 15% minder dan 20 uur per week;
tevens constaterende dat het lerarentekort volledig opgelost kan worden als meer parttimers
minder parttime gaan werken;
overwegende dat er financiële drempels zijn om docenten te verleiden om meer te gaan
werken;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe te bewerkstelligen dat het loont voor parttimers
in het basis- en voortgezet onderwijs om meer uren te gaan werken en eventuele financiële
belemmeringen in kaart te brengen;
verzoekt de regering tevens, de positie van gepensioneerden die langer willen doorwerken
mee te nemen in het onderzoek,
en gaat over tot de orde van de dag.
– Zowel over de mogelijke financiële drempels bij meer werken als over de positie van
gepensioneerden die langer willen doorwerken is de Kamer geïnformeerd met een brief
op 12 juli 2019. Bij pensionering binnen 5 jaar vóór de AOW-leeftijd kan de leraar
zonder gevolgen voor het pensioen weer gaan werken. Als de leraar meer dan 5 jaar
voor de AOW-leeftijd het pensioen heeft laten ingaan, moet daarbij de intentie zijn
geweest om definitief te stoppen met werken. Bij het weer gaan werken, kan dat fiscale
gevolgen hebben voor (dat deel van) het pensioen. Verder zijn er geen financiële belemmeringen
voor mensen om weer aan de slag te gaan, ook al zijn ze gepensioneerd. Er is ook een
IBO Deeltijdwerk dat nader ingaat op algemene oorzaken en gevolgen van deeltijdwerken
in Nederland. Een kabinetsreactie hierop wordt naar verwachting begin volgend jaar
aan uw Kamer gestuurd.
Motie Westerveld (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 50)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er minimaal 83.000 mensen zijn met een onderwijsbevoegdheid, die
niet in het onderwijs werken;
overwegende dat twee derde van deze «stille reserve» heeft aangegeven dat ze overwegen
terug te keren;
overwegende dat een deel hiervan het een te grote stap vindt om hun huidige baan op
te zeggen, mocht de overstap tegenvallen;
constaterende dat het onderwijs kampt met een acuut lerarentekort;
verzoekt de regering, te bezien of ze afspraken kan maken met sociale partners over
een terugkeergarantie voor ambtenaren met een bevoegdheid die in het onderwijs willen
werken;
verzoekt de regering tevens, om met werkgevers in het bedrijfsleven het gesprek te
voeren met als doel een terugkeergarantie voor werknemers met een bevoegdheid die
in het onderwijs willen werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
– Er is overleg geweest met BZK. Vanuit het Rijk is een terugkeergarantie in verband
met het (weer) gaan werken in het onderwijs onwenselijk vanwege de arbeidsmarktproblematiek
die ook daar speelt. Op basis van eerste overleg bij de werkgevers in de marktsectoren
is de verwachting dat ook hier een terugkeergarantie onwenselijk is, omdat werkgevers
de achtergelaten plekken in verband met de continuïteit van hun bedrijfsvoering zo
snel mogelijk zullen opvullen en terugkeer niet kunnen garanderen.
Motie Rog, Heerema, Van Meenen, Bruins (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 51)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er sprake is van een alras toenemend lerarentekort; constaterende
dat er desondanks in 2018 in de sector p.o. ruim 4.200 leraren en in de sector vo
bijna 1.300 leraren een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering ontvangen;
voorts constaterende dat boven op de reguliere werkloosheidsuitkering de sociale partners
uit de onderwijsbekostiging ruime bovenwettelijke vergoedingen zijn overeengekomen
bij werkloosheid, met in 2018 een totale waarde van 134 miljoen euro in het p.o. en
45 miljoen euro in het vo;
overwegende dat er nu extra incidentele middelen voor onderwijs beschikbaar zijn gekomen
en het belangrijk is dat dit geld zo veel mogelijk bij de leraar in de klas terechtkomt;
verzoekt de regering, concrete afspraken te maken met sociale partners over het significant
versoberen van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen en alles in het werk te
stellen om werkloze leraren weer aan het werk in de klas te helpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
– De cao-tafels po en vo hebben d.d. 26 november brieven ontvangen waarin de wens in
deze motie is overgebracht aan de sociale partners. We hebben de Kamer hierover geïnformeerd
in reactie op vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
bij een brief op 3 december jl. (Kamerstuk 27 923, nr. 386).
