Brief regering : Voortgang uitwerking maatregelen 'werken als zelfstandige'
31 311 Zelfstandig ondernemerschap
Nr. 220 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE STAATSSECRETARIS
VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2019
Inleiding
Met deze vierde voortgangsbrief informeren de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Staatssecretaris van Financiën uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat, over de huidige stand van zaken, de geboekte voortgang
en de vervolgstappen ten aanzien van de maatregelen op het gebied van «werken als
zelfstandige». Uw Kamer ontving eerder brieven over de uitwerking van deze maatregelen
op 22 juni 2018, 26 november 2018 en 24 juni 2019.1
Met deze brieven bent u geïnformeerd over de maatregelen waarmee het kabinet armoede
onder zelfstandigen wil tegengegaan en daarnaast zekerheid wil geven aan zelfstandigen
en hun opdrachtgevers over de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Het kabinet heeft gedurende de afgelopen twee jaar gewerkt aan de uitwerking van de
maatregelen en daarbij voor een alternatieve invulling gekozen van een aantal van
de oorspronkelijk beoogde maatregelen, waaronder de arbeidsovereenkomst bij laag tarief
(ALT) en de opt-out. Hierover is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in de laatste voortgangsbrief.
Zo is de ALT-maatregel wegens een substantieel risico op strijdigheid met het Europees
recht vervangen door een minimumtarief en bleek de opt-out van loonheffingen en werknemersverzekeringen
niet voldoende zekerheid aan opdrachtgevers te kunnen bieden. De opt-out is vervangen
door de zelfstandigenverklaring, wat een verdergaande invulling is van de afspraak
in het regeerakkoord.
Zoals toegezegd in de vorige voortgangsbrief wordt u middels deze brief uitgebreid
geïnformeerd over de derde maatregel: de opdrachtgeversverklaring die via een webmodule
verkregen kan worden, en die onder voorwaarden zekerheid vooraf biedt over de aard
van de arbeidsrelatie.
Dé zzp’er bestaat niet
In Nederland waren in het eerste kwartaal van 2019 ruim 1.1 miljoen mensen werkzaam
als zzp’er.2 Daarvan zijn er geen twee hetzelfde. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar
zzp’ers benadrukte in 2015 al de veelzijdigheid van deze zelfstandigen, waaronder
zowel de innovatieve ICT’er, zelfstandige veehouder, freelance journalist als thuiskapper
moeten worden geschaard.3 Zzp’ers verschillen als het gaat om achtergrond, sociaaleconomische status, opleidingsniveau
en zelfredzaamheid.
Het kabinet stelt een gedifferentieerde aanpak voor om recht te doen aan deze diversiteit.
Dat wil zeggen, ruimte voor echte ondernemers, tegengaan van ongewenste concurrentie
op arbeidsvoorwaarden, bescherming van kwetsbaren tegen armoede en duidelijkheid over
de status van de arbeidsrelatie voor zowel werkverstrekkers als werkenden. Tezamen
vormen deze maatregelen een samenhangend pakket.
In deze brief wordt achtereenvolgens een update gegeven over (1) de webmodule; (2)
de status en planning van het conceptwetsvoorstel minimumbeloning zelfstandigen en
zelfstandigenverklaring, inclusief de opbouw van het minimumtarief en de motie Wiersma
en Van Weyenberg4, en tot slot (3) het vervolg.
1. Webmodule
Status en doel
Opdrachtgevers en hun opdrachtnemers ervaren op dit moment onvoldoende duidelijkheid
in welke gevallen er geen sprake is van een dienstbetrekking. Het kabinet begrijpt
dat de huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie als complex kan worden ervaren
en werkt daarom aan een webmodule als hulpmiddel waarmee opdrachtgevers vooraf zekerheid
kunnen krijgen of een bepaalde opdracht buiten dienstbetrekking (en buiten fictieve
dienstbetrekking5) kan worden uitgevoerd.
Duidelijkheid over de aard van de arbeidsrelatie is om meerdere redenen van belang.
In het fiscale recht en in het socialezekerheidsrecht wordt onderscheid gemaakt tussen
in dienstbetrekking werken en buiten dienstbetrekking werken. De vraag of iemand een
dienstbetrekking heeft of niet, oftewel de vraag of iemand werknemer is of zelfstandige,
wordt beoordeeld op basis van wetgeving en de bijbehorende jurisprudentie. Het onderscheid
tussen de kwalificatie als zelfstandige en werknemer is van belang voor werkverstrekkers,
werkenden en de overheid. Zo bepaalt dit onderscheid of sprake is van een inhoudingsplicht
voor de loonheffing en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Ook is
het onderscheid van belang voor de fiscale behandeling van de inkomsten van de opdrachtnemer.
Alleen zelfstandigen komen, wanneer zij fiscaal kwalificeren als ondernemer voor de
Wet Inkomstenbelasting 2001, onder voorwaarden in aanmerking voor ondernemersfaciliteiten
zoals de zelfstandigenaftrek. Daarnaast is het civielrechtelijke onderscheid tussen
de arbeidsovereenkomst en andere typen overeenkomsten op basis waarvan arbeid wordt
verricht, van belang voor de rechten en bescherming van de zelfstandige of werknemer
en voor de daarmee gepaarde gaande risico’s en kosten van degene die het werk aanbiedt
(opdrachtgever of werkgever). Is er sprake van een arbeidsovereenkomst dan heeft de
werknemer onder meer recht op loondoorbetaling bij ziekte en gelden de regels inzake
de ontslagbescherming. Andere belangrijke verschillen in kosten en bescherming bestaan
bijvoorbeeld uit het opbouwen van een pensioen, cao-verplichtingen en de verplichtingen
en kosten omtrent sociale zekerheid. Er bestaat dus een groot verschil in fiscale
en arbeidsrechtelijke behandeling tussen opdrachtnemers en werknemers.6 De kwalificatie van de arbeidsrelatie – werknemer/werkgever of opdrachtnemer/opdrachtgever –
heeft daardoor een grote impact op beide partijen.
Door deze verschillen ontstaat er ook ongewenste concurrentie op arbeidsvoorwaarden
tussen zelfstandigen en werknemers, en tussen zzp’ers onderling. Die ongewenste concurrentie
kan ook negatieve effecten hebben op andere terreinen. Zo is er een groeiende groep
zelfstandigen die niet verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid. Om de negatieve effecten
van ongewenste concurrentie tegen te gaan is het van groot belang dat de arbeidsrelatie
juist wordt gekwalificeerd: het is niet de bedoeling dat werknemers zich – al dan
niet gedwongen – voordoen als zelfstandige.
