Brief regering : Voortgangsbrief drugspreventie
24 077 Drugbeleid
Nr. 456 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Tijdens het AO Verslavingszorg/Drugsbeleid van 10 oktober (eerste termijn) (Kamerstuk
24 077, nr. 450) en 7 november (tweede termijn) jl. heb ik uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan
die ik met deze brief af doe. Ook informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van
Justitie en Veiligheid, over een aantal overige ontwikkelingen binnen het drugsdomein
waarmee ik de gewijzigde motie van de leden Kuik (CDA) en Dik-Faber (CU) over het
effectief terugdringen van drugsgebruik op het gebied van preventie af doe.1
Wetenschappelijke onderbouwing normalisering
Het lid Bergkamp (D66) vroeg mij tijdens de eerste termijn van het AO om een wetenschappelijke
definitie van het begrip «normalisering». Ik ben in de beschikbare wetenschappelijke
literatuur verschillende invalshoeken tegengekomen over het begrip normalisering.
Tegen die achtergrond wil ik graag mijn werkdefinitie van normalisering toelichten,
met waar mogelijk verwijzingen naar wat wetenschappers hierover geschreven hebben.
Sinds de jaren ’90 is er in Nederland, maar ook internationaal, een groeiende maatschappelijke
en wetenschappelijke discussie over de normalisering van drugsgebruik. Aanvankelijk
werd drugsgebruik gezien als afwijkend gedrag dat alleen in subculturen van de samenleving
voorkwam. Op dit moment lijkt het onderdeel te zijn geworden van wat Measham en Shiner
met verwijzing naar Parker, Aldridge en Measham «een bredere ontdekkingstocht naar
plezier, opwinding en genot in een consumptiemaatschappij gericht op een vrije levensstijl»
noemen.2 Met als gevolg dat drugsgebruik nu een breed verspreid fenomeen is, dat in verschillende
vormen voorkomt binnen alle lagen van de bevolking.
Mijn begrip van normalisering is dat in Nederland onder verschillende lagen van de
bevolking drugsgebruik steeds normaler wordt gevonden en een geaccepteerd onderdeel
vormt van iemands leefstijl. Ook is het aanbod van drugs groot en divers, drugs zijn
relatief goedkoop, van relatief goede kwaliteit en gemakkelijk verkrijgbaar. Net zo
gemakkelijk te bestellen en thuisbezorgd als een pizza. We weten dat aan elk drugsgebruik
risico’s verbonden zijn, maar desondanks kiezen mensen bewust voor het aangaan van
die risico’s. Er worden zelfs diverse drugs naast elkaar gebruikt, en vaak ook nog
in combinatie met alcohol. Die vorm van normalisering vind ik als Staatssecretaris
van VWS onwenselijk en wil ik tegengaan. Ik streef naar een omslag in het denken over
drugsgebruik.
In de normaliseringsthese uit de jaren ’90 zou onder jongeren drugsgebruik de regel
worden, en niet-gebruik de uitzondering. Met andere woorden, normalisering zou leiden
tot meer gebruik.3 Critici vragen zich echter af of normalisering ook daadwerkelijk leidt tot hogere
gebruikincidentie.4 Het ontbreken van consensus hierover is in mijn optiek bij het tegengaan van normalisering
minder relevant. Ik heb niet de illusie dat er in de samenleving geen drugs gebruikt
zullen worden – dat is een utopie. Maar ik vind het belangrijk om de gedachte tegen
te gaan dat drugsgebruik normaal is of bij iemands leefstijl hoort – ongeacht of die
opvatting onder sommige groepen gebruikers ook leidt tot meer gebruik.
Tegelijkertijd wil ik nadrukkelijk de ruimte voor een eerlijk gesprek over drugs behouden,
waarin betrouwbare informatie wordt gegeven over de risico’s van drugsgebruik. Het
feit dat drugsgebruik in Nederland bespreekbaar is en realistische, evidence-based informatie wordt gegeven, is een van de belangrijkste verworvenheden van het Nederlandse
voorlichtings- en preventiebeleid. De Opiumwet is primair gericht op bescherming van
de volksgezondheid. Productie, handel en bezit van drugs zijn strafbaar, het gebruik
van drugs is bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten. Dat is geen vrijbrief
om te gebruiken, maar een beschermingsmaatregel om te voorkomen dat door strafbaarstelling
mensen geen hulp zoeken als zij door drugsgebruik in de problemen komen.