Motie Rog, Bruins (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 53)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in het primair onderwijs een lerarentekort is dat de komende
jaren verder op gaat lopen en het daarom nodig is de instroom op de pabo de komende
jaren te vergroten;
constaterende dat er voor aankomende pabostudenten geen enkel profiel op de havo is
waarmee ze eindexamen hebben kunnen doen in de vakgebieden aardrijkskunde, geschiedenis
én natuur en techniek om zonder toelatingstoetsen te kunnen starten met de pabo;
verzoekt de regering, de ondersteuning van aankomende pabostudenten te intensiveren
door het zelfstudiemateriaal op de site «Goed voorbereid naar de pabo» te verrijken,
zodat elke aankomende pabostudent zich zelfstandig kan voorbereiden op instroom in
de pabo;
verzoekt de regering tevens, om de stoomcursussen ter voorbereiding op de toelatingstoetsen
voor de pabo open te stellen voor alle havo-afgestudeerden die naar de pabo willen
en voor alle mbo-afgestudeerden die het keuzedeel «instroom pabo» niet hebben gevolgd,
en gaat over tot de orde van de dag.
– Zoals aangegeven in brief «Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs» voeren
we deze motie uit in de bredere aanpak van de knelpunten rond de toelatingseisen en
-toetsen voor de pabo.
Motie Rog, Heerema (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 55)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord om te komen tot
differentiaties op de pedagogische academie voor het basisonderwijs (pabo), gericht
op het jonge kind en het oudere kind, nog immer op zich laat wachten;
constaterende dat door de toelatingstoetsen potentiële kleuterleer-krachten niet worden
toegelaten tot de pabo, terwijl deze toetsen geen enkel verband houden met het curriculum
dat van toepassing is op de kleutertijd in het basisonderwijs;
constaterende dat een hoog percentage studenten uitvalt tijdens de opleiding, omdat
zij les willen geven aan het oudere kind, maar door de aandacht tijdens de opleiding
voor het jonge kind en/of de kleuterstage afhaken;
tevens constaterende dat een hoog percentage studenten uitvalt tijdens de opleiding,
omdat zij juist les willen geven aan het jonge kind, maar door de aandacht tijdens
de opleiding voor het oudere kind en/of stage afhaken;
verzoekt de regering, bij de uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord over
de differentiatie op de pabo, het per volgend studiejaar mogelijk te maken dat studenten
naast de huidige pabo ook kunnen kiezen voor een gespecialiseerde pabo gericht op
het jonge kind of een gespecialiseerde pabo gericht op het oudere kind en de eventuele
toelatingseisen en bevoegdheidseisen daarop aan te passen,
en gaat over tot de orde van de dag.
– Zoals aangegeven in brief «Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs» wordt deze
motie meegenomen in het bredere traject naar een nieuw bevoegdhedenstelsel en het
advies van de commissie Onderwijsbevoegdheden po-vo-mbo daarover.
Motie Bisschop, Rog (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 75)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leerkrachten die inhoudelijk bekwaam zijn voor het werken met het
jonge kind niet als bevoegd aan de slag kunnen omdat zij niet voldoen aan eisen die
ontwikkeld zijn met oog op de bovenbouw van het basisonderwijs;
overwegende dat het ontwerp van een nieuw stelsel van bevoegdheden pas eind 2020 beschikbaar
is;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe op korte termijn meer maatwerk kan worden
geboden ten aanzien van bevoegdheden voor het werken met het jonge kind,
en gaat over tot de orde van de dag.