Waar het onderscheid in de bescherming en keuzevrijheid tussen werknemers en zzp’ers
scherp is en de bijbehorende rechtsgevolgen groot zijn, wordt de beoordeling van de
arbeidsrelatie als complex ervaren. Dit draagt niet bij aan spontane naleving. Het
versimpelen van de beoordeling klinkt aantrekkelijk, maar zou geen recht doen aan
de complexe maatschappelijke realiteit en de grote diversiteit waarin partijen hun
werkrelaties vormgeven. Immers, dé zzp-er bestaat niet. Gekeken moet worden naar wie
recht heeft op de bescherming van het arbeidsrecht en de werknemersverzekeringen.
Daarom is de kwalificatie van de arbeidsrelatie van belang.
Met de webmodule ontwikkelt het kabinet een extra hulpmiddel om duidelijkheid te geven
over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Als uit de beantwoording
van de vragen in de webmodule volgt dat buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt,
dan ontvangt de opdrachtgever een zogeheten opdrachtgeversverklaring. In de volgende
paragraaf wordt de status van dit hulpmiddel nader toegelicht.
Webmodule als extra instrument
De webmodule is een extra handvat om zekerheid te krijgen over de kwalificatie van
de arbeidsrelatie. Opdrachtgevers zijn niet verplicht de webmodule te gebruiken. De
webmodule zorgt voor een laagdrempelige manier om zekerheid te krijgen over de kwalificatie
van de arbeidsrelatie. De webmodule kan immers door de opdrachtgever rechtstreeks
benaderd worden en er is geen contact met de Belastingdienst of het UWV voor nodig.
Als er na beantwoording van de vragen in de webmodule geen opdrachtgeversverklaring
wordt afgegeven, wil dit niet zeggen dat de arbeidsrelatie per definitie een dienstbetrekking
is. In de gevallen waarin de wijze waarop wordt gewerkt volgens de gegeven antwoorden
heel erg veel lijkt op het werken in dienstbetrekking, is het kabinet voornemens om
«een indicatie dienstbetrekking» af te geven. Daarmee kan aan een grotere groep opdrachtgevers
duidelijkheid worden gegeven. Een indicatie dienstbetrekking heeft geen rechtsgevolgen.
Toch doet de opdrachtgever er verstandig aan om bij een indicatie dienstbetrekking
te bezien of de wijze waarop de arbeidsverhouding is of wordt vormgegeven moet worden
herzien. Ook kan hij ervoor kiezen de opdrachtnemer/werknemer in dienst te nemen.
Als hij geen actie onderneemt, is de kans groot dat hij in strijd met de wet handelt
en dat bij een reguliere controle of bij een gang naar de civiele rechter door bijvoorbeeld
de opdrachtnemer/werknemer wordt vastgesteld dat er sprake is van een dienstbetrekking,
met alle gevolgen van dien. Als de opdrachtgever de wijze waarop de arbeidsverhouding
wordt vormgegeven wijzigt, kan hij mogelijk wel een opdrachtgeversverklaring krijgen.
Ook kan een deel van deze opdrachtgevers gebruik maken van de zelfstandigenverklaring,
indien voldaan wordt aan de voorwaarden.
Er blijven echter ook situaties waarin de webmodule geen oordeel kan geven. Dit kan
bijvoorbeeld het geval zijn omdat in de desbetreffende branche of sector specifieke
omstandigheden een rol spelen, waarmee in de webmodule onvoldoende rekening kan worden
gehouden, of omdat er op bepaalde vragen tegenstrijdige antwoorden worden gegeven.
Als de webmodule geen oordeel kan geven, kan de opdrachtgever mogelijk gebruik maken
van de andere instrumenten die duidelijkheid geven over de aard van de arbeidsrelatie
(zie ook hierna de paragraaf Andere instrumenten voor de beoordeling van de aard van de arbeidsrelatie). Ook kunnen zij mogelijk gebruik maken van de zelfstandigenverklaring.
De opdrachtgeversverklaring heeft geen wettelijke basis nodig. Uitgangspunt is dat
een afgegeven opdrachtgeversverklaring de opdrachtgever vooraf zekerheid geeft dat
geen loonheffing hoeft te worden ingehouden en afgedragen en geen premies werknemersverzekeringen
en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) hoeven te worden betaald.
De vrijwaring geldt alleen voor zover de vragen in de webmodule naar waarheid zijn
ingevuld en er in de praktijk dienovereenkomstig wordt gewerkt.
Andere instrumenten voor de beoordeling van de aard van de arbeidsrelatie
Opdrachtgevers en opdrachtnemers zijn zelf verantwoordelijk voor het bepalen van de
aard van de arbeidsrelatie. Naast de te ontwikkelen webmodule zijn er andere instrumenten
om duidelijkheid te krijgen over de aard van de arbeidsrelatie. Om hen meer handvatten
te geven bij de beoordeling van de arbeidsrelatie is per 1 januari 2019 een uitgebreide
toelichting over het gezagscriterium toegevoegd aan het zogenoemde Handboek Loonheffingen
(dat de status heeft van een beleidsbesluit). In deze toelichting wordt zo goed mogelijk
inzicht gegeven in de elementen die onder het huidige recht en de jurisprudentie een
rol spelen in de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding.
Een opdrachtgever kan ook al duidelijkheid hebben over de aard van de arbeidsrelatie,
omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op basis van een gepubliceerde
(branche)overeenkomst. Voorwaarde hierbij is dat in de praktijk de opdrachtgever en
opdrachtnemer werken conform de (branche)overeenkomst. Ook kan een opdrachtgever of
opdrachtnemer zich wenden tot de Belastingdienst voor het reguliere vooroverleg. Hierbij
zal de Belastingdienst het Besluit Fiscaal Bestuursrecht hanteren. Het verzoek moet
een duidelijke omschrijving van de arbeidsrelatie bevatten inclusief alle relevante
feiten en omstandigheden. Daarnaast moet het verzoek een gemotiveerd eigen oordeel
over de aard van de arbeidsrelatie bevatten.
