Brief regering : Rapport ‘Resultaten Programme for International Student Assesment (PISA) 2018 in vogelvlucht’
35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020
Nr. 135 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2019
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport «Resultaten PISA-2018 in vogelvlucht» aan1.
Het bijgevoegde rapport is gebaseerd op data die zijn verzameld in het kader van het
OESO Programme for International Student Assesment (PISA). PISA is het grootste internationaal vergelijkende onderzoek naar de prestaties
van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld en geeft inzicht in de prestaties
van vijftienjarige leerlingen in inmiddels 79 landen (37 OESO-lidstaten en 40 partnerlanden)
op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen. PISA wordt eens in de drie
jaar uitgevoerd. PISA 2018 is in Nederland afgenomen bij 4765 leerlingen op 156 scholen
voor praktijkonderwijs, vmbo (alle vier de leerwegen), havo en vwo. De leerlingen
op het praktijkonderwijs en de vmbo leerlingen met een lwoo indicatie hebben een verkorte
versie van de toets gemaakt. Deelname aan PISA is in Nederland vrijwillig en niet
verplicht zoals in een aantal andere landen, waar PISA een high-stake toets is en
dat beïnvloedt zoals blijkt uit onderzoek (commissie Steur) wel de resultaten.
Voordat ik echter inga op de bevindingen van PISA-2018 hecht ik er aan PISA in breder
perspectief te plaatsen. Samen met alle betrokkenen in het onderwijs streef ik naar
zo hoog mogelijke kwaliteit van het onderwijs. Leerprestaties maken hier onderdeel
van uit, maar er is meer. Sociale vaardigheden, persoonsvorming en burgerschap zijn
minstens zo belangrijk. Ook het welbevinden van leerlingen hoort hier bij. Voor het
toetsen van de kwaliteit van het onderwijs kijk ik dan ook breed: de rapporten van
de Inspectie van het Onderwijs conform het reguliere toezicht, de thema-onderzoeken,
de jaarlijkse Staat van het Onderwijs en de nu voorliggende resultaten van PISA. Deze
vier onderdelen toetsen elk aspecten van het brede kwaliteitsbegrip. Generieke uitspraken
op basis van één onderdeel doet geen recht aan dit brede begrip, wel geeft het inzicht
in de staat van ons onderwijs op specifieke punten. Zoals dit onderzoek dat doet voor
de leerprestaties op het gebied van wiskunde, natuurwetenschappen, leesvaardigheid
en het welbevinden van onze leerlingen.
1. Belangrijkste bevindingen PISA-2018
Nederlandse leerlingen presteren voor wiskunde en natuurwetenschappen ruim boven het
gemiddelde van de OESO-landen en de EU- landen. Binnen de OESO en de EU-landen is
Nederland, zeker op het gebied van wiskunde, een toppresteerder. Tegelijkertijd heeft
de daling op het terrein van lezen zich voortgezet en waar die daling in eerdere metingen
niet significant was, is dat nu wel het geval. De gemiddelde leesprestaties van de
Nederlandse vijftienjarige leerlingen liggen rond het OESO-gemiddelde. De resultaten
op het terrein van leesvaardigheid bevestigen wat we uit ander onderzoek al weten.
Tegelijkertijd met deze brief ontvangt u het advies Lees! van de Onderwijsraad en
de Raad voor Cultuur, in de aanbiedingsbrief is ook een aantal concrete maatregelen
aangekondigd. Daarover en over andere aanvullende onderzoeken en maatregelen wordt
u verderop in deze brief geïnformeerd. In PISA-2018 is ook gekeken naar het welbevinden
van vijftienjarige leerlingen. Traditiegetrouw scoort Nederland hier hoog, Nederlandse
leerlingen zijn tevreden met hun leven, worden het minst gepest en voelen zich goed
ondersteunt door hun ouders.
