Brief regering : Kabinetsreactie op adviezen voor verbetering van het curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs (Curriculum.nu)
31 293 Primair Onderwijs
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 495 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag 9 december 2019
De afgelopen anderhalf jaar is door ontwikkelteams van leraren en schoolleiders hard
gewerkt aan voorstellen voor verbetering van het curriculum van het primair en voortgezet
onderwijs. Op 10 oktober hebben zij het resultaat gepresenteerd van de eerste fase
van Curriculum.nu, waaraan ook duizenden andere betrokkenen hebben bijgedragen.1 Voordat de volgende stap wordt gezet, treed ik graag met uw Kamer in overleg over
de gepresenteerde opbrengsten en over het begeleidende advies van de Coördinatiegroep
Curriculum.nu (hierna: CG).2
Met de oplevering van de voorstellen van de ontwikkelteams is een belangrijke mijlpaal
bereikt. Tegelijkertijd is er samen met het onderwijsveld nog veel werk te verzetten.
De voorstellen die er nu liggen bieden een goede basis voor deze volgende fase, waarin
we uiteindelijk komen tot kerndoelen voor het po en de onderbouw vo. Ook voor de bovenbouw
vo kunnen op grond van de voorstellen verdere stappen worden gezet. Voordat verbeterde
eindtermen per vak kunnen worden ontwikkeld moet wel eerst een nadere inhoudelijke
uitwerking en verdieping plaatsvinden.
De benodigde vervolgstappen zullen in de komende tijd gezet worden samen met leraren,
schoolleiders, vakverenigingen, lerarenopleiders, wetenschappers en vervolgonderwijs.
Om de uiteindelijke kerndoelen en eindtermen daadwerkelijk tot leven te brengen en
te vertalen naar goed onderwijs dat leerlingen uitdaagt, hebben leraren en scholen
tijd, ruimte en ondersteuning nodig. Samen met het onderwijsveld werk ik ook daarvoor
in de komende maanden een aanpak uit.
Met deze brief geef ik namens het kabinet een nadere appreciatie van de voorstellen
van de ontwikkelteams en het begeleidende advies van de CG. Daarbij geef ik ook aan
hoe het vervolgproces er wat mij betreft uit zou moeten zien. Zoals door uw Kamer
verzocht, beschrijf ik daarbij een indicatief tijdpad, inclusief momenten waarop de
Kamer in het vervolgproces aan zet is. Verder betrek ik bij mijn reactie uiteraard
de moties vanuit uw Kamer en – waar relevant – het toetsingskader van de parlementaire
onderzoekscommissie-Dijsselbloem.
In deze kabinetsreactie ga ik achtereenvolgens in op de volgende onderdelen:
1. De noodzaak tot verbetering van het curriculum;
2. De wijze waarop leraren in het ontwikkelproces zijn betrokken;
3. De weging van de resultaten van de ontwikkelteams;
4. Het vervolgproces richting verbeterde kerndoelen en eindtermen;
5. De kaders voor de uitwerking van geactualiseerde kerndoelen;
6. Het tijdpad en ondersteuning in het vervolg.
1. Waarom is een verbetering van het curriculum nodig?
Voor het kabinet is duidelijk dat het nodig is om het huidige curriculum te verbeteren.3 Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat het curriculum blijft aansluiten
op de vraag van de samenleving, de arbeidsmarkt en het onderwijs zelf. Dit vraagt
om periodieke reflectie op de landelijke vastgelegde onderwijsinhoud, zoals door onder
meer de Onderwijsraad, de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid en de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) is bepleit.4, 5, 6
Ook in het verleden is het curriculum periodiek geactualiseerd. Niet eerder zijn echter
de kerndoelen po en vo en de eindtermen vo in gezamenlijkheid tegen het licht gehouden.
Aanpassingen vonden eerder per leergebied of sector plaats. Ook zijn soms losse onderdelen
toegevoegd, zonder oog voor het geheel. Daar komt bij dat de kerndoelen al bijna vijftien
jaar niet zijn geactualiseerd. Ook zijn enkele examenprogramma’s al meer dan twintig
jaar niet aangepast, met name bij sommige avo-vakken in het vmbo. Dit heeft geleid
tot de huidige staat van het curriculum voor het funderend onderwijs: versnipperd,
deels verouderd, waarbij hiaten, doublures en een stapeling aan opdrachten aan het
onderwijs zijn ontstaan. Het curriculum wordt daardoor als erg vol ervaren, zowel
door leraren als leerlingen, wat daarmee ook bijdraagt aan de werkdruk.7
Leerlingen, leraren, schoolleiders en schoolbesturen geven hiernaast het signaal dat
de aansluiting tussen sectoren en schoolsoorten onvoldoende is. Ook bieden de globaal
geformuleerde kerndoelen voor po en onderbouw vo weinig duidelijkheid over wat wel
en niet tot het curriculum behoort. Hierdoor ontstaat bovendien het risico dat overmatige
focus ontstaat op lesmethodes, die daarmee feitelijk de onderwijsinhoud op school
bepalen. Zoals de commissie-Dijsselbloem elf jaar geleden ook al stelde, heeft de
overheid nagelaten om voor het po en de onderbouw van het vo met duidelijke kaders
het «wat» vast te leggen.8
Om bovengenoemde redenen is in 2017 in overleg met uw Kamer besloten om te starten
met de ontwikkeling van voorstellen voor verbetering van het curriculum.9 Hierbij zijn de volgende doelstellingen gehanteerd:
• Een toekomstgericht onderwijscurriculum dat leerlingen de juiste basis aan kennis en vaardigheden biedt om goed mee te kunnen
doen in het vervolgonderwijs, de samenleving en op de arbeidsmarkt;
• Een versterkte samenhang binnen en tussen leergebieden en een verbeterde aansluiting en doorstroom van po naar vo, tussen de schoolsoorten vmbo, havo en vwo, en richting het vervolgonderwijs.
Dit draagt bij aan de kansengelijkheid;
• Een verheldering van de opdracht aan het onderwijs door de kerndoelen aan te scherpen en zo – in lijn met de bevindingen in de Staat
van het Onderwijs – heldere ijkpunten voor leraren, schoolleiders, besturen en de
Inspectie van het Onderwijs te bepalen;10
• Het beperken van overladenheid, en het scheppen van meer ruimte voor leraren en scholen voor eigen keuzes. Hiermee worden de mogelijkheden vergroot om eigen accenten te
leggen, afgestemd op de ontwikkelbehoeften van hun leerlingen en de eigen visie op
het onderwijs;
• Een bijdrage aan een betere balans in de doeldomeinen van het onderwijs. De afgelopen jaren is door het onderwijsveld en de Onderwijsraad geconstateerd dat
vooral het kwalificerende domein veel aandacht krijgt, wat ten koste kan gaan van
de aandacht voor de doeldomeinen persoonsvorming en socialisatie.11
Een verbeterd curriculum vormt hiermee een belangrijke pijler voor duurzame versterking
van de kwaliteit van het onderwijs. De aanpassing van de kerndoelen en eindtermen
vindt plaats binnen de huidige indeling van sectoren, schoolsoorten, leergebieden
en vakken: er is geen sprake van een stelselwijziging.