Webmodule en handhaving
Een afgegeven opdrachtgeversverklaring geeft de opdrachtgever vrijwaring van het inhouden
en afdragen van loonheffing en van het betalen van premies werknemersverzekeringen
en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Bij controle door de Belastingdienst kan
een opdrachtgever zich beroepen op een afgegeven opdrachtgeversverklaring, mits de
webmodule naar waarheid is ingevuld en er overeenkomstig de gegeven antwoorden wordt
gewerkt. Blijkt uit controle door de Belastingdienst dat niet overeenkomstig de gegeven
antwoorden wordt gewerkt, dan vervalt de vrijwaring. Dit betekent niet dat er dan
per definitie sprake is van een dienstbetrekking. De Belastingdienst zal in dat geval
op de gebruikelijk wijze aan de hand van alle aangetroffen feiten en omstandigheden
van het individuele geval de aard van de arbeidsrelatie beoordelen. Dit geldt ook
voor situaties waarin geen opdrachtgeversverklaring aanwezig is. Zoals ook is aangegeven
in de derde voortgangsbrief «werken als zelfstandige» zal het huidige handhavingsmoratorium
na invoering van de in deze brief genoemde maatregelen (zelfstandigenverklaring, minimumtarief,
webmodule) gefaseerd worden afgebouwd.
Testfase
Vragenlijst ten behoeve van de webmodule
Ten behoeve van de webmodule heeft het kabinet door een werkgroep van beleidsambtenaren
van de Ministeries van SZW en Financiën, het UWV en de Belastingdienst een conceptvragenlijst
laten ontwikkelen die zoveel mogelijk relevante elementen uitvraagt om een beoordeling
van de arbeidsrelatie te kunnen maken.
Als input voor de elementen die worden uitgevraagd om een arbeidsrelatie te beoordelen,
is (net als bij de verduidelijking van het gezagscriterium in het Handboek Loonheffingen
van de Belastingdienst) gebruik gemaakt van jurisprudentie, maar ook van intern en
extern ontwikkelde vragenlijsten. Dit betreft bijvoorbeeld vragenlijsten die zijn
ontwikkeld in de markt en in het buitenland (Australië en Verenigd Koninkrijk) en
via internet raadpleegbaar zijn. De conceptvragenlijst is vervolgens voorgelegd aan
een kleine groep toekomstige gebruikers van de webmodule (opdrachtgevers), die de
conceptvragenlijst hebben ingevuld en vervolgens door een onafhankelijk bureau (Metrixlab)
zijn geïnterviewd over hun bevindingen.
Na verwerking van de input van de geïnterviewde gebruikers is de conceptvragenlijst
voorgelegd aan de vijf wetenschappers die eerder de position papers over het gezagscriterium7 hebben geschreven. Aan hen is gevraagd of de conceptvragenlijst de juiste elementen
uitvraagt om een uitspraak te kunnen doen over de vraag of buiten dienstbetrekking
kan worden gewerkt. Ook is de vraag voorgelegd of er nog elementen ontbreken die relevant
zijn voor deze beoordeling. Het algemene beeld was dat de juiste vragen worden gesteld.
Hun suggesties zijn zo goed mogelijk verwerkt in de vragenlijst.
Parallel met het betrekken van externe partijen is aan Arbeidsmarktresearch Universiteit
van Amsterdam (hierna UvA) een onderzoeksopdracht verstrekt voor het maken van een
juridische database en het analyseren van jurisprudentie ten behoeve van de ontwikkeling
van de webmodule. Voor de uitkomsten van het rapport van de UvA8 wordt verwezen naar de paragraaf «Juridische database» in deze brief.
De conceptvragenlijst is daarna door onderzoeksbureau I&O Research uitgezet onder
opdrachtgevers om gegevens te verzamelen voor het ontwikkelen van de webmodule. Na
een testfase onder 1.000 opdrachtgevers is de conceptvragenlijst uitgezet onder circa
50.000 opdrachtgevers. Hierbij is rekening gehouden met een verwachte respons van
10%. Circa 8.400 opdrachtgevers hebben gereageerd. Dit betroffen ook opdrachtgevers
die niemand hebben ingehuurd, dan wel uitsluitend werknemers in dienst hebben genomen.
Dit heeft een databestand met circa 3.400 praktijkcasussen opgeleverd, waarbij de
opdrachtgever heeft aangegeven dat hij een zelfstandige heeft ingehuurd. Uit dit databestand
is gebleken dat niet elke vraag even goed is begrepen en dat fictieve dienstbetrekkingen
in het algemeen weinig bekend zijn. Een fictieve dienstbetrekking is een wettelijk
aangewezen arbeidsverhouding die – zonder dat er sprake is van een echte dienstbetrekking
(een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling) – toch onder de inhoudingsplicht
voor de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen of onder de premie- en
verzekeringsplicht van de werknemersverzekeringen valt. Het databestand heeft belangrijke
input opgeleverd voor het verbeteren van de conceptvragenlijst.
Parallel aan het uitzetten van de conceptvragenlijst onder de opdrachtgevers is deze
besproken met diverse veldpartijen. Dit betrof onder meer vertegenwoordigers van zzp-organisaties,
vakbonden, werkgeversorganisaties, brancheorganisaties, belastingadviseurs en enkele
grote(re) werkgevers.
Algemeen gedeeld beeld is dat de beoordeling van een arbeidsrelatie complex is. De
conceptvragenlijst werd als compleet, maar daardoor ook als lang ervaren. Gepoogd
is om waar mogelijk vragen te schrappen of samen te voegen, maar om een zo volledig
mogelijk beeld te krijgen van de feitelijke werksituatie is het noodzakelijk om veel
relevante elementen uit te vragen. Het gaat er immers om dat via de antwoorden op
de vragen een holistische weging, zoals in de rechtspraak bij de beoordeling van arbeidsrelaties
als uitgangspunt wordt gehanteerd, zo goed mogelijk wordt benaderd. Een holistische
benadering is een weging waarbij alle elementen van het specifieke geval in onderlinge
samenhang worden gewogen.
Alle opmerkingen en suggesties van de hiervoor genoemde partijen voor verbetering
van de vragen, de volgorde en de toelichting zijn beoordeeld en voor zover mogelijk
verwerkt in een nieuwe, aangepaste versie van de conceptvragenlijst. Ter illustratie
is hieronder een selectie opgenomen van de uitwerking van een aantal opmerkingen en
suggesties:
• De vraag «Wie stelt de overeenkomst op?» is vervangen door de vraag «Wie bepaalt de
inhoud van de overeenkomst?». Reden hiervoor is dat in het algemeen de opdrachtgever
de overeenkomst opstelt, maar er over de inhoud wordt onderhandeld. Deze mogelijkheid
tot onderhandeling is relevant en komt in de tweede vraag beter tot uitdrukking.
• De vraag «Heeft de opdrachtnemer een btw-nummer?» is vervangen door «Brengt de opdrachtnemer
voor deze opdracht btw in rekening?». Reden hiervoor is dat met name uit het UvA rapport
is gebleken dat het feit dat btw in rekening wordt gebracht een rol speelt bij de
beoordeling van de aard van de arbeidsrelatie en niet zo zeer of de opdrachtnemer
een btw-nummer heeft.