Hieronder ga ik eerst in op het specifieke beeld per leerlinggroep en de getoetste
vaardigheid, zodat de resultaten beter geduid kunnen worden. En alhoewel een aantal
Aziatische (partner-)economieën bij alle onderzochte domeinen in de top staat en Nederland
daar graag van wil leren, vergelijken wij de Nederlandse prestaties in deze reactie
met landen in de OESO en de EU met een vergelijkbaar onderwijssysteem. De onderzoekers
zijn daar bij uitgegaan van 35 OESO-landen en 15 landen binnen de EU die vanaf 2006
hebben deelgenomen, waaronder Nederland.2
Naast vragenlijsten op het terrein van wiskunde, natuurwetenschappen en leesvaardigheid
is er ook een vragenlijst afgenomen op het terrein van het welbevinden van vijftienjarige
leerlingen. Over de resultaten daarvan wordt ook in deze brief gerapporteerd. In het
voorjaar van 2020 zal nog over een aantal verdiepende onderzoeken worden gerapporteerd.
Resultaten wiskunde
Het vaardigheidsniveau van Nederlandse leerlingen op het terrein van wiskunde ligt
met een score van 519 ruim boven het OESO-gemiddelde van 489. Ten opzichte van 2015
is er zelfs sprake van een lichte stijging, terwijl het OESO gemiddelde licht daalde.
Daarmee lijkt aan de dalende trend van de afgelopen jaren een eind gekomen te zijn.
Het percentage hoog presterende leerlingen is tussen 2012 en 2018 met 0,8 procent
afgenomen. Het percentage laag presterende leerlingen is in die periode daarentegen
met 1 procent gestegen. Van de OESO landen scoort alleen Japan significant hoger.
Binnen de 15 EU landen staat Nederland zelfs op de eerste plaats en als we de rest
van Europa er ook bij betrekken, dan deelt Nederland de eerste plaats met Estland.
Opnieuw vertalen deze goede prestaties zich door naar duidelijk minder laag presterende
leerlingen (15,7 procent in Nederland tegenover het OESO gemiddelde van 23,9 procent)
en meer hoog presterende leerlingen (18,5 procent in Nederland tegenover 10,9 procent
binnen de OESO). Het percentage excellente leerlingen is in Nederland 4 procent en
dat is het dubbele van het gemiddelde in de OESO en de EU (2 procent).
Resultaten natuurwetenschappen
Ook het vaardigheidsniveau van Nederlandse leerlingen in natuurwetenschappen ligt
met een score van 503 nog steeds ruim boven het OESO gemiddelde van 489. De significante
daling die in 2015 werd gezien, heeft zich in 2018 niet doorgezet. Binnen alle OESO
en partnerlanden scoren ook hier de Aziatische landen hoger, binnen de OESO landen
neemt Nederland een twaalfde plaats in. Maar van de landen die boven Nederland staan
scoren alleen Estland, Finland, Polen en Canada significant hoger. Binnen de 15 EU
landen neemt Nederland een tweede positie in, waarbij alleen Finland significant hoger
scoort en als we rest van Europa ook meenemen dan presteren Polen en Estland ook beter
dan Nederland. Ook hier vertalen deze prestaties zich door naar minder laag presterende
leerlingen (20,1 procent in Nederland tegenover 21,9 procent binnen de OESO) en meer
hoog presterende leerlingen (10.6 versus 6.7 procent). In Nederland haalt 2 procent
het hoogste (excellente) niveau tegenover gemiddeld 1 procent in de OESO en de EU.
Wel zien we dat de kloof tussen de laag en hoog presterende leerlingen sinds 2006
groter is geworden. Het percentage hoog presterende leerlingen is in die periode met
2.5 procent gedaald, terwijl het percentage laag presterende leerlingen in die periode
met 7.1 procent is gestegen.
Resultaten leesvaardigheid
Was de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen in 2015 nog ruim hoger dan de gemiddelde
OESO-score, dit keer is dat niet het geval en scoren Nederlandse leerlingen rond het
OESO gemiddelde. Was er in de eerdere metingen weliswaar sprake van een gestage niet
significante daling van de prestaties van met name de vmbo leerlingen, nu is de daling
wel significant en over de hele linie. Wel zijn er duidelijke verschillen tussen de
subdomeinen. Nederlandse leerlingen scoren met 500 ruim boven het OESO gemiddelde
van 487 als het gaat om het lokaliseren van informatie, op het terrein van tekstbegrip
is er geen significant verschil met het OESO gemiddelde. De pijn zit het vooral in
het subdomein evalueren en reflecteren. Daar scoren Nederlandse leerlingen duidelijk
minder hoog dan gemiddeld binnen de OESO (476 versus 489).