2. De wijze waarop leraren bij het proces zijn betrokken
Voor mij is het van groot belang dat leraren, schoolleiders, ouders, leerlingen en
andere betrokkenen vorm kunnen geven aan de verbetering van het curriculum. Ik ben
daarom blij met de wijze waarop de CG het tot nu toe doorlopen proces heeft ingericht.
De mensen in het onderwijs stonden daarbij vooraan: het uitgangspunt was teacher in the lead. Dat is een grote verbetering ten opzichte van eerdere aanpassingen van het curriculum.
Teams van leraren en schoolleiders hebben voor negen leergebieden een visie en «grote
opdrachten» – de essenties van het leergebied – geformuleerd. Voor het po en de onderbouw
vo is vervolgens een uitwerking gemaakt naar bouwstenen: de onderliggende kennis en
vaardigheden per grote opdracht. Voor de bovenbouw vo zijn nog geen bouwstenen opgeleverd,
in overeenstemming met wat eerder aan uw Kamer is gemeld.12 In de ontwikkeling van de voorstellen zijn de teams en de CG volop ondersteund door
curriculumexperts van SLO, 84 ontwikkelscholen en vakexperts die per leergebied hebben
gereflecteerd op de vakinhoudelijke kwaliteit.
Ik heb veel waardering voor deze aanpak en de rol die leraren en schoolleiders hierin
hebben vervuld. Er is met het gevolgde proces opvolging gegeven aan aanbevelingen
van de commissie-Dijsselbloem en moties vanuit uw Kamer:
Bij de uitwerking van de voorstellen zijn de bestaande leergebieden in de onderbouw
van het vo als uitgangspunt genomen, in lijn met de motie van de leden Bisschop en
Bruins;13
In overeenstemming met de motie-Grashoff zijn schoolbesturen gecompenseerd voor de
vrijstelling van leraren en schoolleiders voor het ontwikkelwerk;14
In lijn met de motie-Rog/Kwint hebben de vakinhoudelijke verenigingen zitting genomen
in de selectiecommissies voor de ontwikkelteams;15
Conform de motie-Rog c.s. heeft in de ontwikkelfase ook afstemming plaatsgevonden
met vertegenwoordigers van de kinderopvang en het kleuteronderwijs;16
Ook ouders en leerlingen zijn nadrukkelijk in het proces betrokken, in lijn met respectievelijk
de motie-Kuzu en de motie-Straus c.s.17, 18
De open en transparante aanpak die elke belangstellende maximaal de mogelijkheid bood
om in het ontwikkelproces te participeren, waardeer ik positief. Na elke fase van
het proces zijn de tussenproducten openbaar gemaakt voor online consultatie. Hiernaast
zijn verspreid over het land meer dan zeshonderd consultatiebijeenkomsten gehouden.
Dit heeft tot duizenden reacties per feedbackronde geleid vanuit leraren, ouders,
wetenschappers, vakdidactici, vervolgonderwijs, maatschappelijke organisaties en vele
andere partijen. Ook zijn er peilingen georganiseerd over de tussenproducten door
organisaties als het LAKS, Ouders & Onderwijs en de vakverenigingen voor kunst en
cultuur. Ook door de ontwikkelscholen is feedback opgehaald bij onder meer leerlingen
en ouders.
De ontwikkelteams hebben alle reacties na elke consultatieronde geanalyseerd en zorgvuldig
gewogen. Dit was voor hen niet eenvoudig: er bestaat een grote diversiteit aan opvattingen
en sterk uiteenlopende (wetenschappelijke) inzichten over het curriculum, die niet
of nauwelijks verenigbaar zijn. Ook konden de teams niet alle aangedragen thema’s
een plek in de voorstellen geven, zeker gezien de breed gedeelde wens om overladenheid
te voorkomen. Op basis van alle inbreng hebben zij een zo goed mogelijke afweging
gemaakt, in de wetenschap dat niet iedereen hiermee tevreden zal zijn.
Mede dankzij de inspanningen van de ontwikkelteams en de CG hebben steeds meer leraren,
scholen en besturen bijgedragen aan het ontwikkelproces. Lang niet alle leraren zijn
echter betrokken geweest of al bekend met de voorstellen. Ik hecht er daarom sterk
aan dat deze bekendheid en betrokkenheid in het vervolg verder wordt vergroot. Dat
is op dat moment ook beter mogelijk, omdat er dan concrete conceptdoelen en voorbeeldmaterialen
beschikbaar komen waarmee de voorstellen meer praktische betekenis krijgen voor leraren
en scholen.
3. Weging opbrengsten: solide basis voor doorontwikkeling
Gelet op mijn positieve oordeel over de wijze waarop leraren, schoolleiders en een
groot aantal andere experts bij het ontwikkelproces betrokken zijn geweest, past mij
enige terughoudendheid bij de weging van de voorstellen. Er is een secuur en weloverwogen
proces doorlopen. Daar komt bij dat de opbrengsten nog geen nieuwe kerndoelen zijn:
daarvoor moeten ze in een vervolgfase nog worden doorvertaald en vooral in de praktijk
worden uitgeprobeerd. Voor de bovenbouw is eerst verdere inhoudelijke uitwerking nodig.
Een uiteindelijk oordeel kan ook pas worden geveld wanneer de noodzakelijke vervolgstappen
zijn doorlopen.
De zorgvuldigheid van het proces neemt niet weg dat ik de voorstellen van de ontwikkelteams
wel heb getoetst. Dit heb ik onder meer gedaan aan de eerder met uw Kamer besproken
doelstellingen van dit traject, relevante moties vanuit uw Kamer en regeerakkoordafspraken.
Op grond hiervan ben ik van mening dat de voorstellen een solide basis bieden voor
het vervolg. Hieronder licht ik dit toe, waarbij ik onderscheid maak tussen de inhoud
van de voorstellen (paragraaf 3.1) en de bijdrage aan de overige doelstellingen (paragraaf
3.2). Vervolgens schets ik aandachtspunten bij de verdere uitwerking (paragraaf 3.3).