Ik wil mij inzetten om het gemak waarmee drugs gebruikt worden en hoe normaal dat
onder sommige groepen wordt gevonden tegen te gaan. Daarin steun ik ook de Minister
van Justitie en Veiligheid die een beroep doet op de verantwoordelijkheid van gebruikers
en hun rol in het in stand houden van een illegale industrie met alle negatieve maatschappelijke
gevolgen van dien. Het kabinet wil daarbij echter nadrukkelijk een balans bewaken
en absoluut voorkomen dat er een situatie ontstaat waarin iemand met het voornemen
om drugs te gebruiken hierover geen informatie durft in te winnen of een gebruiker
geen hulp durft te vragen als dat nodig is. Daar komt bij dat een bepaalde mate van
openheid er juist toe heeft geleid dat drugsgebruik in ons land bespreekbaar is, dat
mensen informatie durven vragen en hulp kunnen en durven zoeken als zij er alleen
niet uitkomen, en relatief weinig drugsdoden. Die openheid is essentieel voor goede
voorlichting, preventie en zorg. Het tegengaan van normalisering en het behouden van
deze balans is een gedeelde verantwoordelijkheid. Hierin is de Minister van Justitie
en Veiligheid verantwoordelijk voor de opsporing, handhaving, en criminaliteitsbestrijding
in het drugsdomein en ben ik verantwoordelijk voor de volksgezondheidsaspecten als
preventie, het terugdringen van gebruik, en verslavingszorg.
In de harddrugspreventiebrief van 25 april jl. heb ik een reeks nieuwe maatregelen
aangekondigd die ook belangrijk zijn in het tegengaan van normalisering van drugsgebruik.5 Het nieuw opgerichte Platform tegengaan stijging drugsgebruik zal hier ook een belangrijke
rol in spelen. Daarnaast heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brieven
van 18 oktober en 4 november jl. over de contouren van het brede offensief tegen georganiseerde
ondermijnende criminaliteit aangekondigd samen met mij te bezien welke extra inzet
nodig is om de normalisering van drugsgebruik tegen te gaan.6
Voortgang preventiemaatregelen
Platform tegengaan stijging drugsgebruik
Het lid Hermans (VVD) vroeg mij tijdens de eerste termijn van het AO naar de voortgang
van de oprichting van het Platform tegengaan stijging drugsgebruik. Op 12 november
heeft de startbijeenkomst van het Platform plaatsgevonden. In het platform zijn de
volgende organisaties vertegenwoordigd: het Trimbos-instituut, Verslavingskunde Nederland,
de Landelijke Kamer van Verenigingen, de gemeente Nijmegen en de GGD Amsterdam; ook
is het Ministerie van Justitie en Veiligheid ambtelijk vertegenwoordigd. Daarnaast
nemen ook verschillende wetenschappers van de Hogeschool Utrecht, Universiteit Utrecht,
en de Universiteit van Maastricht deel. In de komende periode zal het Platform waar
nodig worden uitgebreid. In beginsel zal het Platform in een periode van een jaar
vier keer bijeenkomen met als eindresultaat een bondige notitie met een concreet overzicht
van waar vanuit multidisciplinair en het perspectief van verschillende stakeholders
nog kansen liggen om tot betere preventie in het drugsdomein te komen.
Persona onderzoek
Het lid Kuik (CDA) vroeg mij tijdens de eerste termijn van het AO naar de voortgang
van het persona onderzoek en wanneer wij de uitkomsten daarvan kunnen gebruiken. Het
persona onderzoek is in 2016 gestart. Het is in verschillende fasen opgezet en wordt
uitgevoerd door het Trimbos-instituut. Doel van het onderzoek is beter inzicht krijgen
in de verwachtingen van (potentiële) gebruikers om zo een meer gedifferentieerde preventieboodschap
te ontwikkelen.
