Brief regering : Doorontwikkeling toezicht op de Woningwet, visitaties van Woningcorporaties en reactie op reflectie geschilbeslechting prestatieafspraken
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 582 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2019
Het kabinet heeft drie prioriteiten in het woningmarktbeleid; een toegankelijke woningmarkt,
betaalbaar kunnen wonen in een prettige leefomgeving en een toekomstbestendige woningmarkt.
Goede samenwerking tussen gemeenten, huurders en corporaties om de lokale woonwensen
vorm te geven draagt daar aan bij. Een volkshuisvestelijk stelsel waarin verantwoordelijkheden
en toezicht goed zijn belegd is daar voor noodzakelijk.
In deze brief wil ik uw Kamer, naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet,
informeren over drie punten met betrekking tot de prestatieafspraken tussen gemeenten,
huurders en corporaties en het toezicht op de Woningwet; de doorontwikkeling van het
toezicht door de Autoriteit woningcorporaties (Aw) (1) de evaluatie van het visitatiestelsel (2),
en mijn reactie op de reflectie van de Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken (3).
1. Doorontwikkeling toezicht
Op 22 februari 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
uw Kamer geïnformeerd over het voornemen tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding
van de evaluatie van de herziene Woningwet.1 Als bijlage bij deze brief is het «verslag evaluatie herziene Woningwet» opgenomen,
waarin onder andere is ingegaan op het toezicht van de Aw (paragraaf 7). Sindsdien
wordt bij de doorontwikkeling van het toezicht nadere uitwerking gegeven in lijn met
de beleidsreactie zoals opgenomen in dat verslag. Zoals daarin al is aangegeven geldt
voor het toezicht op de Woningwet als uitgangspunt van de voorgenomen wijziging dat
de Aw toezicht gaat houden op basis van principes. De voorgenomen wijziging heeft
als doel dat de wet meer algemene en op principes gebaseerde normen zal gaan bevatten
in plaats van de nu meer uitgewerkte normen. Een inrichting van de wet op basis van
principes maakt dat de toezichthouder meer risicogericht toezicht kan houden, beter
de specifieke omstandigheden van het geval kan meewegen, en er (meer) ruimte is voor
een weging van het volkshuisvestelijk belang in de lokale context. Vanzelfsprekend
betekent deze wijziging niet dat de Aw toestemming kan geven om van de wet af te wijken.
Om een consistente besluitvorming binnen de toegenomen ruimte te waarborgen, zal de
Aw kaders en randvoorwaarden opstellen op basis waarvan Aw in de toekomst besluiten
zal nemen, en waaraan deze besluiten kunnen worden getoetst. Daarmee bouwt de Aw voort
op de reeds ingezette lijn van verdere uniformering van de beoordelingen, vergunningverlening
en handhaving. Op 3 oktober jl. heeft de Aw mij een stand van zaken gestuurd met betrekking
tot zowel de doorontwikkeling van toezicht als ontwikkeling van het op principes gebaseerd
toezicht (zie bijlage)2.
De introductie van het op principes gebaseerd toezicht heeft een behoorlijke impact
op de toezichtstaak van de Aw. Het is goed om te lezen dat de Aw dit voortvarend oppakt
en anticipeert op de ontwikkelingen rondom de Woningwet en het op principes gebaseerd
toezicht. Daarnaast blijft Aw onverminderd werken aan de doorontwikkeling als effectieve
toezichthouder in zijn algemeenheid, bijvoorbeeld ten aanzien van het risicogericht
toezicht en het toezicht op governance. Ik moedig de Aw dan ook aan om deze lijn voort
te zetten.
2. Evaluatie van het visitatiestelsel
Met de inwerkingtreding van de herziene Woningwet in 2015 is het voor woningcorporaties
wettelijk verplicht geworden om zich eens in de vier jaar te laten visiteren. Een
visitatie heeft drie doelen:
• Vanuit het oogpunt van de volkshuisvesting en het maatschappelijk belang inzicht krijgen
in de resultaten en werkzaamheden van de corporatie.
• Inzicht krijgen in de wijze waarop belanghebbenden invloed hebben kunnen uitoefenen
op het beleid.
• Inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van de governance.