3.1 Basis voor inhoudelijke actualisatie van het curriculum
De teams hebben op basis van alle inbreng, wetenschappelijke inzichten en kennis van
de huidige praktijk in hun voorstellen een zo goed mogelijke balans proberen te vinden.
Hierin kan ik me in de kern goed vinden:
• Zo hecht ik eraan dat er voor burgerschap en digitale geletterdheid een uitwerking ligt waarmee deze twee leergebieden een goede plek in het curriculum
kunnen krijgen, zoals de CG ook aanbeveelt. Het gaat dan bij burgerschap bijvoorbeeld
over kennis van de democratie, inspraak, democratische cultuur en rechtstaat, evenals
het belang van de concepten vrijheid en gelijkwaardigheid, en het leren participeren
in een pluriforme samenleving. Bij digitale geletterdheid draait het onder meer om
mediawijsheid, ICT-basisvaardigheden en het oplossen van vraagstukken met behulp van
digitale technologie;
• De voorstellen bieden duidelijke aanknopingspunten ter vergroting van kansengelijkheid in het onderwijs. Hiervoor hebben de leden van Meenen en Kwint met hun motie terecht
aandacht gevraagd.19 Zo gaat in de voorstellen veel aandacht uit naar de basisvaardigheden op het gebied
van Nederlandse taal en rekenen/wiskunde. Het belang van een sterke taalbasis, van waaruit leerlingen hun taalgebruik een
leven lang blijven ontwikkelen, komt nadrukkelijk terug in de voorstellen. Met de
nadruk op leesmotivatie draagt het voorstel voor Nederlands bij aan het voorkomen
van laaggeletterdheid. Dit wordt onderschreven door onder meer de Taalunie en de Stichting
Lezen, ook vanuit het perspectief van kansengelijkheid.20 Ook de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad verwelkomen in hun recente advies in
dit kader de voorstellen voor Nederlands.21 De beleidsreactie op dit advies ontvangt u gelijktijdig met deze brief. Uit onderzoek
blijkt daarnaast dat vooral bij kwetsbare groepen de beheersing van essentiële onderdelen
als burgerschapsvaardigheden en digitale geletterdheid achterblijft22, 23. Dit wordt in de huidige voorstellen ondervangen doordat er over de breedte van het
curriculum voor alle leerlingen een duidelijke basis wordt gelegd;
• In lijn met het regeerakkoord ligt er een basis waarmee de kerndoelen voor techniek, burgerschap en seksuele diversiteit kunnen worden aangescherpt. Ook de moties vanuit uw Kamer die betrekking hebben op
de onderwijsinhoud komen in de voorstellen terug. Het gaat dan om de motie-Straus
c.s. over de verankering de Nederlandse waarden die van fundamenteel belang zijn voor
de democratische rechtstaat.24 Conform de motie-Bisschop c.s. blijft de vooraanstaande positie van het Nederlands
gewaarborgd;25
• In overeenstemming met de motie van de leden Rog en Bruins en Bisschop zijn de zogeheten
brede vaardigheden – zoals communiceren, probleemoplossend denken en praktisch handelen – geïntegreerd
in de bouwstenen van de leergebieden. Deze vaardigheden zijn in alle gevallen direct
gekoppeld aan de inhoud van een leergebied. Ik hecht hieraan, aangezien brede vaardigheden
losstaand van de inhoud slechts beperkt zeggingskracht kunnen hebben;
• In de bouwstenen komt het belang van nationale symbolen en de Nederlandse ontstaansgeschiedenis aan de orde;
• Ook voor bewegen en sport zijn voorstellen gedaan op basis waarvan concretere kerndoelen kunnen worden geformuleerd,
om tot een doorlopende leerlijn voor motorische ontwikkeling te komen. Hiernaast is
aandacht voor de vorming van een eigen beweegidentiteit van leerlingen, en wordt het
belang van een leven lang bewegen onderstreept;
• De OESO heeft de conceptvoorstellen voor de onderbouw vo getoetst aan hun internationaal
vergelijkend curriculumraamwerk.26 De teams hebben deze analyse benut om te reflecteren op hun voorstellen en deze aan
te scherpen. Zo heeft het ontwikkelteam rekenen/wiskunde naar aanleiding van de analyse
financiële geletterdheid expliciet opgenomen in het definitieve voorstel;
• Mede door de introductie van de doorsnijdende thema’s duurzaamheid, technologie, globalisering en gezondheid, die vanuit meerdere vakdisciplines kunnen worden belicht, wordt met de voorstellen
ook aansluiting gevonden bij de Sustainable Development Goals die in 2015 zijn vastgesteld door de Verenigde Naties.27
De actualisatie van het curriculum betekent hiermee niet dat de inhoud van het landelijk
curriculum volledig moet veranderen. Integendeel: veel van de huidige onderdelen zullen
onverminderd relevant blijven. Daar komt bij dat veel scholen al werken aan de nieuwere
onderdelen van de voorstellen, zoals burgerschap en digitale geletterdheid. Dit licht
ik in paragraaf 6 nader toe.
3.2 Stappen gezet op overige doelstellingen
Ook op de overige doelstellingen van de actualisatie van het curriculum, zoals in
paragraaf 1 beschreven, zijn door de ontwikkelteams stappen gezet. Mijn oordeel hierover
is overwegend positief:
• In de ontwikkelfase is een gemeenschappelijke taal voor po en vo ontwikkeld, waardoor
voor alle leergebieden heldere
doorlopende leerlijnen van po naar vo worden gerealiseerd en doublures en hiaten kunnen worden opgelost.