• Er is een vraag toegevoegd over het aantal uren per week dat wordt gewerkt. Dit omdat
de omvang van het werk in relatie tot de duur van de opdracht mede kan bepalen in
hoeverre er (economische) afhankelijkheid is van de opdrachtgever.
Deze nieuwe conceptvragenlijst wordt in de periode november–december uitgezet onder
ongeveer 10.000 opdrachtgevers. Op die manier wordt een tweede dataset met praktijkcasussen
verkregen om de webmodule verder te ontwikkelen. Voor een indruk van de nieuwe conceptvragenlijst
kunt u van woensdag 27 november 2019 om 12.00 uur tot vrijdag 20 december 2019 uiterlijk
12.00 uur terecht op de volgende link van I&O research: http://startvragenlijst.nl/demowebmodule/
Juridische database
Zoals hiervoor aangegeven heeft de UvA een juridische database ontwikkeld waarin jurisprudentie
op het gebied van het arbeidsrecht, de fiscaliteit en sociale zekerheid van ongeveer
de laatste 10 jaar inzichtelijk wordt gemaakt met betrekking tot de kwalificatie van
een arbeidsrelatie.
De analyse van de UvA maakt duidelijk dat uit de rechtspraak een diffuus beeld ontstaat.
Niet duidelijk is hoe dit komt. Dit zou kunnen komen doordat de rechtspraak geen eenduidige
oordelen afgeeft of doordat partijen zich nu eenmaal juist bij lastige casussen tot
de rechtspraak wenden. Opgemerkt zij, dat de analyse van de UvA vooral kwantitatief
van aard is. De onderzoekers zijn nagegaan hoe vaak een bepaald element in de uitspraak
naar voren is gebracht en wat het oordeel van de rechter in de desbetreffende casus
is geweest. Daaruit blijkt niet of het betreffende element bijdraagt aan dit oordeel,
maar slechts dat dit element genoemd is.
De analyse van de UvA en de aanbevelingen over combinaties van elementen en de weging
zijn daarom met name bruikbaar als een indicatie van welke elementen regelmatig worden
aangevoerd in een rechtszaak over de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Ook komt de UvA tot een aantal aanbevelingen die van belang kunnen zijn bij de ontwikkeling
van de webmodule:
• Stel de webmodule zo op dat overduidelijke gevallen er snel kunnen worden uitgefilterd.
Voor minder evidente gevallen kunnen dan extra vragen worden gesteld.
• Om tot een juiste inschatting te komen is het van belang ook minder zwaarwegende elementen
uit te vragen in de webmodule.
• De UvA pleit voor een systeem dat eenvoudig is aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen.
Het kabinet neemt ook deze aanbevelingen mee bij de verdere ontwikkeling van de webmodule.
Dit betekent onder meer dat er gezocht wordt naar een logische route door de vragenlijst,
waarmee opdrachtgevers waar mogelijk minder vragen hoeven te beantwoorden en dus sneller
een uitkomst krijgen, zonder afbreuk te doen aan de holistische benadering. De overige
gevallen moeten dan mogelijk extra vragen beantwoorden (bijvoorbeeld de minder zwaarwegende)
om een uitkomst te kunnen krijgen. Ook daarom is gekozen de aangepaste conceptvragenlijst
opnieuw uit te zetten onder opdrachtgevers.
Voorlopige resultaten testfase
Het kabinet heeft door het databestand van praktijkcasussen, waarbij de opdrachtgever
heeft aangegeven een zelfstandige te hebben ingehuurd, een beeld gekregen van hoe
er in de praktijk wordt gewerkt. In bijlage 1 is een aantal voorbeelden opgenomen
van deze praktijk9. Voor de ontwikkeling van de webmodule heeft een team van experts van de Belastingdienst,
het UWV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van
Financiën ruim 200 praktijkcasussen bezien om na te gaan of aan de hand van de casussen
een oordeel gegeven kan worden over de aard van de arbeidsrelatie en welk oordeel
dat zou zijn. Een groot deel van deze casussen is ook ter beoordeling voorgelegd aan
externe experts (wetenschappers, fiscaal en sociaalzekerheidsrecht experts). In de
voorbeelden uit de bijlage is ook het oordeel van de experts weergegeven.
Hierna zijn enkele voorlopige indicaties opgenomen over de uitkomsten van de webmodule.
Deze zijn gebaseerd op een beoordeling van een steekproef van ingevulde conceptvragenlijsten.
Er moet benadrukt worden dat de testfase nog niet is afgerond en dat daarom alleen
een nog vrij globale schets wordt gegeven van de voorlopige uitkomsten. De fictieve
dienstbetrekkingen zijn niet beoordeeld door de experts en dus nog niet meegenomen
in de voorlopige uitkomsten. Bovendien is, zoals hiervoor al is aangegeven, de conceptvragenlijst
inmiddels gewijzigd en wordt deze nieuwe conceptvragenlijst opnieuw uitgezet onder
opdrachtgevers. Met behulp van de nieuwe uitvraag onder opdrachtgevers met een verbeterde
vragenlijst zal het beeld worden aangescherpt. Op dit moment is het hierdoor nog niet
mogelijk om de precieze verhouding aan te geven tussen het aantal gevallen waarin
in de testfase een opdrachtgeversverklaring afgegeven zou zijn, het aantal gevallen
waarin een indicatie dienstbetrekking afgegeven zou zijn en het aantal gevallen waarin
de webmodule geen uitkomst zou bieden. Wel is al duidelijk dat alle drie deze groepen
een substantieel aantal gevallen betreft, waarbij de groep die een indicatie dienstbetrekking
zou krijgen substantiëler is dan de andere twee groepen.
Op basis van de uitgevraagde informatie blijkt dat het in een substantieel aantal
gevallen mogelijk is om vast te stellen dat een opdracht buiten dienstbetrekking kan
worden uitgevoerd. De casussen 1, 2 en 3 in bijlage 1 zijn daar een voorbeeld van.
Hoewel een aantal antwoorden wijst op het werken in dienstbetrekking, zijn er duidelijk
meer en belangrijke elementen die wijzen op het werken buiten dienstbetrekking. De
webmodule zou deze opdrachtgevers op basis van de gegeven antwoorden een opdrachtsgeversverklaring
kunnen afgeven.