Zowel binnen de OESO als binnen de EU is Nederland ten opzichte van eerdere metingen
gedaald. Nam Nederland in 2015 binnen de OESO en partnerlanden nog een vijftiende
positie in, in 2018 is Nederland gedaald naar de zesentwintigste positie, waarvan
23 landen (waaronder de Aziatische landen) significant beter scoren. Letland, Oostenrijk,
Tsjechië en Zwitserland behaalden in 2015 nog lagere scores dan Nederland, in 2018
staan zij op gelijk niveau. Binnen de EU zijn veel landen beter gaan presteren en
Nederland staat daar op de veertiende positie. 11 landen presteren significant beter.
Deze resultaten vertalen zich ook hier door naar iets meer laag presterende leerlingen
dan gemiddeld binnen de OESO (24 procent versus 22.6 procent). En weliswaar is het
percentage hoog presterende leerlingen nog iets hoger dan gemiddeld binnen de OESO
(9.1 procent versus 8.8 procent) in 2015 was dat verschil nog beduidend hoger. Van
zowel de Nederlandse leerlingen als de leerlingen in de OESO en de EU behaalt 1 procent
het hoogste niveau, waarmee ze als excellente lezers beschouwd kunnen worden. En daar
waar de verschillen tussen jongens en meisjes op de andere onderzochte terreinen niet
groot is, bij lezen zijn die verschillen wel behoorlijk. Nederlandse meisjes halen
een gemiddelde leesvaardigheidsscore van 499, Nederlandse jongens halen slechts een
gemiddelde score van 470.
Onderzoek naar onderwijs in leesvaardigheid
Met leesvaardigheid als hoofddomein binnen PISA 2018 wordt net als in PISA- 2009 inzicht
gegeven in de mate waarop leerlingen in staat zijn verschillende leesprocessen passend
in te zetten om een tekst te begrijpen. In het raamwerk van PISA-2018 wordt leesvaardigheid
uitgesplitst in informatie opzoeken, begrijpen en evalueren en reflecteren. Ten opzichte van 2009 is de typering van deze begripsprocessen herzien en ook is
de toetst voor het eerst volledig adaptief.
De toets bestaat voor 45 procent uit opgaven die betrekking hebben op begrijpen, 25 procent heeft betrekking op informatie opzoeken en 30 procent onderzoekt vaardigheden op het terrein van evalueren en reflecteren (in 2009 was dat nog 25 procent).
Nederlandse vijftienjarige leerlingen scoren op alle begripsprocessen lager dan in
2009. De daling is het sterkst bij evalueren en reflecteren (van 510 naar 476). Ook bij informatie opzoeken (van 519 naar 500) zien we weliswaar een daling, maar die is minder sterk en daar
scoort Nederland nog ruim boven het OESO en EU gemiddelde. Bij begrijpen zien we een daling van 504 naar 484. Net als in 2009 doen meisjes het op alle begripsprocessen
significant beter dan jongens (515 versus 486 als het gaat om informatie opzoeken, 499 versus 470 voor begrijpen en 489 versus 462 voor evalueren en reflecteren).
Ook tussen de verschillende schoolsoorten zijn de verschillen groot. De scores op
de drie begripsprocessen zijn binnen alle schoolsoorten gedaald. De daling was het
sterkst in het praktijkonderwijs en het vmbo en het minst sterk in het vwo. Ook de
scores van de havoleerlingen laten een duidelijke daling zien.
Onderzoek naar leesplezier en zelfbeeld bij lezen
De mate waarin leerlingen plezier hebben in lezen wordt getoetst aan de hand van een
aantal beweringen. Nederlandse leerlingen ervaren in zowel 2009 als 2018 significant
minder leesplezier dan vijftienjarige leerlingen uit OESO- of EU -landen gemiddeld
ervaren. De groep leerlingen die aangeeft alleen te lezen als het moet is van 52 procent
in 2009 gestegen naar 63 procent in 2018. Het percentage leerlinge dat lezen tijdverspilling
vindt is gestegen van 34 procent in 2009 naar 42 procent in 2018 en de groep leerlingen
die zegt alleen te lezen om informatie op te zoeken is gegroeid van 49 procent in
2009 naar 59 procent in 2019. Er zijn echter ook leerlingen die lezen als één van
hun favoriete hobby’s zien en het leuk vinden om met anderen over boeken te praten.