Uiteindelijk resulteert dit in een beeld over hoe de woningcorporatie presteert in
de lokale driehoek van gemeente, huurders en woningcorporatie.
De Woningwet schrijft voor dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
een onafhankelijke instantie aanwijst die op zijn beurt deskundige instanties accrediteert
om de visitaties uit te voeren. De Stichting Visitaties Woningcorporaties Nederland
(SVWN) is in het Aanwijzingsbesluit SVWN door de Minister aangewezen als onafhankelijke
instantie. De SVWN accrediteert partijen die aan de voorwaarden voldoen om de visitaties
uit te voeren. Een woningcorporatie bepaalt zelf welk geaccrediteerd bureau de visitatie
zal laten uitvoeren. Conform artikel 2 van het Aanwijzingsbesluit SVWN dient het besluit
na vier jaar geëvalueerd te worden, tevens is de wettelijke visitatieplicht geëvalueerd.
In de brief van 22 februari 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de herziene Woningwet. Als bijlage bij
de brief van 22 februari is, zoals hiervoor al beschreven, het «verslag evaluatie
herziene Woningwet» opgenomen. In dit verslag is over het visitatie-instrument aangegeven
dat in de eerste helft van 2019 zal worden gekeken naar het accreditatiestelsel (evaluatie
van de aanwijzing van de SVWN), de toegevoegde waarde van visitaties ten opzichte
van andere instrumenten en de gevolgen van eventuele afschaffing van de wettelijke
plicht tot visitatie. Uit de evaluatie van de herziene Woningwet bleek dat een aanzienlijk
deel van de corporaties en commissarissen van mening waren dat de kosten die gemoeid
waren met een visitatie niet in verhouding stonden met het doel. Dit werd ondersteund
door de commissie Van Bochove. Gemeenten en huurdersorganisaties waren daarentegen
van mening dat de visitaties een bijdrage leveren aan de verantwoording over maatschappelijke
prestaties. Omdat ten tijde van de evaluatie de herziene Woningwet nog geen vier jaar
in werking was getreden, en de visitatieplicht een vier jarige cyclus kent, kon nog
geen definitieve conclusie worden getrokken. Er is daarom voor gekozen om nu een bredere
evaluatie te houden dan waar het aanwijzingsbesluit toe verplicht.
Deze twee verschillende vragen hebben er toe geleid dat er twee onderzoeken hebben
plaatsgevonden: een evaluatie van het Aanwijzingsbesluit SVWN, uitgevoerd door de
Audit Dienst Rijk (ADR) en, naar aanleiding van de evaluatie van de Woningwet, een
onderzoek over de wettelijke verplichting tot visitatie uitgevoerd door ABDTOPConsult3. Beide onderzoeken zijn als bijlage opgenomen bij deze brief4.
Resultaat onderzoek ADR
Met de aanwijzing van één onafhankelijke partij als beheerder van de visitatiemethodiek
wordt beoogd de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de visitaties te borgen. De ADR
is conform het aanwijzingsbesluit gevraagd de doeltreffendheid en doelmatigheid van
de aanwijzing van de SVWN te onderzoeken. Conclusie van het onderzoek van de ADR is
dat de SVWN onafhankelijk, deskundig en kostenbewust opereert.
Resultaat onderzoek ABDTOPConsult
ABDTOPConsult stelt in de eerste plaats vast dat het visitatie-instrument toegevoegde
waarde heeft. Het geeft stakeholders, zoals gemeenten en huurders, inzicht in het
volkshuisvestelijk en maatschappelijk presteren van de corporatie. Daarnaast is de
informatie uit de visitatie ook belangrijk voor het externe toezicht, uitgevoerd door
de Aw. De Aw verkrijgt door middel van de visitatierapporten inzicht in de prestaties
van woningcorporaties binnen de lokale driehoek. Daarnaast gebruikt de Aw de visitatierapporten
in haar toezicht, de visitatierapporten geven informatie over of de corporatie haar
zaken op orde heeft. In de tweede plaats heeft ABDTOPConsult gekeken of er andere
instrumenten zijn die dezelfde bijdrage als de visitatie kunnen leveren. ABDTOPConsult
heeft geconcludeerd dat een dergelijk vergelijkbaar instrument op dit moment niet
aanwezig is.