Op basis van de beoordeelde casussen blijkt dat in een substantiëler aantal gevallen
door een opdrachtgever iemand wordt ingehuurd als zzp’er terwijl de feitelijke omstandigheden
overeenkomen met werken in dienstbetrekking (bijvoorbeeld o.a. omdat de werkzaamheden
onder grotendeels dezelfde condities worden uitgevoerd door werknemers en er bij ziekte
loon wordt doorbetaald). Zo werken de opdrachtnemers in casus 4, 5 en 6 op een aantal
belangrijke punten op vrijwel dezelfde wijze als werknemers bij hetzelfde bedrijf.
Er is in die gevallen een sterke indicatie dat ten onrechte buiten dienstbetrekking
wordt gewerkt.
Ook is er een substantieel aantal casussen waarbij op basis van de gegeven antwoorden
niet eenduidig geconcludeerd kan worden of er sprake is van werken buiten of in dienstbetrekking.
Dit geldt voor de casussen 7, 8 en 9 in de bijlage. In deze casussen zijn er zowel
behoorlijk wat indicaties voor een dienstbetrekking, als indicaties die erop wijzen
dat buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Zo is er in casus 7 tussen de opdrachtgever
en opdrachtnemer een resultaatsverplichting overeengekomen (wat wijst op werken buiten
dienstbetrekking), maar kan de opdrachtgever wel aanwijzingen en instructies geven
over de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden verricht door de opdrachtnemer
(wat wijst op werken in dienstbetrekking). In deze casussen kan de webmodule geen
uitsluitsel geven.
De casussen illustreren ook dat het een misverstand is, dat als er één element wijst
op werken in dienstbetrekking er geen sprake meer kan zijn van werken buiten dienstbetrekking.
In casus 1 leidt bijvoorbeeld het gegeven dat aanwijzingen en instructies gegeven
kunnen worden, op zichzelf niet tot de conclusie dat sprake is van werken in dienstbetrekking.
In die casus zijn er voldoende andere indicaties dat er toch buiten dienstbetrekking
gewerkt wordt, onder andere omdat de opdrachtnemer aansprakelijk is voor eventuele
schade die de opdrachtnemer veroorzaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden en
de kosten draagt voor extra werkzaamheden of herstelwerkzaamheden als de verrichte
werkzaamheden niet voldoen aan de opdracht. Datzelfde geldt voor casus 3 met betrekking
tot het gegeven dat iemand werkzaamheden uitvoert die een wezenlijk onderdeel van
de bedrijfsvoering betreffen. Er zijn daar voldoende andere indicaties die wijzen
op het werken buiten dienstbetrekking, zoals het feit dat de opdrachtnemer aansprakelijk
is voor eventuele schade die hij veroorzaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden
en de kosten draagt voor extra werkzaamheden.
Dit geldt overigens ook andersom: het enkele feit dat geen loon doorbetaald wordt
bij ziekte, terwijl de werkende verder op vergelijkbare wijze werkt als werknemers
van de werkverstrekker, betekent niet dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
Ook het enkele feit dat er een totaalbedrag is afgesproken of dat de werkende meer
vrijheid heeft dan werknemers van het bedrijf, is op zich niet voldoende om buiten
dienstbetrekking te werken. In casus 5 in de bijlage heeft de opdrachtnemer bijvoorbeeld
wel zelf de wettelijk verplichte certificaten om de werkzaamheden te mogen verrichten
en vormen de werkzaamheden geen wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van de
opdrachtgever, maar zijn er veel en belangrijke andere indicaties die wijzen op een
dienstbetrekking, zoals het feit dat de dat de opdrachtnemer een vast periodiek bedrag
krijgt, wat ook wordt doorbetaald als de opdrachtnemer ziek is of als er tijdelijk
geen werk is. In casus 6 wordt de opdrachtnemer wel ingehuurd voor zijn specifieke
kennis en ervaring, maar ook hier geldt dat er veel indicaties zijn die juist wel
wijzen op een dienstbetrekking, zoals het feit dat de opdrachtnemer niet zonder toestemming
voor andere opdrachtgevers mag werken en het feit dat dezelfde bedrijfs- of gedragsregels
en voorschriften gelden als voor de werknemers van de opdrachtgever.
De genoemde indicaties die wijzen op een dienstbetrekking (of juist op het tegendeel)
zijn weliswaar elementen die een rol spelen bij de beoordeling, maar geen enkel element
is op zichzelf doorslaggevend. Bij de ontwikkeling van de webmodule wordt dan ook
gepoogd zo goed mogelijk aan te sluiten bij de holistische benadering, waarbij de
relevante elementen in onderlinge samenhang worden beoordeeld.
Zoals blijkt uit bovenstaande zal de webmodule straks niet voor elke opdrachtgever
de (gewenste) zekerheid bieden. Dat hoeft niet in elk geval een probleem te zijn.
De opdrachtgevers die geen zekerheid kunnen ontlenen aan met de webmodule, kunnen
één van de andere instrumenten gebruiken voor de beoordeling van de arbeidsrelatie
(zoals beschreven in de paragraaf Andere instrumenten voor de beoordeling van de aard van de arbeidsrelatie). Mogelijk kunnen zij gebruik maken van de zelfstandigenverklaring, als zij aan de
voorwaarden voldoen. Ook kunnen zij hun werkwijze met de opdrachtnemer aanpassen,
zodat de werkzaamheden wel buiten dienstbetrekking uitgevoerd kunnen worden of hun
opdracht vervangen door een arbeidsovereenkomst.
Op basis van voorbeelden van praktijkcasussen, zoals de casussen in de bijlage, wil
het kabinet met uw Kamer en met de relevante veldpartijen in gesprek gaan. Op deze
manier ontstaat meer zicht op de maatschappelijke opvattingen over de kwalificatie
van de arbeidsrelatie en op wat de webmodule kan gaan betekenen in de dagelijkse praktijk.
Vervolg
Planning mogelijke implementatie webmodule
Op grond van de hiervoor genoemde stappen is het kabinet van mening dat een webmodule
ontwikkeld kan worden die onder voorwaarden zekerheid geeft over de aard van de arbeidsrelatie.
Om tot een werkende webmodule te komen, moet echter nog veel werk verzet worden. Het
kabinet zal naar verwachting nog het eerste kwartaal van 2020 nodig hebben om de conceptvragenlijst
en de beslisboom te vervolmaken, af te ronden en inzicht te krijgen in foutmarges.
Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt de aangepaste conceptvragenlijst in de periode
november–december uitgezet onder circa 10.000 opdrachtgevers. Daarmee wordt een actueel
bestand van praktijkcasussen verkregen. Voor de verdere ontwikkeling van de webmodule
is het van belang dat een representatief deel van deze praktijkcasussen ook wordt
beoordeeld door deskundigen (intern en extern). Vervolgens moet de definitieve vragenlijst
van een weging worden voorzien waarmee zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de deskundigenbeoordelingen.
