Brief regering : Evaluatie wet tegengaan huwelijksdwang
32 175 Huwelijks- en gezinsmigratie
Nr. 69
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2019
Op 5 december 2015 trad de Wet tegengaan huwelijksdwang (Kamerstuk 33 488) (hierna: de Wet) in werking.1 Het doel van deze Wet is om huwelijksdwang verder tegen te gaan, de uitzonderingsgronden
voor kindhuwelijken te laten vervallen, neef/nichthuwelijk te beperken en om erkenning
te onthouden aan huwelijken tussen directe verwanten, dwanghuwelijken, kindhuwelijken
en polygame huwelijken die in het buitenland zijn gesloten.2
In de Wet is opgenomen dat binnen vier jaar na inwerkingtreding, de Minister van Justitie
en Veiligheid een verslag stuurt over de doeltreffendheid en de effecten van deze
wet in de praktijk.3 In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum hebben Maastricht
University en het Verwey-Jonker Instituut een evaluatie van de Wet uitgevoerd. Bij
deze bied ik u hun onderzoek aan4. In deze brief zal ik kort weergeven wat er is onderzocht en wat de bevindingen zijn
van de onderzoekers. Vervolgens zal ik hierop reageren.
Uitkomsten van onderzoek
De onderzoekers hebben de werking en de effecten van de Wet grondig onderzocht. Zij
hebben bekeken in welke mate professionals bekend zijn met de Wet, hoe vaak deze is
toegepast, tot welke ontwikkeling de Wet heeft geleid in de rechtspraak en ze hebben
diepte-interviews afgenomen.
Dit onderzoek bleek geen eenvoudige opgave, aangezien de verschijnselen waarop de
Wet ziet zich veelal buiten het zicht van de officiële instanties voltrekken. In combinatie
met de korte periode dat de Wet in werking is, de korte doorlooptijd van het onderzoek
en het feit dat gemeenten niet registeren op huwelijksdwang, was het voor de onderzoekers
niet mogelijk om de doeltreffendheid van de Wet te onderzoeken.
Uit het onderzoek blijkt dat de Wet bij een ruime meerderheid van de bevraagde professionals
bekend is, al geldt dit niet voor alle onderdelen van de Wet in gelijke mate. De ervaringen
met de toepassing van de Wet zijn beperkt. Hiervoor geven de onderzoekers als mogelijke
verklaring dat de Wet pas kort van kracht is en dat het gaat om specifieke thema’s
die zich in beperkte mate voordoen. Daarnaast geven professionals aan dat zij de toepassing
van de Wet soms lastig vinden. Met name het vaststellen dat er sprake is van dwang
blijkt moeilijk. Dit komt onder meer doordat mensen dwang zelf vaak niet kunnen of
durven te melden en het herkennen (van signalen) ervan moeilijk is. De vereiste verklaring
van vrijwilligheid bij neef/nicht-huwelijken wordt als niet effectief gezien, doordat
deze verklaring onder dwang kan worden afgelegd. Het vaststellen van een ongewenst
huwelijk zoals een polygaam huwelijk is niet altijd mogelijk als partijen hier zelf
niets over verklaren.
Verder hebben de onderzoekers een jurisprudentieonderzoek gedaan om het effect van
de Wet in kaart te brengen. De onderzoekers hebben slechts een klein aantal zaken
gevonden waarin de Wet wordt toegepast. De meeste hiervan gingen over de vraag of
een kindhuwelijk kon worden erkend en welk gevolg dit had voor het afstammingsrecht
of een verblijfsvergunning.
Tot slot wijzen de onderzoekers nog op een aantal zorg- en knelpunten met betrekking
tot de Wet. Sociale druk, loyaliteit naar de familie of angst voor dreiging van geweld
maakt het voor mensen moeilijk om een beroep te doen op deze Wet. Daarnaast kan de
Wet het effect hebben dat partijen bepaalde zaken bewust voor de overheid verzwijgen,
bijvoorbeeld dat de partners neef en nicht zijn. Ook kan door de Wet het aantal informele
huwelijken toenemen, aldus de onderzoekers. Concrete aanwijzingen hiervoor zijn er
echter niet.
Reactie
De evaluatie onderstreept opnieuw het belang van een brede aanpak van deze problematiek.