Zo betekent de doorlopende leerlijn van het ontwikkelteam Engels en moderne vreemde
talen dat leraren erop kunnen vertrouwen dat leerlingen in het po dezelfde basis hebben
meegekregen en daarom in het vo niet weer op nul beginnen. Ook de horizontale samenhang tussen en binnen leergebieden is versterkt;
• Het voorkomen van overladenheid en realiseren van keuzeruimte is een punt van aandacht. In de vervolgfase moet blijken in hoeverre omvang van de
voorstellen voldoende beperkt is. Hier wordt in dit vervolg op gestuurd;
• Doordat de benodigde kennis en vaardigheden concreter en duidelijker zijn uitgewerkt
dan de huidige, globale kerndoelen, vormen de voorstellen een goede basis om de maatschappelijke opdracht aan het onderwijs te verhelderen; In lijn met de moties van het lid Bruins c.s. en de motie van het lid Becker c.s.
kunnen daarmee in het vervolgproces geactualiseerde kerndoelen worden opgesteld die
leerlingen en leraren meer duidelijkheid bieden over wat er van hen wordt verwacht;28, 29
• Een aanpassing van het landelijk curriculum kan slechts gedeeltelijk richting geven
aan het realiseren van een meer passende balans in de doeldomeinen. Wat een passende balans is kan per school, per klas en per leerling verschillen,
en is sterk afhankelijk van de pedagogisch-didactische context binnen de school. Hier
past dan ook een zekere terughoudendheid van de overheid. Dat geldt in het bijzonder
voor het domein persoonsvorming. In lijn met motie-Rog c.s. zijn hiervoor dan ook
geen specifieke bouwstenen ontwikkeld en is er geen ontwikkelteam ingericht. Wel kan
het curriculum handvatten bieden om in de context van de eigen school invulling aan
dit domein te geven. Dit hebben de teams ook getracht te doen, met name bij het ontwikkelteam
burgerschap, maar voornoemde motie maakte dat de ervaren ruimte hiervoor beperkt was.
3.3 Aandachtspunten bij verdere uitwerking
De ontwikkelteams hebben een stevige basis gelegd die in de volgende fase verder kan
worden uitgewerkt. Ook de aanbevelingen die de teams hebben opgesteld voor de bovenbouw
vo bieden daarvoor een goed vertrekpunt. Dit oordeel wordt gedeeld door een grote
meerderheid van de vakinhoudelijke verenigingen, zo blijkt uit de adviezen die deze
verenigingen in overeenstemming met de motie van de leden Rog en Kwint hebben uitgebracht.30 Ook het opvolgend onderwijs heeft, bij monde van de MBO Raad en de Vereniging van
Universiteiten steun voor Curriculum.nu en de doorontwikkeling van de voorstellen
uitgesproken.
In het vervolg acht ik het van belang dat de volgende aandachtspunten worden opgepakt:
De nu opgeleverde voorstellen zijn niet bedoeld om in de praktijk te benutten als
onderwijsdoelen. Voor de uiteindelijke kerndoelen en eindtermen geldt wel dat deze
een bruikbaar hulpmiddel voor leraren en scholen moeten vormen. Dit vraagt om een
eenduidige en overzichtelijke uitwerking. Om dit te realiseren moet op basis van de
voorstellen nog een stap worden gezet, zoals ook door verschillende partijen is gesteld.
Dit betekent dat de kerndoelen en eindtermen scherp en concreet geformuleerd worden,
en zich beperken tot de kennis en vaardigheden die leerlingen moeten kennen en kunnen.
Hierbij is geen plek voor beschrijvingen die raken aan de vrijheid van inrichting
of het «hoe»;
Duidelijk moet in kaart worden gebracht in hoeverre de overladenheid van het curriculum
is teruggedrongen. Het kan niet zo zijn dat de optelsom van de voorstellen in de praktijk
niet goed uitvoerbaar is. Daarom wordt een scherpe vervolgopdracht geformuleerd, zodat
er een goed werkbaar curriculum wordt gerealiseerd en er daadwerkelijk voldoende keuzeruimte
is. In paragraaf 5 expliciteer ik hoe hieraan invulling wordt gegeven;
Er is op onderdelen ook voor het po en de onderbouw vo nog een verdere inhoudelijke
uitwerking nodig. De ontwikkelteams hebben knap werk verricht in relatief beperkte
tijd. Dat geldt in het bijzonder voor de ontwikkelteams die meerdere vakgebieden onder
hun hoede hadden. In het geval van het ontwikkelteam mens & maatschappij geldt dat
enkele vakspecifieke vraagstukken nog niet volledig zijn uitgewerkt. Deze stap zal
in het vervolgtraject gezet worden, waarbij tevens een verdere verbinding wordt gelegd
met de herijking van de historische Canon van Nederland die op dit moment plaatsvindt
onder leiding van de commissie-Kennedy.31
De verdere uitwerking van de bouwstenen voor de bovenbouw vo biedt – analoog aan de
stappen die op het gebied tussen po en vo zijn gezet – een uitgelezen kans om de aansluiting
op het vervolgonderwijs te versterken.
4. Het vervolgproces: verbeterde kerndoelen en bouwstenen bovenbouw vo
De voorstellen van de ontwikkelteams moeten in het vervolg worden uitgewerkt tot kerndoelen
voor po en onderbouw vo, en bouwstenen voor de bovenbouw vo. Voor het vervolgproces
wil ik vasthouden aan het principe van teacher in the lead. Dit proces kan alleen slagen als bij iedere stap het onderwijs nauw wordt betrokken.
4.1 Aanpak uitwerking kerndoelen po en onderbouw vo
Vanuit het uitgangspunt dat het onderwijs zelf een grote rol moet spelen in het vervolgproces,
wil ik de uitwerking naar kerndoelen in handen geven van negen teams van leraren,
lerarenopleiders, curriculum- en vakexperts. Zij werken hierbij samen met scholen,
schoolleiders en wetenschappers. In lijn met de motie van het lid Grashoff en de tijdens
de ontwikkelfase verleende financiële ondersteuning worden de verschillende betrokkenen
hierin passend gefaciliteerd.32 Om continuïteit te bevorderen zullen ook huidige ontwikkelteamleden gevraagd worden
om in de teams te participeren.
De door deze teams ontwikkelde (concept)kerndoelen zullen doorlopend op scholen moeten
worden getoetst op onder meer uitvoerbaarheid en overladenheid. Op basis van deze
praktijkervaringen worden de doelen stapsgewijs verbeterd. Ook vindt nog nadere consultatie
plaats onder de verschillende belanghebbenden. Op die manier wordt ook de aanbeveling
van de commissie-Dijsselbloem gevolgd om de voorstellen in kleine pilots te valideren.
In de vormgeving hiervan moeten lessen uit de afgeronde ontwikkelfase worden betrokken.
Zo bleek dat de ontwikkelscholen moeite hadden om tussenproducten in de praktijk te
toetsen. Om dit in het vervolg te ondervangen wordt, passend bij de conceptdoelen,
voorbeeldmateriaal verzameld en waar nodig ontwikkeld.