Ten aanzien van de bezwaren tegen de wettelijk verplichting van visitatie is door
ABDTOPConsult geconcludeerd dat door de aanpassingen in de visitatiemethodiek in grote
mate reeds is tegemoetgekomen aan de bezwaren die met name door interne toezichthouders
en de bestuurders van corporaties genoemd zijn in de evaluatie van de herziene Woningwet.
De aanpassingen in de methodiek die zijn doorgevoerd door de SVWN zien met name op
voorkomen van onnodige administratieve lasten door het verwijderen van overlap met
het toezicht van de Aw. De visitatie focust zich nu op de afspraken in de lokale driehoek
en de maatschappelijke prestatie van de corporatie. Het toezicht van Aw ziet voornamelijk
op het functioneren van de corporatie (governance, financiën, rechtmatigheid en integriteit).
Deze taakverdeling is een logisch gevolg van dat de Aw geen toezichthoudende taak
heeft op de volkshuisvestelijke prestaties van de corporatie in de lokale driehoek,
maar dat er tegelijkertijd wel behoefte is aan inzicht op het presteren van de corporatie
in de driehoek.
ABDTOPConsult doet op basis van het voorgaande drie aanbevelingen:
1. Houd de visitatieverplichting de komende jaren in stand en blijf deze verder ontwikkelen
met alle betrokken partijen.
2. Ga na wat de ontwikkeling van het toezicht door de Aw in de komende jaren, waarbij
ook het volkshuisvestelijk belang een plaats krijgt, betekent voor de ontwikkeling
van het visitatiestelsel en het in stand houden van de visitatieverplichting.
3. Onderzoek hoe de rol van de huurders en gemeenten en andere partijen, zoals zorg en
welzijn verder versterkt kan worden, bijvoorbeeld door vooraf inbreng te vragen bij
de start van een visitatie.
Gevolgen voor de Woningwet
De rapporten geven geen aanleiding tot het doen van voorstellen voor wijziging van
de wettelijke verplichting tot visitatie. Aedes, de Aw, SVWN, VNG, VTW, de Woonbond
en BZK zullen gezamenlijk aan de slag gaan met de aanbevelingen. Daarbij ligt het
initiatief ten aanzien aanbeveling twee bij de SVWN, Aw en BZK en ten aanzien van
aanbeveling drie bij de SVWN. De SVWN onderschrijft de bevindingen en conclusies van
beide rapportages.5 Daarnaast zal met alle partijen gezamenlijk worden gekeken naar de mogelijkheid van
een onderscheid tussen een wettelijk verplichte basisvisitatie en een vrijwillige
uitgebreidere visitatiemethodiek alsmede naar de mogelijkheid van andere vormen van
visitaties. Op deze wijze kan flexibiliteit worden gecreëerd om naar behoefte van
de corporatie en de stakeholders extra inzichten te verkrijgen. Ook zal er blijvende
aandacht zijn voor de kostenontwikkeling van het instrument.
3. Reactie op reflectie Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken Woningwet
De Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken Woningwet (hierna: de commissie)
heeft tot taak de Minister te adviseren bij geschillen tussen lokale partijen die
de totstandkoming van prestatieafspraken in de weg staan. Vervolgens doet de Minister
op grond van artikel 44 van de Woningwet een bindende uitspraak in zo’n geschil.
De commissie heeft een reflectie op het instrument geschilbeslechting uitgevoerd,
zoals voorzien op grond van het Instellingsbesluit van de commissie (Stcrt. 2016, nr. 14908). Ik stuur u bijgaand ter kennisneming deze reflectie toe (bijlage)6. Ik betrek deze reflectie en de aanbevelingen bij het formuleren van beleidsvoornemens
in het kader van de evaluatie van de herziene Woningwet, zoals al eerder aangegeven
in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 februari
jl. inzake het voornemen tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie
van de herziene Woningwet. Aangezien in het wetsvoorstel tot wijziging van de herziene
Woningwet beperkte ruimte zal zijn om in te gaan op de reflectie van de commissie,
wordt dat met deze brief gedaan.
Na de instelling in 2016 heeft de commissie inmiddels in een vijftal geschillen inzake
de totstandkoming van prestatieafspraken geadviseerd. Daarvoor dank ik de commissie.