Hierbij dient tevens onderzocht te worden of en in hoeverre er combinaties van vragen
mogelijk zijn waarbij opdrachtgevers met het stellen van een beperkter aantal vragen
al een uitkomst kunnen krijgen die overeenkomt met de uitkomst op basis van de volledige
vragenlijst. Vervolgens dienen de foutmarges inzichtelijk te worden gemaakt. Er zijn
meerdere foutmarges denkbaar:
1. er wordt door de webmodule een opdrachtgeversverklaring afgegeven, terwijl dit volgens
de deskundigenbeoordeling niet zou moeten;
2. er wordt geen opdrachtgeversverklaring afgegeven terwijl dit volgens de deskundigenbeoordeling
wel zou kunnen;
3. de uitkomst van een kortere route door de vragenlijst wijkt af van de uitkomst op
basis van de volledige vragenlijst.
Dit vraagt om een zorgvuldige analyse en weging.
Zoals eerder aangegeven, wil het kabinet een breed gesprek voeren over de wijze waarop
wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen om buiten
dienstbetrekking te werken. Het kabinet zal de komende maanden gebruiken om met uw
Kamer en relevante veldpartijen in gesprek te gaan. Het kabinet zal uw Kamer in het
eerste kwartaal van 2020 informeren over de definitieve vragenlijst, de beslisboom
ten behoeve van de webmodule en de verhouding tussen het aantal gevallen waarin in
de testfase een opdrachtgeversverklaring afgegeven zou zijn, het aantal gevallen waarin
een indicatie dienstbetrekking afgegeven zou zijn en het aantal gevallen waarin de
webmodule geen uitkomst zou bieden.
2. Wet minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring
Zoals aangegeven wordt met de verschillende maatregelen geprobeerd recht te doen aan
de diversiteit van de betreffende groepen zelfstandigen. Zo verschilt de focus van
de maatregelen per groep: het minimumtarief gaat gelden voor alle zzp’ers maar biedt
vooral bescherming tegen armoede aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De zelfstandigenverklaring
is bij uitstek bedoeld voor werkenden aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. Over de
voorgenomen invulling van beide maatregelen is uw Kamer reeds geïnformeerd.10 Hieronder volgt daarom een beknopte weergave van de huidige stand van zaken op zowel
inhoud als proces.
Minimumtarief voor zzp’ers
Het kabinet wil armoede onder werkenden voorkomen en heeft daartoe gekozen voor de
invoering van een minimumtarief voor zelfstandigen. Dit tarief richt zich op het voorzien
in een bestaansminimum en biedt geen duiding over de aard van de arbeidsrelatie tussen
partijen. Het kabinet is daarbij uitgekomen op een tarief van € 16,– per uur (prijspeil
2019). Met de invoering van een minimumtarief wordt voorkomen dat zelfstandigen tegen
een (te) laag tarief werken. Zelfstandigen die voltijd deelnemen aan de arbeidsmarkt
moeten kunnen terugvallen op een acceptabel minimuminkomensniveau.
Het minimumtarief is er op gericht om armoede onder werkenden te voorkomen, maar laat
onverlet dat het opdrachtgevers en opdrachtnemers nog steeds vrij staat een hoger
tarief overeen te komen. Dit kan in individuele gevallen, maar ook sectoraal mits
dit binnen de kaders van het mededingingsrecht gebeurt. De Autoriteit Consument en
Markt (ACM) heeft een concept leidraad opgesteld, waarin de (on)mogelijkheden voor
sectorale minimumtarieven voor zelfstandigen zonder personeel worden uiteengezet.11
Tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid van 4 september jongstleden heeft de Minister van
SZW uw Kamer toegezegd in de eerstvolgende voortgangsbrief in te gaan op de vragen
hoe het minimumtarief op basis van het bestaansminimum is opgebouwd en hoe een minimumtarief
er uit zou zijn indien deze gebaseerd zou zijn op de Wet minimumloon (WML). In de
volgende paragrafen wordt op deze vragen ingegaan.
Opbouw minimumtarief
Het minimumtarief heeft als doel te waarborgen dat zelfstandigen die voltijds werken
daarmee tenminste het sociaal minimum (€ 12.336 op jaarbasis) kunnen verdienen zodat
armoede wordt voorkomen. Het kabinet beschouwt daarbij «voltijds» als 46 weken per
jaar, 40 uur per week werken (1.840 uur), en gaat bij het vaststellen van de hoogte
van het tarief uit van een zelfstandige die geen recht heeft op de fiscale ondernemersfaciliteiten.
Daarnaast heeft het kabinet bij het bepalen van de hoogte van het tarief ook rekening
gehouden met het maken van reserveringen voor werkloosheid («leegloop»), arbeidsongeschiktheid,
en de eerste twee ziektejaren. Voor de hoogte van deze reserveringen is uitgegaan
van de kosten van vergelijkbare verzekeringen voor werknemers.12 Er wordt geen rekening gehouden met een reservering voor aanvullend pensioen omdat
de hoogte van de collectieve pensioenuitkering (AOW) boven het niveau van het sociaal
minimum ligt.
Voorts is er bij de bepaling van de hoogte van het tarief rekening gehouden met het
feit dat een zelfstandige niet alle uren die hij werkt ook daadwerkelijk bij de opdrachtgever
kan declareren. De meest recente cijfers van het zzp-panel uit 2012 geven aan dat
gemiddeld zo’n 67% van de uren die een zelfstandige aan zijn bedrijf of beroep besteedt
gedeclareerd kunnen worden.13
Ten slotte heeft het kabinet bij de berekening van de hoogte van het minimumtarief
rekening gehouden met de kosten die zelfstandigen maken. Dat wil zeggen: direct aan
de opdracht toe te rekenen kosten, zoals materiaalkosten, zijn niet meegenomen in
de berekening van de hoogte van het tarief. Deze moeten immers direct aan de opdrachtgever
in rekening worden gebracht bovenop het minimumtarief. Een zelfstandige maakt echter
ook kosten die niet direct aan de opdracht zijn toe te rekenen (daarbij valt bijvoorbeeld
te denken aan kosten voor administratie of acquisitie). Het is voor partijen vaak
lastig te beoordelen in hoeverre deze kosten aan een specifieke opdracht toegedeeld
moeten worden. Tegelijkertijd moet voorkomen worden dat een zelfstandige uiteindelijk
toch nog onder het sociaal minimum komt doordat hij deze kosten voor eigen rekening
neemt. Op basis van cijfers van SEO Economisch Onderzoek heeft het kabinet daarom
gekozen voor een verhoging van het tarief met 15%. Het kabinet hecht er aan om te
benadrukken dat de kosten die niet aan een specifieke opdracht toerekenbaar zijn,
de zogeheten indirecte kosten, uiteraard wel doorberekend mogen worden aan de opdrachtgever.