Voor sommige delen van Nederland gelden andere of aanvullende kerndoelen, zoals in
Caribisch Nederland, waar specifieke kerndoelen voor de BES-eilanden gelden, en in
Fryslân, waar aanvullende kerndoelen gelden voor het Fries. Bij de hierboven beschreven
aanpak wordt waar mogelijk aansluiting gezocht op de actualisatie van de kerndoelen
Fries die momenteel onder verantwoordelijkheid van de provincie Fryslân worden uitgewerkt,
zoals ook is beschreven in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023.33 Voor Caribisch Nederland geldt dat op termijn ook de kerndoelen in de kerndoelenbesluiten
BES worden aangepast. In de uitwerking hiervan wordt aangesloten bij de ontwikkeling
van de kerndoelen in Europees Nederland, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale
context op Caribisch Nederland.
4.2 Vervolgaanpak bovenbouw vo: van bouwstenen naar eindtermen
Zoals ik eerder heb aangegeven, is het voor de bovenbouw vo nodig dat nog een nadere
inhoudelijke verdieping plaatsvindt. Er worden eerst bouwstenen geformuleerd, voordat
de stap wordt gezet naar eindtermen. Daarvoor wordt de in de ontwikkelfase beproefde
aanpak voortgezet. Wel komt in de ontwikkelteams de nadruk te liggen op leraren uit
de bovenbouw vo. Ook is het voor mij essentieel dat het vervolgonderwijs, lerarenopleidingen
en vakverenigingen (nog) steviger worden betrokken. Net als in de ontwikkelfase stuurt
de CG deze doorontwikkeling aan.
De vervolgopdracht voor de bovenbouw wordt opgesteld in afstemming met het vervolgonderwijs,
en vormgegeven op basis van een analyse van de huidige opbrengsten, de adviezen van
vakverenigingen en aandachtspunten vanuit uw Kamer. Hierbij wil ik op advies van de
CG loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in de uitwerking laten meenemen. In het
vmbo heeft dat al een plek. De bouwstenen worden uitgewerkt voor leergebieden of (clusters
van) vakken. Ook deze uitwerking moet samen met de praktijk worden vormgegeven en
in het onderwijs worden getoetst, zodat een goede basis ontstaat voor de stap naar
geactualiseerde eindtermen.
4.3 Afspraken aansturing vervolg po en vo
De vervolgfase van de actualisatie van het curriculum vraagt om een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling,
zonder inhoudelijke samenhang te verliezen. De CG is verantwoordelijk voor de uitwerking
van bouwstenen voor de bovenbouw vo. Voor het po en de onderbouw van het vo geldt
dat de ontwikkeling van kerndoelen wordt aangestuurd door OCW, passend bij de verantwoordelijkheid
van de overheid voor de landelijk vastgelegde onderwijsdoelen. Er wordt een goede
verbinding en afstemming tussen beide sporen gerealiseerd, zodat daadwerkelijk een
doorgaande leerlijn ontstaat. Om dit te borgen zullen in de twee sporen ook deels
dezelfde teamleden en experts participeren. Nadat de bouwstenen zijn afgerond, vindt,
na overleg met uw Kamer, ook de uitwerking van de eindtermen voor de bovenbouw vo
onder regie van OCW plaats.
4.4 Inrichting wetenschappelijke adviesraad en monitoringsonderzoek
Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke kerndoelen en eindtermen gebaseerd
zijn op actuele wetenschappelijke inzichten. In de uitwerkingsteams hebben (vak)experts
en vakdidactici dan ook een stevige plek. In aanvulling daarop ben ik voornemens om
een adviesraad in te richten die bestaat uit vooraanstaande wetenschappers op het
gebied van onder meer onderwijskunde, pedagogiek en curriculumontwikkeling. De adviesraad
richt zich op het bewaken van de doelstellingen van de curriculumherziening. Zo adviseert
de raad de CG en OCW over versterking van doorlopende leerlijnen, samenhang binnen
en tussen vakken en leergebieden, het terugdringen van overladenheid en het waarborgen
van de keuzeruimte voor scholen. Ook adviseert de raad over de werkopdrachten aan
de genoemde teams. Bij de inrichting van de adviesraad wordt voortgebouwd op de ervaringen
die in de ontwikkelfase zijn opgedaan met de wetenschappelijke adviesgroep.
In aanvulling op de adviesraad wordt via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
(NRO) een meerjarig onderzoeksprogramma opgezet om de voortgang en resultaten van
het vervolgproces nauwgezet te volgen, evenals de reflectie hierop vanuit de onderwijspraktijk.
Het doel hiervan is dat dit periodiek sturingsinformatie oplevert waarmee het proces
kan worden bijgestuurd. Hierover wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd. Dit monitoringsonderzoek
levert tevens inzichten op die benut kunnen worden bij de vormgeving van de voorgenomen
periodieke herijking van het curriculum.
In lijn met het advies van de Onderwijsraad en de CG wordt namelijk gedurende de vervolgfase
een systematiek voor periodieke herijking uitgewerkt.34 Het doel hiervan is dat het curriculum in samenhang kan blijven meebewegen met ontwikkelingen
in de wetenschap, onderwijspraktijk en maatschappij. Hiertoe is het wenselijk dat
in een dergelijke systematiek naast de wetenschappelijke invalshoek ook het perspectief
van onder andere leraren, leerlingen en ouders tot uitdrukking komt.
5. Kaders voor de uitwerking van verbeterde kerndoelen
Voordat de uitwerking naar verbeterde kerndoelen voor po en onderbouw vo kan plaatsvinden,
moeten de voorwaarden worden bepaald waaraan deze kerndoelen moeten voldoen. De belangrijkste
criteria worden in deze paragraaf toegelicht. Voorop staat dat de gevolgen van de
gemaakte keuzes steeds in de praktijk van het onderwijs moeten worden getoetst, om
te bezien of ze daadwerkelijk de gewenste uitwerking hebben.
5.1 Kerndoelen duidelijker en concreter
De huidige kerndoelen bieden slechts beperkt duidelijkheid over wat wel en niet tot
het curriculum behoort. Dit maakt dat het voor leraren lastig is om keuzes in het
onderwijsaanbod te maken. Hierdoor ontstaat het risico dat er overmatig wordt geleund
op lesmethodes en de (ervaren) overladenheid toeneemt. Om dit te ondervangen, worden
de geactualiseerde kerndoelen, conform de moties van het lid Bruins c.s. en de motie
van het lid Becker c.s., zo geformuleerd dat duidelijker is wat van zowel leerlingen
als leraren wordt verwacht.35, 36 De geactualiseerde kerndoelen worden daarom op een uitwerkingsniveau geformuleerd
met een mate van concreetheid die tussen de huidige kerndoelen en de referentieniveaus
in ligt.