Telkens is het advies van de commissie overgenomen in de bindende uitspraak van de
Minister aan de betrokken partijen. Nadat de Minister een bindende uitspraak heeft
gedaan worden deze digitaal gepubliceerd. De commissie doet op basis van haar reflectie
een aantal aanbevelingen en verwoordt een aantal overwegingen, waarop tevens Aedes,
VNG en Woonbond hebben gereageerd. In grote lijnen ondersteunen zij de aanbevelingen
uit de reflectie van de commissie. Daarbij heeft de Woonbond wel enkele vragen opgeworpen.
In deze brief verwoord ik mijn reactie op de reflectie van de commissie, waarbij ik
de aanbevelingen van de commissie overneem en in lijn daarmee op enkele punten een
nadere toelichting geef. Allereerst ga ik kort in op de taak en rol van de commissie.
Geschilbeslechting
Geschillen tussen gemeente(n), toegelaten instelling(en) en huurdersorganisatie(s)
die in de weg staan aan de totstandkoming van prestatieafspraken, kunnen worden voorgelegd
aan de Minister. Lokale partijen zijn dus niet verplicht tot het indienen van een
geschil indien zij er onderling niet in slagen om tot prestatieafspraken te komen.
De Minister legt geschillen ter advisering voor aan de onafhankelijke commissie, en
doet na ontvangst van het advies een bindende uitspraak. Doelstelling daarvan is dat
lokale partijen, rekening houdend met deze bindende uitspraak samen alsnog tot prestatieafspraken
komen.
Zoals aangegeven is de commissie in 2016 ingesteld. In de commissie zijn dezelfde
partijen vertegenwoordigd als in de driehoek waarin de gesprekken op lokaal niveau
plaatsvinden, met aanvullend daarop een onafhankelijk voorzitter. De commissie bestaat
namelijk uit (plaatsvervangende) leden die zijn benoemd na een voordracht door Aedes
(woningcorporaties), VNG (gemeenten) en Woonbond (huurdersorganisaties). De (plaatsvervangende)
leden adviseren zonder last of ruggespraak. Op voordracht van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt de commissie voorgezeten door mevrouw S.M.
Dekker, als onafhankelijke voorzitter.
Aanbevelingen
Geschilbeslechting als instrument behouden
De commissie doet mij het advies om het instrument van de geschilbeslechting en de
bestaande voordracht voor de samenstelling van de commissie in stand te houden. Dit
advies neem ik over. Er bestaat voldoende reden om het instrument van de geschilbeslechting
in huidige vorm te handhaven. Voor die gevallen dat er procesmatig of inhoudelijk
belemmeringen bestaan om lokaal tot prestatieafspraken te komen, is het wenselijk
dat de mogelijkheid van geschilbeslechting bestaat. Ook gaat er zoals de commissie
aangeeft een preventieve werking uit van de geschilbeslechting, die lokale partijen
ertoe aanzet om zelf de bestuurlijke verantwoordelijkheid te dragen om tot prestatieafspraken
te komen.
Uitbreiding (beslis-)termijnen
De commissie doet de aanbeveling de huidige wettelijke beslistermijn van zes weken
voor het voorbereiden van advies te verlengen naar twaalf weken en de termijn waarbinnen
partijen na indiening van een geschil een zienswijze moeten indienen, te verlengen
van twee naar vier weken. De veelal principiële aard van de geschillen maakt dat er
langere tijd nodig is voor een zorgvuldige afweging van belangen, zo merkt de commissie
op. Niettemin hecht ik met de commissie aan het belang van een snelle afhandeling.
Gelet op de aanbeveling van de commissie zal in het wetsvoorstel tot wijziging van
de Woningwet worden voorgesteld om de 6 weken-termijn voor het doen van een bindende
uitspraak te verruimen naar 12 weken. Hiermee is de initiële behandeltermijn meer
in overeenstemming met de reële tijd die nodig is om de geschillen zorgvuldig te behandelen.
Tevens is de termijn waarbinnen betrokken partijen hun zienswijze op het geschil kunnen
geven eveneens te verlengd, van 2 naar 4 weken. Hierdoor wordt een meer reële mogelijkheid
geboden aan partijen om hun zienswijze op het geschil kenbaar te maken en die vervolgens
kan worden betrokken bij de advisering door de commissie en de bindende uitspraak
van de Minister.