Het staat zelfstandigen vrij hier zelf een keuze in te maken. Voor de controle of
is voldaan aan het minimumtarief worden deze indirecte kosten echter niet meegerekend.
Om tot het minimumtarief te komen is berekend hoeveel omzet een zelfstandige moet
genereren om netto op het sociaal minimum (€ 12.336 op jaarbasis) uit te komen. Die
berekening is te vinden in tabel A van bijlage 2 en laat zien dat, rekening houdend
met bovengenoemde reserveringen en opslag voor algemene kosten, een zelfstandige in
een jaar € 19.759 omzet moet genereren om uiteindelijk het netto sociaal minimum als
beschikbaar inkomen (na reserveringen) over te houden14. Uitgaande van 1.233 declarabele uren per jaar (46 weken van 40 uur per week werken
waarvan 67% declarabel) leidt dat tot een minimumtarief te hoogte van € 16 per uur,
exclusief btw. Die hoogte van het minimumtarief zal elk jaar op 1 januari naar aanleiding
van de indexatie van het sociaal minimum opnieuw worden berekend en, afgerond op decimalen,
worden vastgesteld en gepubliceerd. Het gaat hier om een tarief exclusief btw. Immers,
wanneer een zelfstandige btw dient af te dragen aan de fiscus kan hij dit bedrag niet
vrijelijk gebruiken om in zijn levensbehoeften te voorzien.
Vergelijking met het wettelijk minimumloon
Omdat het minimumtarief in de eerste plaats tot doel heeft armoede onder werkenden
te voorkomen is ervoor gekozen het sociaal minimum als uitgangspunt te nemen. Dat
leidt, zoals hierboven aangegeven, tot een minimumtarief van € 16,– per uur. Zoals
toegezegd is ook gekeken naar op welk minimumtarief uitgekomen zou zijn wanneer niet
het sociaal minimum maar het wettelijk minimumloon (WML) als uitgangspunt zou worden
genomen.15 Ook hier uitgaande van 1.233 declarabele uren per jaar leidt dat tot een tarief van
€ 25,20 per uur exclusief btw.
Het verschil tussen een minimumtarief op WML-niveau en op sociaal minimum is substantieel.
Dat komt ten eerste doordat het netto WML ongeveer € 6.000 per jaar hoger ligt dan
het sociaal minimum voor een alleenstaande. Daarnaast is het minimumuurtarief een
brutobegrip. Om op het bedrag van het netto WML uit te komen is er bruto een relatief
hoger bedrag nodig dan om uit te komen op het netto sociaal minimum. Dat komt door
de progressieve belastingheffing. Zie bijlage 2 voor de onderliggende berekening.
Het minimumtarief vormt in beginsel een inbreuk op de Dienstenrichtlijn (zie artikelen 15
en 16 van de Dienstenrichtlijn). Echter in sommige gevallen kan het doel van een maatregel,
zoals een minimumtarief, een dergelijke inbreuk rechtvaardigen, bijvoorbeeld wanneer
deze, zoals in dit geval, bedoeld is om zelfstandigen in staat te stellen in een sociaal
minimum te voorzien en zo armoede te voorkomen. De hoogte van een minimumtarief moet
dusdanig zijn dat deze niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is om dat doel te
bereiken. Een tarief dat niet gebaseerd is op het sociaal minimum, maar bijvoorbeeld
het minimumloon als uitgangspunt neemt, vormt daarom naar inschatting van het kabinet
een niet te rechtvaardigen inbreuk en wordt derhalve zeer risicovol geacht. Om deze
reden is gekozen voor aansluiting bij het sociaal minimum.
Het kabinet hecht eraan om te benadrukken dat bij de berekening van het tarief gebaseerd
op het sociaal minimum dan wel het wettelijk minimumloon, een systematiek is gehanteerd
die specifiek voor dit dossier is ontwikkeld. De uitkomst van de berekeningen is derhalve
afhankelijk van de hierbij gehanteerde uitgangspunten, zoals bijvoorbeeld een opslag
voor algemene kosten. Dit betekent dat de tarieven niet één op één vertaalbaar zijn
naar een context waarbij andere uitgangspunten gehanteerd worden.
Zelfstandigenverklaring
De zelfstandigenverklaring beoogt meer zekerheid te bieden over de kwalificatie van
de arbeidsrelatie aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. Indien wordt gewerkt tegen
een hoog tarief, maximaal één jaar bij dezelfde opdrachtgever en indien aan een aantal
andere voorwaarden wordt voldaan, wordt zekerheid geboden dat er voor de toepassing
van de loonheffingen, de inkomstenbelasting, de werknemersverzekeringen, pensioenen,
cao’s en een deel van het arbeidsrecht buiten dienstbetrekking/arbeidsovereenkomst
kan worden gewerkt.
In een motie van de leden Wiersma en Van Weyenberg wordt de regering in de uitwerking
van de zzp-plannen opgeroepen te borgen dat bij een hoog tarief in combinatie met
een duur van langer dan een jaar, de zekerheid voor en het ontzorgen van de zelfstandige
voorop blijven staan. Hieronder wordt ingegaan op de uitwerking van deze motie.16
Het kabinet acht (zelfstandig) ondernemerschap van grote waarde voor de Nederlandse
economie en ziet de drempels tot het aangaan van een opdrachtrelatie die zelfstandigen
en hun opdrachtgevers ervaren door onduidelijkheid van wet- en regelgeving als een
urgent knelpunt op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat zelfstandigen om de juiste
redenen kiezen voor het ondernemerschap en dat opdrachtgevers zich er niet van laten
weerhouden om zelfstandigen een opdracht te geven vanwege onduidelijkheid over mogelijke
gevolgen ten aanzien van de status van de arbeidsrelatie. Daarom acht de regering
het van belang om met een aantal maatregelen te komen die erin voorzien dat partijen
duidelijkheid hebben over de status van de arbeidsrelatie en de werkwijze conform
vormgeven. De zekerheid voor en het ontzorgen van de zelfstandige staat hiermee voorop.