Die groep is tussen 2009 en 2018 stabiel gebleven (19 procent). Vwo leerlingen ervaren
duidelijk meer leesplezier dan leerlingen in alle andere schoolsoorten. Het minst
plezier in lezen hebben de leerlingen in het vmbo. In PISA-2018 ervaren leerlingen
in het praktijkonderwijs meer leesplezier dan leerlingen in vmbo g/t.
De mate waarin leerlingen zich competent voelen in en moeilijkheden ervaren bij het
lezen wordt eveneens getoetst aan de hand van een aantal beweringen. Nederlandse leerlingen
voelen zich significant minder competent en ervaren meer moeilijkheden bij het lezen
dan leerlingen uit andere OESO en EU-landen. 66 procent vindt zichzelf een goede lezer,
72 procent geeft aan in staat te zijn moeilijke teksten te begrijpen en 74 procent
meldt vloeiend te kunnen lezen. Er is een groep van 25 procent die aangeeft altijd
moeite gehad te hebben met lezen, 38 procent geeft aan een tekst meerdere keren te
moeten lezen voordat hij deze volledig begrijpt en nog eens 33 procent vindt het moeilijk
om vragen te beantwoorden over een tekst. Meisjes voelen zich significant meer competent
bij lezen dan jongens. Dat geldt ook voor meisjes in de andere EU-landen. Maar Nederlandse
meisjes geven net als de meisjes in de andere EU-landen ook vaker aan moeilijkheid
te ervaren bij het lezen dan jongens. Ook hier geldt dat vwo-leerlingen zich competenter
voelen bij het lezen. Havoleerlingen verschillen op dit gebied niet significant van
vmbo g/t leerlingen, beide groepen ervaren meer competentie dan vmbo b/k leerlingen.
Vwo leerlingen ervaren ook significant minder moeilijkheid bij het lezen dan andere
leerlingen.
Onderzoek naar welbevinden
In PISA-2018 is ook gekeken naar het welbevinden van vijftienjarige leerlingen. Nederlandse
leerlingen zijn tevreden met hun leven. Zij geven hun leven gemiddeld een 7,5. Dat
is hoger dan gemiddeld in de OESO en de EU. Over het algemeen zijn leerlingen in Nederland
net als in de OESO- en EU- landen minder tevreden met hun leven dan in 2015. Nederlandse
jongens zijn tevredener dan Nederlandse meisjes. Er zijn op dit terrein nauwelijks
verschillen tussen de schoolsoorten, vmbo kader leerlingen zijn iets tevredener dan
vwo leerlingen.
Als het gaat om de betekenis van hun leven dan geeft 60 procent van de Nederlandse
leerlingen aan dat hun leven een duidelijke betekenis of doel heeft, leerlingen in
alle vmbo-leerwegen en havoleerlingen scoren hier hoger dan vwo leerlingen, waarbij
vmbo k/g/t leerlingen weer hoger scoren dan havoleerlingen. Van de Nederlandse leerlingen
voelt gemiddeld 70 procent zich zelden of nooit angstig of ellendig, 55 procent voelt
zich zelden of nooit verdrietig en 42 procent geeft aan zelden of nooit bezorgd te
zijn. Ondanks mooie resultaten in vergelijking met andere landen zijn er ook resultaten
die tot zorgen baren. Gemiddeld 3,5 procent van de leerlingen voelt zich zelden of
nooit blij of vrolijk. Het overgrote deel van de leerlingen is dat dus wel. 19 procent
van de leerling geeft aan zelden of nooit opgewekt te zijn en 9 procent voelt zich
zelden of nooit energiek
Net als uit PISA-2015 naar voren kwam, voelen Nederlandse leerlingen zich in 2018
significant meer thuis op school dan leerlingen uit andere landen, maken ze makkelijker
vrienden en geven zet aan aardig gevonden te worden (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 99). Gepest worden Nederlandse leerlingen nauwelijks: 2 procent van de vijftienjarige
leerlingen geeft aan gepest te worden, in 2015 was dat nog 3 procent. Nederland staat
daarmee op de eerste plaats. Ook voelen Nederlandse leerlingen zich beduidend vaker
gesteund door hun ouders dan leerlingen in andere landen. Ruim 90 procent geeft aan
dat ouders hun onderwijsinspanningen en -prestaties ondersteunen en dat zij dat ook
doen als zij moeilijkheden ondervinden op school. Daarbij moedigt 90 procent van de
ouders hun kinderen aan om zelfvertrouwen te hebben.