De Woonbond heeft in reactie op de reflectie van de adviescommissie aangegeven er
voorstander van te zijn om de termijn te verruimen waarbinnen geschillen bij de Minister
aanhangig kunnen worden gemaakt, zodanig dat dit het hele jaar mogelijk zou zijn.
Deze suggestie zal echter niet worden overgenomen in het wetsvoorstel. Ik deel de
opvatting van de commissie dat lokale partijen eerst zelf moeten proberen tot afspraken
te komen op basis van het bod dat de woningcorporatie doet. De mogelijkheid om een
geschil aanhangig te maken (jaarlijks vanaf 1 juli) is gekoppeld aan het moment waarop
een corporatie uiterlijk een bod doet op de te verrichten werkzaamheden aan gemeente(n)
en huurdersorganisatie(s) en met hen daarover in gesprek gaat. Ook zou dit de mogelijkheid
verruimen om geschillen aanhangig te maken. Dat komt niet overeen met het uitgangspunt
dat lokale partijen alleen een geschil kunnen voorleggen wanneer zij er onderling
niet in slagen om tot prestatieafspraken te komen. Van lokale partijen mag een hoge
mate van inspanning en verantwoordelijkheid worden verwacht om zelfstandig, dus zonder
tussenkomst van de Minister, tot prestatieafspraken te komen.
Nakoming prestatieafspraken
De commissie heeft verzocht om op enkele punten aan te geven wat de omvang is van
de geschilbeslechting en daarbij ook in te gaan op de taak van de commissie. Uitgangspunt
is: de geschilbeslechting op grond van artikel 44 Woningwet heeft betrekking op de
totstandkoming van prestatieafspraken tussen de partijen in de lokale driehoek. De
geschillen en de advisering daarover door de commissie hebben geen betrekking op de
nakoming van reeds tot stand gekomen prestatieafspraken. De commissie is het niet
eens met de suggestie van de commissie Van Bochove om mogelijk te maken dat geschillen
over de nakoming van prestatieafspraken aan de commissie worden voorgelegd. In lijn
met het standpunt van de commissie zal de geschilbeslechting op grond van artikel
44 van de Woningwet niet worden uitgebreid naar geschillen over de nakoming van reeds
gemaakte prestatieafspraken. Dit om te waarborgen dat de Minister voldoende distantie
kan betrachten ten opzichte van lokale aangelegenheden die binnen de driehoek thuishoren.
Partijen kunnen zo nodig een beroep doen op de civiele rechter wanneer zij het oneens
zijn over de nakoming van gemaakte prestatieafspraken. Ook kunnen zij uiteraard onderling
andere afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop wordt omgegaan met verschillen
van inzicht over de uitvoering van prestatieafspraken. Aedes, VNG en Woonbond hebben
aandacht gevraagd voor het belang van concrete afspraken en de nakoming daarvan. Ik
deel dat het van belang is dat lokale partijen er gezamenlijk naar streven om prestatieafspraken
zo concreet mogelijk te formuleren, opdat dit de nakoming van deze afspraken ten goede
komt.
Onlangs is een communicatie- en informatietraject Woningwet gestart. Samen met stakeholders
wordt daarin gestreefd naar de versterking van de lokale samenwerking, onder meer
door het geven van informatie over de ruimte die de Woningwet biedt, waarbij ook het
belang van concreet geformuleerde prestatieafspraken aan de orde komt.
Geen geschilbeslechting over deelgeschillen
De commissie doet de aanbeveling nader te verduidelijken dat de commissie zich alleen
zal buigen over situaties waarin in het geheel geen prestatieafspraken tot stand zijn
gekomen in dat jaar. Dit is in overeenstemming met de huidige wet- en regelgeving
over de geschilbeslechting. Alleen als in het geheel nog geen prestatieafspraken tot
stand zijn gekomen tussen deze partijen, kunnen de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisatie
een geschil aanhangig maken. Zijn er al wel prestatieafspraken tussen deze partijen
ondertekend, dan geldt dat partijen niet ontvankelijk zijn in hun geschil. Lokale
partijen kunnen dus niet al prestatieafspraken ondertekenen en vervolgens alsnog een
deelonderwerp binnen het geheel van de prestatieafspraken in het kader van geschilbeslechting
voorleggen. De Woonbond heeft gevraagd om het indienen van deelgeschillen wel mogelijk
te maken, zodat de uitvoering van prestatieafspraken waarover partijen het wel eens
zijn, niet hoeft te wachten. In lijn met de aanbeveling van de commissie wordt het
indienen van deelgeschillen niet mogelijk gemaakt. Het voorgaande belet lokale partijen
niet om uitvoering te geven aan de punten waarop zij onderling al wel overeenstemming
hebben bereikt, voorafgaand aan het ondertekenen van de prestatieafspraken.