Een van deze maatregelen is de zelfstandigenverklaring. Met een geldige zelfstandigenverklaring
krijgen werkenden en hun werkverstrekkers gedurende maximaal een jaar zekerheid over
de rechtsgevolgen van de arbeidsrelatie ten aanzien van de loonheffingen, de inkomstenbelasting,
de werknemersverzekeringen, pensioenen, cao’s en een deel van het arbeidsrecht. Na
dat jaar vervalt de vrijwaring die een geldige zelfstandigenverklaring biedt. De zelfstandigenverklaring
is bedoeld voor ondernemers. Het kabinet acht het wenselijk om het vereiste van een
duur van ten hoogste een jaar op te nemen om te voorkomen dat de zelfstandigenverklaring
wordt gebruikt door werknemers die voor langere tijd werkzaamheden verrichten voor
dezelfde werkverstrekker. Door middel van een samentelregeling wordt voorkomen dat
toch langer dan een jaar met toepassing van een zelfstandigenverklaring voor eenzelfde
werkverstrekker werkzaamheden kunnen worden verricht.
Met het criterium van maximaal een jaar wordt tevens voorkomen dat een werkgever en
een werknemer die een geldige zelfstandigenverklaring toepassen langdurig concurrentievoordeel
hebben ten opzichte van andere werkgevers en werknemers. Ook wordt hiermee een uitholling
van de sociale zekerheid voorkomen. Het criterium van maximaal een jaar betekent overigens
niet dat zelfstandigen maximaal een jaar voor dezelfde opdrachtgever kunnen werken.
Indien er geen sprake is van een dienstbetrekking kunnen zij ook opdrachten uitvoeren
van langer dan een jaar zonder de rechtsgevolgen die gelden voor een werknemer. Als
de termijn van een jaar is verstreken kunnen de opdrachtgever en de zelfstandige geen
gebruik meer maken van de zelfstandigenverklaring, maar aan de hand van één van de
andere instrumenten die hieronder worden beschreven kunnen zij wel duidelijkheid krijgen
over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie.
Zoals in onderdeel 1 van deze brief al is aangegeven, is de verduidelijking van het
gezagscriterium per 1 januari 2019 is opgenomen in het Handboek Loonheffingen van
de Belastingdienst. Aan de hand van deze verduidelijking kunnen partijen zelf beoordelen
of sprake is van een gezagsverhouding. Ook kunnen partijen gebruikmaken van (branche)overeenkomsten
zoals gepubliceerd door de Belastingdienst of in vooroverleg gaan met de Belastingdienst
volgens de regels van het Besluit fiscaal bestuursrecht. Ten slotte is er het eerdergenoemde
instrument van de webmodule. Met deze instrumenten verwacht het kabinet duidelijkheid
te kunnen bieden over de aard van de arbeidsrelatie, ook voor zelfstandigen aan de
bovenkant van de arbeidsmarkt. Werkverstrekkers en werkenden die op zoek zijn naar
zekerheid over dat buiten dienstbetrekking wordt gewerkt, maar waarbij feitelijk sprake
is van werken in dienstbetrekking, kan die zekerheid uiteraard niet geboden worden.
Bijeenkomst met veldpartijen
Op maandag 7 oktober jl. heeft de derde bijeenkomst met veldpartijen plaatsgevonden.
Tijdens deze bijeenkomst kwamen het minimumtarief en de zelfstandigenverklaring aan
de orde. Vooruitlopend op de internetconsultatie is toegelicht hoe het kabinet voornemens
is de maatregelen in wetgeving om te zetten. Ook zijn de vragen van de aanwezigen
zo goed mogelijk beantwoord. Het doel van de bijeenkomst was onder andere om veldpartijen
beter in staat te stellen om het conceptwetsvoorstel dat inmiddels is voorgelegd ter
internetconsultatie goed te doorgronden, zodat de veldpartijen bij het schrijven van
hun reacties scherp hebben wat de gevolgen van de voorstellen zijn. Het invoeren van
het minimumtarief is bijvoorbeeld niet alleen relevant voor de zzp’ers met een laag
uurtarief, het betekent ook voor alle zzp’ers dat zij een bepaalde administratie zullen
moeten bijhouden waaruit hun uurtarief blijkt. Ook is in kleiner verband besproken
hoe de veldpartijen aankijken tegen de uitwerking van de maatregelen. De bijeenkomst
werd afgesloten met een vraaggesprek met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Staatssecretaris van Financiën. Het kabinet heeft veel waardering voor de tijd
en inzet van deze veldpartijen en acht hun input waardevol bij de uitwerking van de
maatregelen.
Internetconsultatie en uitvoeringstoetsen
Het conceptwetsvoorstel waarmee de twee voorgenoemde maatregelen geregeld worden,
liggen op dit moment voor ter internetconsultatie.17 Tegelijkertijd zijn de voorstellen verstuurd aan onder andere de Inspectie SZW, het
UWV en de Belastingdienst met het verzoek tot het doen van een uitvoeringstoets. Naar
verwachting kan de opbrengst van zowel de internetconsultatie als van de verschillende
toetsen begin 2020 verwerkt worden.
3. Tot slot
Met de brief van 24 juni jl. aan uw Kamer werd al een concrete invulling gegeven aan
de maatregelen uit het regeerakkoord op het gebied van «werken als zelfstandige».
Daarmee werd een grote stap gezet richting een arbeidsmarkt die toekomstbestendig
is. Intussen liggen de voorstellen voor een minimumbeloning voor zelfstandigen en
de zelfstandigenverklaring voor ter internetconsultatie. Deze brief legt met name
de focus op de webmodule. Hiermee wil het kabinet duidelijkheid bieden. De maatregelen
hebben potentieel grote impact op opdrachtgevers en opdrachtnemers en vragen daardoor
om een zorgvuldige uitwerking. Desalniettemin zijn er de afgelopen tijd essentiële
vorderingen gemaakt. De komende periode wordt benut om de maatregelen nog verder uit
te werken. Het kabinet blijft daarover uiteraard in gesprek met experts, verschillende
handhavings- en uitvoeringsinstanties en in het bijzonder veldpartijen. In het licht
hiervan meld de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog dat bij de begrotingsbehandeling
in 2018 is toegezegd te zullen reflecteren op de vraag hoe (organisaties van) zzp'ers
aan de «bestaande tafels» een rol zouden kunnen krijgen. Hoewel het kabinet heeft
vastgesteld dat formalisering van de rol van zzp’ers aan deze tafels niet in de rede
ligt, meent het kabinet dat, gezien de lopende trajecten waarbij zzp-organisaties
nauw worden betrokken, voldoende invulling wordt gegeven aan de eerdere toezegging.
Mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.