Dit jaar hebben 4182 jongeren een online vragenlijst ingevuld over hun gebruiksgedrag
rond 13 verschillende middelen. Onder andere over positieve en negatieve verwachtingen,
sociale normen, risicoperceptie, en de context van het gebruik zijn uitgevraagd. Op
basis van deze antwoordpatronen en de data uit de eerdere fasen van het persona onderzoek
worden subgroepen (potentiële) gebruikers geïdentificeerd: persona’s. Deze worden
begin 2020 voorgelegd aan zorgprofessionals ter validatie en vervolmaking van de bijbehorende
preventieboodschap. Implementatie van de persona’s voor gebruik in verschillende settings
vindt plaats gedurende 2020. De persona’s kunnen worden ingezet als kennisverhoger
over subgroepen (potentiële) gebruikers en concreter ook als analysetool of keuzehulp
voor de inzet en ontwikkeling van (preventieve) interventies. Inzichten uit het persona
onderzoek worden nu reeds gebruikt, bijvoorbeeld in de Factsheet Ritalin van het Trimbos-instituut.
Interventie voorkomen eerste gebruik van drugs
Het lid Hermans (VVD) vroeg mij tijdens de eerste termijn van het AO naar de uitkomsten
van het ontwikkelen van een interventie gericht op het voorkomen van het eerste gebruik
van drugs. Het doel van het vooronderzoek is om beter zicht te krijgen op factoren
die samenhangen met het eerste gebruik van ecstasy, speed en cocaïne. Deze factoren
vormen belangrijke ingangen voor een interventie, mits deze factoren veranderbaar
zijn met een interventie. Om hierachter te komen zijn eerder gepubliceerde studies
bekeken, zijn interviews gehouden met jongvolwassenen, is een expertmeeting gehouden
en zijn reeds beschikbare data uit het persona onderzoek opnieuw geanalyseerd. Het
vooronderzoek voor dit project is op dit moment in de afrondende fase. Onlangs zijn
de resultaten van het vooronderzoek gepresenteerd aan de adviescommissie die ingesteld
is voor dit project. Gezamenlijk zijn op basis van het onderzoek kansrijke richtingen
voor interventie geïdentificeerd die nu de basis vormen voor het ontwikkeltraject.
Binnen het project is er de mogelijkheid om in totaal zes concept-interventies te
ontwikkelen en te testen onder jongvolwassenen met als resultaat dat er uiteindelijk
één interventie wordt opgeleverd. In het ontwikkeltraject zullen studenten actief
worden betrokken en geven zij input voor concepten- en vormen van mogelijke interventies.
Handreiking GHB
Het lid Kuik (CDA) vroeg mij tijdens de eerste termijn van het AO wat er nu precies
gebeurt met de handreiking die het Trimbos-instituut heeft ontwikkeld over maatwerk
in de aanpak van GHB-problematiek.7 Op 20 november jl. heeft het Trimbos-instituut een studiemiddag georganiseerd voor
gemeenten over de aanpak van GHB-problematiek. De middag was al kort na de aankondiging
vol. Dit toont dat er behoefte is in verschillenden gemeenten om tot een effectieve
GHB-aanpak te komen. Naast medewerkers van gemeenten waren er ook aanwezigen vanuit
instellingen voor de verslavingszorg, de politie, boa’s en van veiligheidshuizen.
De gemeenten Etten-Leur en Twenterand hebben de ervaringen gedeeld over de succesvolle
GHB-aanpak. Vragen als: hoe kun je zelf wat doen en hoe pak je de regie als gemeenten
in het ontwikkelen van een GHB-aanpak, werden beantwoord. Er zijn handvatten uitgewisseld
en de deelnemers zijn met elkaar concreet aan de slag gegaan. Hierbij werd nogmaals
duidelijk dat er niet één formule is. GHB-afhankelijkheid is een complexe aandoening
die de maatschappij en de zorg voor veel uitdagingen stelt. Voor een effectieve gemeentelijke
aanpak is het van belang om alle ketenpartners te betrekken en gecoördineerd samen
te werken. Het Trimbos instituut zal zich blijven inzetten om gemeenten hierbij te
ondersteunen.