Dit betekent dat de kerndoelen zo worden beschreven dat ze leraren en leerlingen houvast
bieden en tegelijkertijd ook voldoende ruimte laten voor maatwerk en keuzes. Als eerder
genoemd worden de bestaande leergebieden in de onderbouw van het vo als uitgangspunt
genomen. Doordat de geactualiseerde kerndoelen concreter worden uitgewerkt dan bij
de huidige doelen het geval is, wordt ook de herkenbaarheid van specifieke vakinhoud
vergroot. De kerndoelen worden beschreven voor het einde van het po en het einde van
de onderbouw van het vo. Hierbij wordt verkend of het gewenst is om voor de onderbouw
vo te differentiëren voor verschillende schoolsoorten, zodat de kerndoelen beter aansluiten
bij het unieke karakter van deze schoolsoorten en alle leerlingen een passende uitdaging
geboden wordt. Hierbij is specifiek oog voor het effect op stapelmogelijkheden en
de doorstroom naar de bovenbouw. Bij de formulering van kerndoelen neem ik ook de
aanbevelingen mee uit het recente peilingsonderzoek naar het Engels in het po.37
5.2 Eén overzichtelijk en samenhangend curriculumdocument
Het huidige curriculum is vastgelegd in uiteenlopende documenten die sterk verschillen
in uitwerkingsgraad en status. Het gaat dan om de kerndoelen po en onderbouw vo, de
referentieniveaus taal en rekenen, een groot aantal examenprogramma’s en de uitwerking
van deze programma’s naar syllabi. Dit vormt gezamenlijk een moeilijk te doorgronden
geheel, waarbij niet voldoende helder is hoe de verschillende delen zich tot elkaar
verhouden. Dit geldt onder meer voor de kerndoelen en de referentieniveaus, waarbij
beide documenten deels andere verplichte inhoud voor taal en rekenen voorschrijven,
maar ook voor de samenhang tussen de kerndoelen enerzijds en de eindtermen anderzijds.
De verschillende onderdelen van het curriculum worden in de verdere uitwerking waar
mogelijk naar inhoud en formulering beter op elkaar afgestemd. Daarnaast streven we
ernaar om voor het onderwijsveld tot één overzichtelijk curriculumdocument te komen.
Hierin wordt de voorgeschreven onderwijsinhoud weergegeven die nu op uiteenlopende
plekken vindbaar is. Hiermee kan ook het inzicht van leraren en scholen in de onderwijsinhoud
van «de andere sector» worden vergroot, wat de aansluiting en de doorstroom van leerlingen
ten goede komt, ook richting het vervolgonderwijs. Ook kan daarmee de samenhang tussen
verschillende vak- en leergebieden beter tot uitdrukking komen.
5.3 Overladenheid beperken
De reductie van overladenheid en het realiseren van meer ruimte voor leraren en schoolleiders
acht ik een essentiële randvoorwaarde voor succesvolle actualisatie van het curriculum.
Om dit te realiseren krijgen de verantwoordelijke teams voor het po en de onderbouw
vo per leergebied een in studielasturen ingeperkte opdracht mee. Op basis van een
analyse van de tijdsverdeling in de huidige onderwijspraktijk en internationaal vergelijkend
onderzoek worden hiertoe scenario’s uitgewerkt.
In de uitwerking van deze scenario’s dient het voorstel van de CG om voor de omvang
van het kerncurriculum en keuzeruimte een verdeling van 70/30 te hanteren als vertrekpunt.
Hierbij worden de leergebieden burgerschap en digitale geletterdheid waar mogelijk
in de overige leergebieden geïntegreerd, tenzij specifieke kennis en vaardigheden
zich hier niet goed voor lenen.
Deze genoemde tijdsverdeling heeft slechts betekenis als kader voor de uitwerking
van de kerndoelen. Hoe scholen hun onderwijs inrichten, en hoeveel tijd zij aan leergebieden
en vakken besteden om de kerndoelen in de praktijk te brengen is en blijft aan henzelf.
In de praktijk wordt in de vervolgfase getoetst of de overladenheid daadwerkelijk
vermindert. Hierbij teken ik aan dat de ervaren overladenheid ook andere oorzaken
kent, zoals de inhoud van lesmethodes en toetsen en het gebruik hiervan. Bij het beoordelen
van overladenheid in de schoolpraktijk moeten ook deze elementen in ogenschouw worden
genomen.
5.4 Keuzeruimte voor scholen
In de keuzeruimte kunnen leraren, scholen en besturen beter inspelen op hun omgeving,
het profiel van de school, en de behoeften, talenten en wensen van hun leerlingen.
Dit kan bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan thema’s die de school van belang
acht, maar ook door verdieping en verbreding aan te bieden van onderwerpen die tot
het kerncurriculum behoren. Dit biedt ook ruimte om extra oog te hebben voor de beheersing
van een grenstaal, in lijn met de nader gewijzigde motie van het lid Bisschop c.s.38 Ook kunnen scholen indien nodig juist meer aandacht besteden aan kennis en vaardigheden
uit het kerncurriculum voor leerlingen die hier meer moeite mee hebben. Zo wordt ervoor
gezorgd dat alle leerlingen een stevige basis meekrijgen voor hun verdere leven.
Het curriculum biedt daarmee meer mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit. Dit
vraagt terughoudendheid van de politiek ten aanzien van de invulling van de keuzeruimte:
dit is aan de school. Schoolteams en besturen stemmen de invulling van deze ruimte
af met ouders, leerlingen en andere belanghebbenden en verantwoorden zich hierover
richting de inspectie. Het onderwijs dat scholen geven binnen de ruimte voor verdieping
en verbreding moet uiteraard aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de rest van
het onderwijs.
6. Tijdpad en ondersteuning van het vervolg
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens een overzicht gegeven van het beoogde tijdpad
en de wijze waarop de ondersteuning in de vervolgfase kan worden vormgegeven.
6.1 Tijdpad
Kerndoelen po en onderbouw vo
Het uitwerken, beproeven en verbeteren van de kerndoelen voor het po en de onderbouw
van het vo duurt naar verwachting twee schooljaren. In de eerste helft van 2020 worden
deze werkzaamheden voorbereid, onder meer door het vaststellen van een werkopdracht.
In deze periode worden ook de deelnemende leraren, vakdidactici, lerarenopleiders
en scholen geworven. Vanaf de start van schooljaar 2020–2021 worden de beoogde doelen
verder uitgewerkt en volop in de praktijk uitgeprobeerd. Over de opbrengsten en inzichten
wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd. Dit proces wordt uiterlijk in 2022 afgerond,
waarna wettelijke verankering van deze geactualiseerde kerndoelen volgt.