Ontvankelijkheid niet-DAEB geschillen
Ook heeft de commissie verzocht om aan te geven in hoeverre zij kan adviseren over
geschillen die betrekking hebben op niet-DAEB werkzaamheden. Uitgangspunt hierbij
is dat woningcorporaties op grond van de Woningwet zowel DAEB- als niet-DAEB werkzaamheden
kunnen verrichten en dat lokale partijen hierover prestatieafspraken kunnen maken.
Om die reden is het – op grond van de Woningwet en onderliggende regelgeving – aan
de commissie om de Minister te adviseren zowel bij geschillen over DAEB als niet-DAEB
investeringen. Als toetsingskader voor zowel DAEB als niet-DAEB geschillen gelden
de gronden die zijn opgenomen in artikel 19d RTIV. Daarbij gaat het om het volkshuisvestingsbeleid
van de betrokken gemeente, het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente(n) waarin de
woningcorporatie tevens werkzaam is, de financiële mogelijkheden van de woningcorporatie,
de mate waarin de belangen van huurders van de woningcorporatie inhoudelijk en procesmatig
zijn betrokken en de vastgestelde rijksprioriteiten. Verder dient hierbij te worden
opgemerkt dat een gemeente een woningcorporatie kan dwingen noch verbieden tot het
doen van niet-DAEB-investeringen. Tegelijkertijd geldt dat DAEB-investeringen de opgedragen
taak voor woningcorporaties vormen, terwijl de woningcorporatie onder voorwaarden
niet-DAEB-activiteiten mogen doen. In dat licht mag verwacht worden dat het niet oppakken
van DAEB-activiteiten eerder als onredelijk zal worden beoordeeld dan het niet oppakken
van niet-DAEB-activiteiten door de woningcorporatie. Wanneer de commissie gevraagd
wordt te adviseren in een individueel geschil over de verhouding tussen DAEB en niet-DAEB-investeringen
door een woningcorporatie in een gemeente, dan kan zij de Autoriteit woningcorporaties
(Aw) om informatie vragen en de expertise van de Aw gebruiken om te adviseren. Binnen
deze kaders is het aan de commissie om te adviseren in individuele (niet-DAEB-)geschillen
en daarin zoveel als mogelijk en wenselijk een consistente lijn te ontwikkelen en
aan te houden.
Afsluitende opmerkingen inzake de geschilbeslechting: volkshuisvestelijke afspraken
niet voortkomend uit wet- en regelgeving
De commissie heeft – los van de opgestelde reflectie – verzocht om vast te leggen
hoe om te gaan met overeenkomsten of afspraken tussen landelijke, regionale en/of
lokale partijen over het realiseren van de verschillende opgaves op het gebied van
wonen en bouwen. Het betreft overeenkomsten of afspraken die geen basis hebben in
wet-of regelgeving, maar wel een kader kunnen vormen bij de totstandkoming van prestatieafspraken
(zoals het Nationaal Programma Rotterdam Zuid en de woondeals met gemeente Groningen,
Metropool Regio Amsterdam, Metropool Regio Utrecht, Regio Eindhoven en de Zuidelijke
Randstad).
Het verdient aanbeveling dat partijen in dergelijke overeenkomsten of afspraken vastleggen
hoe zal worden omgegaan met verschillen van inzicht over de nakoming daarvan, nu de
commissie niet gaat over geschillen over de nakoming van afspraken. De mogelijkheid
van geschilbeslechting als bedoeld in artikel 44 lid 4 Woningwet is nadrukkelijk niet
bedoeld om verschillen van inzicht over gemaakte afspraken in het kader van dergelijke
overeenkomsten te beslechten.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.