Aanvullende acties
Versterken regionale aanpak
Zoals ik u in de harddrugspreventiebrief van 25 april jl. heb toegezegd hebben er
gesprekken plaatsgevonden met de instellingen voor de verslavingszorg (samen met het
Trimbos-instituut en vertegenwoordigers van (ex)gebruikers verenigd in Verslavingskunde
Nederland), GGD GHOR, een aantal individuele gemeenten en de VNG om te onderzoeken
hoe informatie en interventies op de juiste plek kunnen komen, zodat ze de doelgroep
bereiken en effectief zijn. Hierbij is ook gekeken naar hoe de rijksoverheid en lokale
partijen elkaar verder kunnen versterken. Een aantal lessen die hieruit geleerd kunnen
worden richten zich op de wijze van communiceren. Tevens is het duidelijk geworden
dat de behoeften en inzet van gemeenten zelf divers zijn. Het is daardoor lastig uniform
te werk te gaan. In de aankomende periode zal ik bekijken hoe hier verdere invulling
aan te geven.
Tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid op 21 november jl. heeft
de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd met burgemeesters mogelijkheden te
gaan onderzoeken om de evenementenvergunning beter in te zetten bij de bestrijding
van harddrugs (Handelingen II 2019/20, nr. 27, debat over de begroting Justitie en
Veiligheid 2020). Die gesprekken vinden de komende tijd plaats. De Minister zal hier
komend voorjaar in zijn brief over de uitwerking van de contouren van het brede offensief
tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit op terugkomen.
Extra inzet XTC en cocaïne
In de harddrugspreventiebrief van 25 april jl. heb ik ook aangekondigd dat ik zal
bekijken of er voor XTC, onder andere op basis van de expertmeeting die eerder dit
jaar is georganiseerd, aanvullende maatregelen of onderzoek wenselijk zijn. Er zijn
al veel studies gedaan naar de gezondheidseffecten van XTC-gebruik en er lopen op
dit moment diverse onderzoeken en interventies gericht op het tegengaan van XTC-gebruik.
In de aanpak van normalisering en de aanpak van ondermijning is ook specifieke aandacht
voor terugdringing van XTC-gebruik.
Na overleg met het Trimbos-instituut is wel duidelijk geworden dat voor cocaïnegebruik
minder bekend is over de gebruikers, gebruiksredenen en mogelijke interventies. Ik
heb het Trimbos-instituut daarom de opdracht gegeven een strategische verkenning naar
cocaïne uit te voeren. Met deze verkenning krijgen we zicht op de verschillende groepen
gebruikers in Nederland en op de meest effectieve preventieaanpak voor deze groepen.
Overige onderwerpen
Acties wegnemen drempels verslavingszorg
Tijdens het AO is aan de orde gesteld dat te weinig mensen met een verslaving de weg
naar de verslavingszorg weten te vinden. Het lid Hermans (VVD) vroeg mij tijdens de
tweede termijn van het AO in het bijzonder welke acties sinds 2017 zijn ingezet om
drempels richting de verslavingszorg weg te nemen. Ter beantwoording wil ik u graag
het volgende beeld schetsen.