De uiteindelijke kerndoelen po zijn ook van toepassing op het speciaal basisonderwijs.
Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat er – net zoals dat nu het geval
is – een bewerking volgt van de kerndoelen po om zodoende recht te doen aan de specifieke
kernmerken van deze sector en bijbehorende uitstroomprofielen. In het praktijkonderwijs
wordt zoveel mogelijk gewerkt aan de kerndoelen van de onderbouw van het vo. Dit gebeurt
met behulp van het door de sector zelf opgestelde curriculum. Met de Sectorraad Praktijkonderwijs
wordt bezien in hoeverre de geactualiseerde kerndoelen aanleiding geven tot aanpassing
van het curriculum in het praktijkonderwijs.
Inwerkingtreding in het po en de onderbouw vo is voorzien in schooljaar 2023–2024.
Hierbij zal, vergelijkbaar met eerdere aanpassingen van de kerndoelen, een overgangsperiode
gelden. Deze periode duurt naar verwachting maximaal vier jaar om zeker te stellen
dat leraren, scholen en de educatieve infrastructuur de tijd en ruimte hebben om de
noodzakelijke aanpassingen te kunnen doen. De exacte vormgeving van deze periode wordt
in de vervolgfase bepaald op basis van ervaringen met het beoogde curriculum in de
praktijk, zodat een realistisch tijdpad kan worden gehanteerd, waarbij rekening wordt
gehouden met verschillen tussen scholen.
Eindtermen bovenbouw vo
De CG heeft aangegeven maximaal een jaar de tijd nodig te hebben om de bouwstenen
voor de bovenbouw vo volledig af te ronden. Hierna start – na overleg met uw Kamer –
de uitwerking naar eindtermen per vak. Hoe lang dit duurt, is afhankelijk van de omvang
van de voorgestelde wijzigingen en (daarmee) hoe uitvoerig en langdurig deze eindtermen
in de praktijk moeten worden getoetst. Wanneer er een relatief kleine actualisatie
nodig is van een examenprogramma zonder een centraal examen, kan dit binnen drie jaar
zijn voltooid. Indien een volledig nieuw examenprogramma moet worden opgesteld, dan
zal dit vijf tot zeven jaar duren. Na oplevering van de bouwstenen volgt daarom een
analyse per examenprogramma om te bepalen in hoeverre de bouwstenen verschillen van
de huidige eindtermen. Op basis hiervan zal er een uitgewerkte roadmap, inclusief planning, voor de bovenbouw van het vo worden opgesteld. Deze wordt in
de eerste helft van 2021 met uw Kamer gedeeld.
Parallel aan bovengenoemde uitwerking wordt ook een wijziging van de sectorwetten
voorbereid. Hiermee wordt onder meer de basis gelegd voor verankering van geactualiseerde
kerndoelen, eindtermen en een systematiek van periodieke herijking.
Figuur 1 – planning actualisatie kerndoelen en eindtermen
6.2 Curriculum op schoolniveau
Bovengenoemde uitwerking van kerndoelen en eindtermen wekt de indruk van een vrij
lineair of volgtijdelijk proces. De ontwikkeling van het curriculum op schoolniveau
vindt echter continu plaats. De landelijke kerndoelen en eindtermen vormen daarvoor
enkel de basis. Het is dan ook niet zo dat leerlingen, leraren en scholen pas vanaf
schooljaar 2023–2024 zouden kunnen starten met de nieuwe onderwijsinhoud. Integendeel:
veel scholen werken momenteel al aan (onderdelen van) het beoogde curriculum.
Zo zijn er talrijke voorbeelden van scholen die al volop aandacht besteden aan thema’s
als burgerschap en digitale geletterdheid. Ook voor andere thema’s ontwerpen leraren
al zelf hun eigen lessen, op basis van leerlijnen, lesmethodes en andere relevante
bronnen. Dergelijke voorbeelden laten in de eerste plaats de kracht en het innovatievermogen
van het onderwijs zien. Ook illustreert het dat de actualisatie van het curriculum
voor een groot deel reeds lopende ontwikkelingen in de schoolpraktijk volgt en hierdoor
wordt gevoed. De beweging naar een aangepast curriculum in de schoolpraktijk is daarmee
een geleidelijk proces, waarbij de gewenste ontwikkeling per school zal verschillen.
In de komende periode is het daarom van belang om de curriculumontwikkeling op schoolniveau
een impuls te geven, op een manier die past bij de uiteenlopende ontwikkelbehoefte
voor verschillende scholen. Dit kan door leraren, schoolleiders en besturen te informeren
over het lopende proces, te inspireren met aansprekende voorbeelden en te ondersteunen
bij curriculumontwikkeling in de schoolpraktijk. De insteek is daarbij om het ervaren
eigenaarschap van het curriculum te versterken, en de bekendheid en betrokkenheid
bij de verbetering van het curriculum verder te vergroten. De CG is bij uitstek in
positie om hierin een leidende rol te spelen. Met hen maak ik nog nadere afspraken
over deze aanpak, waarin zoveel mogelijk gebruik gemaakt van effectieve bestaande
netwerken en instrumenten.
6.3 Ondersteuning
De actualisatie van de kerndoelen en eindtermen moet leiden tot een toekomstgericht
curriculum dat een goed richtsnoer vormt voor leraren en schoolteams. Het curriculum
wordt daarmee een effectief instrument in de schoolpraktijk, en biedt een fundament
op basis waarvan de leraren keuzes in het onderwijsaanbod maken. Leermiddelen en toetsen
fungeren daarbij dan in toenemende mate als hulpstuk en niet als leidraad, waarbij
het eigenaarschap en de regie van de leraar en het schoolteam worden versterkt.
Hiermee is deze curriculumontwikkeling ook een kans voor de verdere ontwikkeling en
professionalisering van schoolorganisaties. Om dit te ondersteunen is het nodig dat
belangrijke basisvoorwaarden als toetsing en examinering, de initiële lerarenopleidingen
en leermiddelen goed worden aangesloten op de veranderende inhoud en functie van het
curriculum. Hieronder licht ik toe hoe ik dat wil bevorderen.
Toetsing en examinering volgen het curriculum
Centrale toetsing en examinering blijven onverminderd van belang, met het oog op de
borging van de onderwijskwaliteit, het bevorderen van gelijke kansen voor alle leerlingen
en het verzekeren van het civiel effect van het diploma in het vo. Centrale toetsen
vormen de ijkpunten op de schakelmomenten in het onderwijsstelsel. Net als de CG acht
ik het van belang dat toetsing en examinering de actualisatie van het curriculum volgen
en waar mogelijk ondersteunen. Dit gebeurt op twee manieren: geactualiseerde onderwijsinhoud
vindt logischerwijs na verloop van tijd zijn weerslag in toetsing en examinering.