– Zoals aangegeven in de brief «Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs» wordt
deze motie meegenomen in het bredere traject naar een nieuw bevoegdhedenstelsel en
het advies van de commissie Onderwijsbevoegdheden po-vo-mbo daarover.
Toezeggingen die met de brief «Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs» worden
afgedaan:
– In de volgende voortgangsrapportage wordt uitgebreider ingaan op de resultaten van
pabostudenten uit het mbo.
– Dit jaar vindt de evaluatie plaats van de opleidingseisen lerarenopleidingen, de Tweede
Kamer ontvangt deze eind 2019.
– De Kamer ontvangt in december de nieuwe cijfers omtrent zijinstroom.
– In de volgende arbeidsmarktrapportage lichten we toe hoe de G4 omgaan met het hoge
percentage scholen onder de opheffingsnorm.
– Honoreren van alle aanvragen voor de regeling subsidie onderwijsassistenten naar opleiding
tot leraar.
– In de volgende voortgangsrapportage wordt uitgebreider ingaan op de resultaten van
pabostudenten uit het mbo.
– De Kamer ontvangt eind 2019 de evaluatie van het LOF. In het voorjaar volgt een beleidsreactie.
De evaluatie is als bijlage bij de brief toegevoegd21.
– Aan de heer Heerema is toegezegd op te helderen op welke wijze leraren uit het buitenland
(specifiek: van buiten de EER) in het onderwijs aan de slag kunnen
• Mits bevoegd, met een arbeidscontract van een school en een gecombineerde vergunning
voor verblijf en arbeid (GVVA) kunnen leraren van buiten de EER in Nederland aan de
slag.22 Voor het toekennen van GVVA is de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verantwoordelijk.
De werkgever kan hiervoor een aanvraag indienen bij de IND. Als onderdeel van deze
procedure toetst het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of er in Nederland
of binnen de EER geen arbeidsaanbod is dat de vacature kan vervullen. Daarbij moet
de werkgever aantonen dat er voldoende inspanning is geleverd om dit aanbod te onderzoeken.
Indien er binnen Nederland en de EER geen geschikte kandidaten zijn én de buitenlandse
leerkracht over een erkend diploma beschikt, kan een vergunning worden verleend.
– Hieronder gaan we in op de toezegging om uw Kamer voor het eind van 2019 te informeren
over cijfers zomerpiek in relatie tot regionale belang van tijdelijke contracten.
• We hebben het Participatiefonds gevraagd de relatief hoge instroom vanuit het po in
de WW rond de zomer van 2019 te analyseren. Uit een eerste analyse blijkt dat ongeveer
de helft van de jaarlijkse instroom plaatsvindt aan het einde van het schooljaar.
Dit is gebruikelijk en wijkt niet af van eerdere jaren. De omvang van de instroom
neemt wel steeds verder af: 1.104 instromers over de zomer 2019 versus 1.304 instromers
over de zomer 2018. Over ruim de helft hiervan heeft het Participatiefonds gegevens,
waarvan vrijwel alle instroom is gebaseerd op ontslag vanwege persoonsgebonden gronden.23 Het ontslag vanwege beëindiging van een tijdelijk dienstverband en ontslag vanwege
onbekwaamheid of ongeschiktheid zijn daarbinnen de belangrijkste categorieën.
• Hoewel deze instroom voor een belangrijk deel onvermijdelijk is vanwege het functioneren
van de arbeidsmarkt (frictiewerkloosheid), is het in het belang van de sector po om
instromers zo snel als mogelijk vanuit de WW weer aan de slag te helpen. Dit gebeurt
al via de geïntensiveerde aanpak van het Participatiefonds. Sinds anderhalf jaar zijn
bijna 800 werkhervattingen vanuit werkloosheid zijn gerealiseerd.24
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media