Verslaving is gekwalificeerd als een psychische stoornis. Die stoornis treedt in de
meeste gevallen op als gevolg van problematisch middelengebruik of problematisch gokken
of gamen. Maar daarnaast zijn er nog vele andere verslavingen waarmee mensen kunnen
worstelen. Iemand die verslaafd is zal in eerste instantie voor zichzelf moeten erkennen
dat hij of zij een verslavingsprobleem heeft. Om voor dat probleem een oplossing te
zoeken zal hij of zij daar zelf de motivatie voor moeten hebben. De noodzaak van eigen
inzicht en erkenning van het probleem en de hulpbehoefte verklaren voor een deel waarom
de geschatte aantallen verslaafden veel groter zijn dan het aantal patiënten dat zich
met een verslavingsprobleem bij een verslavingszorginstelling vervoegt. Dit wordt
wel bestempeld als het zogenaamde «treatment gap». Voorts zoekt niet iedereen met
een verslavingsprobleem de oplossing daarvoor bij de (verslavings)zorg. Sommigen lukt
het op eigen kracht het probleem het hoofd te bieden, al dan niet ondersteund door
het eigen sociaal netwerk. Anderen slagen erin met behulp van zelfhulpgroepen, zoals
bijvoorbeeld de AA, hun verslavingsprobleem te overwinnen. Hoewel verslaving is gekwalificeerd
als een psychische stoornis, beschouwen veel mensen die kampen met een verslavingsprobleem
dit als hun eigen schuld. Zij worstelen daardoor met gevoelens van schuld en schaamte.
Ook dat vormt een onderdeel van de blokkade om tijdig hulp te vragen en houdt verband
met het taboe en stigma dat verbonden is met verslavingsproblematiek en met andere
psychische stoornissen. Tenslotte is verslaving een complex en hardnekkig probleem,
wat onder andere blijkt uit de relatief hoge terugvalpercentages. Eenmaal behandeld
voor een verslavingsprobleem blijkt het voor velen enorm moeilijk om niet opnieuw
verslaafd te raken.
Als antwoord op de vraag wat afgelopen jaren is ondernomen om de toegang naar de (verslavings)zorg
te verbeteren wil ik wijzen op de introductie van de praktijkondersteuner GGZ in de
huisartsenpraktijk, zodat in de eerstelijnszorg meer en betere aandacht voor verslavingsproblematiek
is geïntroduceerd.
Verder heb ik de campagne «Hey, het is oké» voortgezet. Die campagne heeft tot doel
de bespreekbaarheid van psychische aandoeningen te vergroten en de schaamte te verminderen.
Deze campagne was de afgelopen jaren gericht op angst- en stemmingsstoornissen maar
zullen we in 2020 verbreden naar alle psychische aandoeningen. Daarnaast subsidieerde
ik de stichting Samen Sterk zonder Stigma. De stichting heeft zich hiermee succesvol
kunnen profileren op scholen, bij werkgevers en andere stakeholders via bijvoorbeeld
ambassadeurs met ervaring met psychische aandoeningen.
In het kader van de regeling Anonieme e-mental health kunnen mensen laagdrempelig
en anoniem inzicht (en hulp) krijgen in hun psychische problematiek en verslavingsgerelateerde
problematiek (o.a. alcohol, gameverslaving). Het kan een eerste stap zijn naar behandeling
met face-to-face contacten. Het ZIN voert sinds 2017 deze regeling uit en zal in 2020
de effectiviteit beoordelen van de gesubsidieerde interventies.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem Zorg (LADIS), waarin de hulpvraag
voor tweedelijns specialistische verslavingszorg wordt geregistreerd, bevat vanwege
een privacy-technisch probleem geen gegevens vanaf het jaar 2016. Wanneer de oplossing
van dit probleem (naar verwachting medio 2020) is gerealiseerd verwacht ik ook over
de registratiegegevens van 2016 tot en met 2019 te kunnen beschikken. Die gegevens
zijn nodig om iets te kunnen afleiden over een toename of afname van het aantal hulpvragers.
Zodra ik over die gegevens kan beschikken zal ik u hierover informeren.
Voortgang IJslands preventiemodel
De leden Kuik (CDA) en Van der Staaij (SGP) vroegen mij tijdens de eerste termijn
van het AO naar de voortgang van het experimenteren met het IJslandse preventiemodel.
In Nederland is met name onder gemeenten interesse ontstaan om te experimenteren met
de preventieaanpak in IJsland voor middelengebruik. Zes gemeenten hebben daartoe besloten.8 Zij financieren de pilots zelf.
Gezien het succes van de aanpak in IJsland verleende ik het Trimbos-instituut in november
2018 subsidie voor een verkenning van de aanpak waarin bekeken wordt of en hoe de
aanpak in Nederland geïmplementeerd zou kunnen worden. De pilots en de verkenning
lopen gelijk op en zijn met elkaar verbonden.