2. Weging van de PISA-resultaten
Internationaal vergelijkende onderzoeken kunnen ons helpen bij het in kaart brengen
van de sterke en zwakke kanten van ons onderwijs. Wel moeten we voorzichtig zijn met
het interpreteren van de resultaten, wat ook dit keer heeft Nederland de respons niet
gehaald. PISA wordt door scholen en leerlingen als een low-stake toets gezien met
als gevolg dat scholen niet altijd bereid zijn aan de toets deel te nemen. Dat was
vorige keer niet anders. Van de initiële steekproef van 175 scholen hebben 112 scholen
deelgenomen (64,3 procent) inclusief de vervangende scholen komt de respons op 90,2
procent. De onderzoekers moesten daarom van de OESO een non-response analyse uitvoeren.
De technische commissie adviseerde op basis daarvan weliswaar dat Nederland opgenomen
kon worden in de internationale vergelijkingen van PISA-2018, maar de OESO plaatste
in verband met de lage respons van de oorspronkelijk geselecteerde scholen wel een
kanttekening bij de vergelijkbaarheid.
In PISA 2015 zijn Nederland en de andere OESO- en partnerlanden overgestapt van een
papieren toets naar een digitale toets. Het OESO gemiddelde en Nederlandse gemiddelde
voor wiskunde en natuurwetenschappen waren in 2015 lager dan in 2012. Destijds is
aangegeven dat de overstap naar digitale afname bijgedragen zou kunnen hebben aan
de prestatiedalingen. Voor leesvaardigheid was er in Nederland geen sprake van een
significante daling ten opzichte van 2012. Nu is dat wel het geval en omdat leesvaardigheid
dit keer het hoofddomein is en de toets daarom omvangrijker is, is het niet ondenkbaar
dat de digitale afname alsnog een rol heeft gespeeld. Dat geldt ook voor het feit
dat de toets nu voor het eerst adaptief is. Nederlandse leerlingen zijn niet erg gemotiveerd
om te lezen en een lage motivatie in een adaptieve toets zou mogelijk tot lagere prestaties
kunnen leiden. Opvallend is dat de prestaties van de 9 landen die de papieren toets
hebben gemaakt gestegen zijn. Die toets is ten opzichte van 2009 niet gewijzigd.
Ondanks deze kanttekeningen geven de resultaten ons een goede indicatie van hoe we
er voor staan. Nederlandse leerlingen doen het nog steeds uitstekend als het gaat
om natuurwetenschappen en wiskunde. De resultaten voor natuurwetenschappen zijn ten
opzichte van 2012 niet verder gedaald en stabiel. De resultaten voor wiskunde zijn
licht gestegen terwijl het OESO gemiddelde is gedaald. Nederlandse leerlingen laten
de meeste landen achter zich als het gaat om wiskunde. In Europa scoort alleen Estland
iets beter en dat is niet significant en binnen de OESO-landen doet alleen Japan beter. Dat zijn resultaten waar we trots op mogen zijn. Ook
mogen we trots zijn op het feit dat onze jongeren tevreden zijn met hun leven, zich
thuis voelen op school en weinig gepest worden. En we mogen we ook zeker trots zijn
op de ouders die hun kinderen zo goed ondersteunen.