Hiernaast biedt de doorontwikkeling van formatieve evaluatie leraren meer en breder
inzicht in waar leerlingen in het leerproces staan, en welk onderwijsaanbod passend
is.
De ontwikkelingen op het gebied van toetsing en examinering sluiten aan bij de gewenste
bewegingen waar ik de Kamer eerder dit jaar over heb geïnformeerd.39 In mijn reactie op de evaluatie van de wet Eindtoetsing po geef ik aan dat de eindtoets
op termijn moet gaat dienen als doorstroomtoets, die als losstaande toets minder bepalend
is.40 Het doel van de eindtoets blijft om het meest passende instroomniveau in het vo te
bepalen, maar de toets moet onderdeel zijn van een aantal verschillende formatieve
evaluaties over de brede ontwikkeling van een leerling.
Het doel van het eindexamen blijft dat het een diploma oplevert met een transparant
en waardevol civiel effect richting het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en de maatschappij.
Hierbij acht ik het wenselijk dat er voldoende ruimte en mogelijkheid in het eindexamen
is voor het waarderen van brede vaardigheden. Dit is in lijn met mijn visie op toetsing
en examinering in het voortgezet onderwijs. Daarnaast heb ik aangegeven de balans
tussen het centraal examen en schoolexamen in het eindexamen te willen verbeteren,
zodat scholen de ruimte in het schoolexamen kunnen benutten om op basis van de schooleigen
visie de afsluiting van het curriculum vorm te geven.
Initiële lerarenopleidingen anticiperen op aanpassing curriculum
Het is van belang dat ook de lerarenopleidingen en de opleidingen voor schoolleiders
goed betrokken zijn bij de actualisatie van het curriculum in het po en vo. Om in
beeld te brengen welke consequenties de curriculumherziening zal hebben voor onder
andere de kennisbases, ben ik hierover, samen met de Minister van OCW, met de lerarenopleidingen
in gesprek. Hierbij betrekken we ook nadrukkelijk de nieuwe thema’s burgerschap en
digitale geletterdheid, naast de zeven reeds bestaande leergebieden. Ook wordt specifiek
aandacht besteed aan de noodzakelijke vaardigheden met betrekking tot het Engels.
Dit is in lijn met de toezegging van mijn ambtsvoorganger aan het lid Pijlman, de
bevindingen uit het recente peilingsonderzoek Engels en mijn toezegging hierover aan
de Eerste Kamer41, 42, 43.
Tegelijkertijd werken we toe naar een nieuw bevoegdhedenstelsel om de doorstroommogelijkheden
binnen en tussen de onderwijssectoren te vergroten en daarmee aantrekkelijke loopbaanstappen
over de grenzen van sectoren heen mogelijk te maken.44 We stellen een commissie in met expertise uit praktijk en wetenschap die uitwerkt
hoe de nieuwe bevoegdheden eruit kunnen zien en hoe deze een plek kunnen krijgen in
de lerarenopleidingen. We zullen de commissie vragen bijzondere aandacht te hebben
voor de samenloop met de curriculumherziening.
Bijstelling onderzoekskaders inspectie waar nodig
De actualisatie van het curriculum moet leiden tot een verheldering van de maatschappelijke
opdracht aan het onderwijs, waarmee duidelijker wordt wat er van scholen wordt verwacht.
Dit vindt zijn weerslag in de onderzoekskaders van de inspectie, die er immers toezicht
op houdt dat besturen en hun scholen de wet naleven. De beweging die de inspectie
maakt om scholen te stimuleren in hun eigen ambities sluit goed aan op de doelstellingen
om meer keuzeruimte te scheppen en curriculumbewustzijn binnen schoolteams te bevorderen.
Mede om die reden wordt de inspectie nauw betrokken bij de verdere ontwikkeling van
het curriculum.
Tijdige beschikbaarheid van actuele en flexibele leermiddelen
Leermiddelen bieden leraren ondersteuning om een geactualiseerd curriculum in de klas
te brengen. Tijdige aanpassing van leermiddelen is dus van belang, in lijn met de
wensen en eisen vanuit het onderwijsveld en de mogelijkheden die digitale technologie
biedt om het leerproces te ondersteunen. Wanneer leraren willen variëren met leermiddelen,
eigen materialen willen ontwikkelen of meer maatwerk willen bieden aan leerlingen,
dan moet dit mogelijk zijn. Hierbij wordt aangesloten bij de digitaliseringsagenda
die ik met de Staatssecretaris van EZK heb opgesteld. In de vervolgfase wil ik intensievere
gesprekken op gang brengen tussen de verschillende belanghebbenden, door uitgevers
en andere leermiddelontwikkelaars te betrekken bij de uitwerking van de voorstellen
naar kerndoelen en eindtermen. Zo kunnen vraag en aanbod elkaar tijdig vinden.
Tot slot
Ik realiseer me terdege dat leraren en schoolleiders veel op hun bord hebben. Zo heeft
het onderwijs te maken met actuele knelpunten als de ervaren werkdruk en het lerarentekort.
Een actualisatie van het curriculum kan dan beleefd worden als een extra belasting.
Ik heb oog en begrip voor deze problematiek. Het ontslaat de overheid echter niet
van de plicht om ervoor te zorgen dat de landelijke onderwijsdoelen blijven aansluiten
op de vraag van de samenleving, de arbeidsmarkt en het onderwijs zelf. Hierbij is
het wel noodzakelijk dat het onderwijs goed in staat wordt gesteld om een verbeterd
curriculum op hun eigen en eigentijdse manier in de praktijk te brengen. Hiervoor
moet voldoende tijd, ruimte en ondersteuning beschikbaar zijn. Daar is een gezamenlijke
inspanning voor nodig. Om die reden zal het kabinet in het komend half jaar samen
met het onderwijs uitwerken welke ondersteuning daarvoor nodig is en welke bijdrage
het kabinet hieraan kan leveren.
Ten slotte wil ik mijn dank uitspreken voor het harde werk van de ontwikkelteams en
hun ondersteuning. Zonder hun inspanningen en kundigheid waren we niet waar we nu
staan. Met de in deze brief beschreven stappen kunnen we doorbouwen aan een geactualiseerd
curriculum dat beter aansluit op eisen vanuit de samenleving en van meerwaarde is
voor leraren en leerlingen. Deze stappen worden altijd in goede afstemming met uw
Kamer genomen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.