De aanpak van het IJslandse preventiemodel werkt in een jaarlijkse cyclus van monitoring,
terugkoppeling, beleidsvorming en uitvoering. De monitoring bestaat uit het voorleggen
van vragenlijsten aan schoolgaande jongeren over middelengebruik, beschermende factoren
en risicofactoren. De resultaten daarvan worden vervolgens binnen enkele maanden gedeeld
op gemeentelijk niveau en schoolniveau. Daardoor ontstaat een actueel beeld. Beleidsmakers
en lokale stakeholders bespreken daarop de belangrijkste problemen en welke factoren
kansen bieden. Ten slotte komen lokale stakeholders, ieder vanuit hun eigen expertise,
gezamenlijk tot bestaande en/of nieuwe acties, interventies en maatregelen die een
bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de gezondheid van de jeugd. Ik zal
u hieronder een korte schets van de huidige stand van zaken geven.
Inmiddels zijn de zes gemeenten die met de aanpak experimenteren een jaar onderweg.
De geplande nulmeting van de jeugdgezondheidsmonitor heeft plaatsgevonden en de resultaten
daarvan zijn begin 2019 lokaal teruggekoppeld. Aan de hand daarvan zijn in samenwerking
met stakeholders prioriteiten bepaald en is beleid ontwikkeld. Momenteel worden de
juiste interventies geselecteerd en tot uitvoer gebracht. Zo zijn er in diverse gemeenten
bijeenkomsten met ouders georganiseerd, wordt nagedacht over het organiseren van zinvolle
en professioneel begeleide vrijetijdsactiviteiten na schooltijd en wordt ingezet op
implementatie van het programma Welbevinden op School.
In de verkenning door het Trimbos-instituut wordt volgens planning uitgebreider onderzoek
gedaan naar de ingrediënten van de IJslandse aanpak en de vertaalbaarheid daarvan
naar de Nederlandse situatie, kennis gedeeld met gemeenten en een visie ontwikkeld
op een eventuele bredere implementatie van het IJslandse model.
Evaluatie Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM)
Het CAM is in 1999 opgericht en voert, in opdracht van het Ministerie van VWS, risicobeoordelingen
uit op nieuw verschenen drugs. Daarnaast wisselt het CAM informatie uit over trends
in drugsgebruik. Na 20 jaar heb ik, in overleg met het CAM, besloten dat het zinvol
is om de gehele werkwijze van het CAM te evalueren. Deze evaluatie is onafhankelijk
uitgevoerd door het onderzoeksbureau KWINK en in juni van dit jaar opgeleverd9.
KWINK oordeelt positief over de taakuitvoering en toegevoegde waarde van het CAM:
«Het CAM voert de risicobeoordelingen op professionele wijze uit. Daarnaast voert
het CAM quick scans uit, die van toegevoegde waarde zijn in aanvulling op de risicobeoordelingen.
Betrokkenen zien unaniem de toegevoegde waarde van het CAM.» Het rapport bevat ook enkele aandacht- en verbeterpunten zoals het opnieuw bekijken
van alle mogelijke informatiebronnen van het CAM en de wijze van scoren. In overleg
met het CAM ga ik de komende periode met deze aanbevelingen aan de slag.
NPS wetgeving
Tot slot wil ik u nog informeren over de stand van zaken rondom het wetsvoorstel om
verschillende groepen designerdrugs of Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) te verbieden.
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat ik ernaar streefde dit wetsvoorstel nog dit
jaar voor internetconsultatie aan te bieden. Dit wordt echter naar verwachting eind
januari. Hiermee ontstaat meer ruimte voor nadere afstemming met de partijen die onlangs
reeds een uitvoeringstoets hebben uitgebracht. Tegelijkertijd kom ik daarmee tegemoet
aan de wens van overige uitvoeringspartijen, die de uitvoeringsconsequenties nog in
kaart moeten brengen, om het wetsvoorstel eerst na het Kerstreces voor consultatie
aan te bieden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.