Maar er zijn ook zorgen. De scores voor leesvaardigheid laten nu voor het eerst een
significante daling zien. Dat komt niet helemaal als een verrassing. Dit beeld bevestigt
wat we ook al uit andere onderzoeken weten. Daarbij denk ik ook aan het advies van
de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur over lezen en het onderliggende rapport van
Sardes Cijfers en meningen over lezen in Nederland. De raden concluderen dat Nederlandse jongeren steeds minder vaak lezen en als zij
lezen dan doen zij dit met minder plezier. En alhoewel jongeren volop gebruik maken
van tekst, besteden zij met name minder tijd aan het geconcentreerd lezen van langere
teksten of boeken. Die conclusie komt overeen met de feiten die in PISA-2018 worden
gepresenteerd: 63 procent van de vijftienjarige leerlingen geeft aan alleen te lezen als het moet, 59 procent zegt alleen te lezen om
informatie op te zoeken die ze nodig hebben en 42 procent vindt lezen tijdverspilling.
Die percentages zijn sinds 2009 alleen maar gestegen. De groep vijftienjarigen die
lezen leuk vindt, is stabiel gebleven. Ook blijkt uit PISA-2018 dat Nederlandse jongeren
redelijk goed scoren op het terrein van informatie op zoeken en veel minder goed in
reflecteren en evalueren. Dat beeld bevestigt eveneens de conclusie van de Raden dat
jongeren wel gebruik maken van tekst op bijvoorbeeld hun smartphone (om informatie
op te zoeken) maar geen boeken lezen. Onderzoek van de SLO naar leesvaardigheid in
het curriculum3heeft ook aangetoond dat reflecteren en evalueren geen deel uitmaakt van ons huidige
curriculum.
3. Vervolgstappen
De resultaten met betrekking tot leesvaardigheid zijn zorgelijk en onderstrepen het
belang van actief leesbevorderingsbeleid. Voor de maatregelen die wij (de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik) gaan treffen, verwijs ik kortheidshalve
naar de beleidsreactie op het advies van de Raden, die gelijktijdig naar uw Kamer
wordt gestuurd. Daarin wordt een leesoffensief aangekondigd, waarin specifiek aandacht
is voor het vmbo en het mbo. Dat is hard nodig, want bijna een kwart van de jongeren
leest onder het basisniveau dat PISA heeft gedefinieerd als nodig om in de maatschappij
te kunnen functioneren. Het streven is om toe te werken naar een krachtiger en meer
samenhangend beleid op het terrein van leesbevordering. Dat is niet alleen een zaak
van het onderwijs, maar een zaak van iedereen die met kinderen te maken heeft: kinderopvang,
bibliotheken en ouders.
Naast het advies van de Raden over lezen, wordt binnenkort ook mijn beleidsreactie
op de voorstellen voor curriculum.nu aan uw Kamer aangeboden. In de nu opgeleverde
bouwstenen voor Nederlands is leesmotivatie en leesplezier nadrukkelijk opgenomen,
dat geldt ook voor evalueren en reflecteren, die nu niet in het curriculum zijn opgenomen.
De verbetering betekent dat, wanneer de bouwstenen worden uitgewerkt in concrete kerndoelen
voor de onderbouw vo, deze elementen meer aandacht in het onderwijs zullen krijgen.
Ook wordt er begin volgend jaar een aantal verdiepende onderzoeken uitgevoerd naar
toetsgedrag, motivatie en adaptief toetsen, waarbij de vraag is of lage motivatie
in een adaptieve toets tot lagere prestaties zou kunnen leiden. Ook wordt er een verdiepend
onderzoek gedaan naar het effect van digitaal lezen in de Nederlandse context van
PISA en de relatie tussen leesvaardigheid en leesplezier naar geslacht, opleidingstype,
opleidingsniveau van de ouders en thuistaal. Over de uitkomsten van deze verdiepende
onderzoeken zal ik u te zijner tijd informeren.
Daarnaast gaan we kijken in andere landen die na een sterke daling uit het dal geklommen
zijn, zoals Zweden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, met de vraag wat wij van
hen kunnen leren om de leesvaardigheid van met name onze kwetsbaarste groepen te vergroten.
4. Tot slot
Internationaal vergelijkende onderzoeken als PISA houden ons scherp. Zij bieden inzicht
in lange-termijn-ontwikkelingen en bieden handvatten voor verbetering. Daar wil ik
goed gebruik van maken. Prestaties zijn belangrijk, maar het welbevinden van leerlingen
ook. De uitdaging is dan ook om onze leerlingen tevreden en gelukkig te houden en
de prestaties te verbeteren zonder dat het welbevinden daar onder te lijden heeft.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Indieners
-
Indiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.