Daarom kom ik voor het einde van dit jaar samen met de Minister van VWS met de actieagenda
«schadelijke traditionele praktijken», waarin ook aanvullende acties staan voor het
tegengaan van onder meer huwelijksdwang en kindhuwelijken. Dit wordt een integrale
aanpak, waarin we inzetten op voorlichting, preventie, goede hulpverlening, deskundigheidsbevordering
en repressie. Hiermee worden de punten die de onderzoekers aanhalen zo veel mogelijk
aangepakt.
Huwelijksdwang, kindhuwelijken en polygame huwelijken zijn allemaal ongewenste fenomenen
en zijn elk op hun eigen manier schadelijk. Mensen die hiermee te maken krijgen zullen
hierover niet snel naar buiten treden, vanwege schaamte, loyaliteit naar de familie
en de angst voor eergerelateerd geweld. Ondanks dat de omvang onduidelijk is, omdat
deze praktijken vaak aan het zicht worden onttrokken, is bekend dat dit soort praktijken
voorkomen in Nederland. Hierbij geldt dat elk geval er één teveel is. Daarom is in
de afgelopen jaren sterk ingezet op het tegengaan van onder meer huwelijksdwang met
de programma’s «Plan van aanpak preventie huwelijksdwang»5 en het «actieplan Zelfbeschikking».6 Onderdeel van deze programma’s was ook het bevorderen van kennis van professionals,
het geven van voorlichting en het inzetten van sleutelfiguren om veranderingen in
de gemeenschappen te bewerkstellingen. Zo is onder meer het Platform Eer en Veiligheid
opgericht om partijen met elkaar de verbinden7 en startte het Ministerie van OCW de alliantie Verandering van Binnenuit.8 De Wet is in die context tot stand gekomen en biedt op zichzelf genomen geen alomvattende
oplossing voor het tegengaan van ongewenste huwelijken. Het vormt het sluitstuk van
de beleidsinitiatieven, zeker voor het tegengaan van huwelijksdwang. Het herkennen
van dwang is complex en niet alle vormen van dwang kunnen ondervangen worden. De Wet
biedt echter wel mogelijkheden voor de gevallen waarin dwang wel wordt opgemerkt of
als betrokkenen zelf aangeven dat zij slachtoffer zijn van dwang. Voor deze situaties
geldt dat er alles aan gedaan moet worden om hen te helpen. Ik kom in eerdergenoemde
actieagenda terug op hoe de Minister van VWS en ik dat gaan doen.
Uit het jurisprudentieonderzoek en de diepte-interviews blijkt dat de vraag of een
huwelijk wordt erkend, ook gevolgen heeft voor het afstammingrecht en het recht op
een verblijfsvergunning. Dit speelt voornamelijk bij de erkenning van een kindhuwelijk.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de situatie dat een man om gezinshereniging vraagt
met zijn minderjarige vrouw. Zolang een huwelijk niet erkend kan worden naar Nederlands
recht, is gezinshereniging in verband met het huwelijk niet mogelijk. Dit is volgens
de onderzoekers een negatief gevolg van de Wet. Bij het wettelijk kader is ook een
afweging gemaakt tussen het belang van het niet erkennen van kindhuwelijken enerzijds
en het belang van erkenning in een specifiek geval anderzijds. Kindhuwelijken zijn
bovendien een schending van mensenrechten en worden veelal onder dwang gesloten. Op
verzoek van uw Kamer heb ik recent in kaart gebracht wat de voor- en nadelen zijn
van de erkenning van in het buitenland gesloten kindhuwelijken. Op 5 december jl.
heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat
een kindhuwelijk nooit erkend moet worden, ongeacht waar het is gesloten. Alleen als
er sprake is van bijzondere omstandigheden, zou hiervan bij hoge uitzondering kunnen
worden afgeweken. Ik ga nader onderzoeken hoe dit in de wet kan worden verankerd.9
Positief is dat de Wet bij een ruime meerderheid van de bevraagde doelgroep bekend
is voor wat betreft het verbod op kindhuwelijken en gedwongen huwelijken. Ik zie nog
wel ruimte voor verbetering. Immers, hoe meer professionals de Wet kennen en kunnen
toepassen, hoe groter de kans is dat dit soort huwelijken worden voorkomen of gestopt.
Daarom ben ik met de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken in gesprek om in 2020
trainingen te geven. Onderdeel hiervan zal zijn dat de betrokken professionals leren
op welke signalen zij moeten letten en wat zij vervolgens kunnen doen. Over de opvolging
van deze evaluatie zal ik uw Kamer informeren in de tweejaarlijkse voortgangsrapportage
«Geweld hoort nergens thuis».
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming