Brief regering : Uitvoering van de motie van het lid Raemakers c.s. over een niet-vrijblijvend passend aanbod voor mensen in de bijstand
34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Nr. 186
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2019
Aanleiding
Ik streef een inclusieve samenleving na, waarbij mensen zoveel mogelijk meedoen in
betaald werk, en als dat niet mogelijk is via andere vormen van participatie zijn
betrokken. De gesprekken met gemeenten en bijstandsgerechtigden sterken mij erin dat
de meeste mensen ook graag willen meedoen en zich daarvoor willen inspannen. Ik sta
voor een overheid die mensen ondersteunt bij hun inspanningen, initiatief stimuleert
en beschermt waar dat nodig is. Het is belangrijk dat mensen in de bijstand meer perspectief
krijgen om weer aan het werk te komen en mee te doen. Langdurige afhankelijkheid van
de bijstand kan leiden tot sociaal isolement en vergroot de kans op schuldenproblematiek.
We mogen mensen niet anoniem langs de kant laten staan, het gaat erom mensen bij de
samenleving te betrekken. Gemeenten en bijstandsgerechtigden zelf spelen hierbij een
cruciale rol.
Ik lees dit ook terug in de overwegingen bij de motie van het lid Raemakers c.s.1. De motie verzoekt het kabinet om, binnen de bij gemeenten voor participatie beschikbare
middelen, te verkennen niet langer óf maar hoe gemeenten mensen in de bijstand een
niet-vrijblijvend aanbod kunnen doen dat bij hen past. De motie benadrukt zowel het
belang van sociale activering ten behoeve van de eigen ontwikkeling als de wederkerigheid,
zoals omschreven in de huidige tegenprestatie. Het aanbod kan bestaan uit een baan,
een leer-werk- en re-integratietraject, een stage, vrijwilligerswerk, een studie/taalcursus
tot ten minste niveau 1F, schuldhulp, mantelzorg onder bepaalde voorwaarden of een
traject in de huidige tegenprestatie, waaruit de gemeente de keuze kan maken wat in
het individuele geval als best passend aanbod wordt gezien. In deze brief informeer
ik u over de wijze waarop ik invulling wil geven aan deze motie en de verankering
daarvan in de wet. Ik leg daarbij gezien de samenhang ook de relatie met mijn toezegging
om uw Kamer voor de begrotingsbehandeling te informeren over de tegenprestatie en
de evaluatie taaleis2.
Opvattingen over de Tegenprestatie
De Participatiewet regelt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking
tot het opdragen van een tegenprestatie. Het college heeft veel beleidsvrijheid in
de wijze waarop de tegenprestatie wordt uitgevoerd.
Ik heb gemerkt dat er sterke beelden bestaan over de tegenprestatie in de Participatiewet.
Voor een zuivere discussie is het van belang de onderliggende motieven te kennen.
Daarom ben ik samen met de VNG in gesprek gegaan met vertegenwoordigers van 45 gemeenten
over de uitvoering van de tegenprestatie. Ik ben ook nagegaan wat de opvattingen van
mensen in de bijstand en het algemene publiek over de tegenprestatie zijn.
Gemeenten vinden het belangrijk ook mensen die langdurig in de bijstand verkeren te
ondersteunen bij participatie en hen bij de samenleving te betrekken.
Zij geven hier invulling aan door het bieden van re-integratietrajecten, sociale activering
of een traject in het kader van de tegenprestatie. Gemeenten gaan heel verschillend
om met de tegenprestatie, zo bleek uit onderzoek van het CBS3. Uit de gesprekken blijkt eveneens dat gemeenten de aard van de tegenprestatie verschillend
interpreteren. Sommige gemeenten merken vrijwilligerswerk aan als tegenprestatie,
andere gemeenten spreken alleen van een tegenprestatie als het gaat om een activiteit
die wordt opgedragen. Ook zijn er gemeenten die aangeven mensen actief te betrekken
door sociale activering en de tegenprestatie niet toe te passen. Gemeenten benadrukken
meer te willen doen om de doelgroep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt te
activeren. Daarbij moet er aandacht zijn voor persoonlijke omstandigheden.
Uit het kwalitatieve onderzoek onder algemeen publiek en bijstandsgerechtigden blijkt
draagvlak voor het leveren van een tegenprestatie «naar vermogen» (zie de bijlage:
Opvattingen over de tegenprestatie in de bijstand)4. Wie wel en niet in staat is om wat te doen moet goed worden onderzocht. Want het
leveren van een tegenprestatie kan bijstandsgerechtigden veel opleveren, vooral op
het vlak van persoonlijke ontwikkeling en waardering. Op de vraag of de tegenprestatie
voor iedereen een verplichtend karakter zou moeten hebben geven respondenten een genuanceerd
antwoord. Men geeft aan dat er geen dwang zou moeten zijn om iets te doen wat mensen
niet willen of kunnen, maar tegelijkertijd moet het ook niet te makkelijk zijn om
niets te doen en kan weigering van een tegenprestatie niet zomaar zonder gevolgen
blijven. Veel deelnemers vinden dat van mensen die in staat zijn om een tegenprestatie
te leveren, verwacht mag worden dat ze iets naar vermogen doen. Maatwerk toepassen
is het toverwoord. De gemeente is de aangewezen partij om dit samen met bijstandsgerechtigden
vorm te geven
Deze inzichten sluiten aan bij de evaluatie van de tegenprestatie in Rotterdam5. 70% van de Rotterdammers is het ermee eens dat de gemeente een tegenprestatie van
uitkeringsgerechtigden vraagt (8% is het oneens, 23% is neutraal of heeft geen mening).
Net als bijna driekwart van de werkzoekenden. Het merendeel van de werkzoekenden dat
een tegenprestatie levert ervaart hiervan positieve gevolgen. Deze mensen voelen zich
zelfverzekerder en meer gewaardeerd door de maatschappij en hebben meer sociale contacten.
Belangrijke randvoorwaarde is dat rekening wordt gehouden met de (gezondheids-)situatie
van mensen.
Taaleis
De evaluatie van de taaleis in de Participatiewet is afgerond. De rapportage treft
u bij deze brief6. Ik vind het verheugend dat alle stakeholders, dus óók bijstandsgerechtigden zelf,
het belang onderschrijven van het leren van de Nederlandse taal om mee te kunnen doen.
De taaleis, en dan met name het verplichte karakter daarvan, heeft de aandacht hiervoor
versterkt. Daarnaast wordt door de inzet van trajecten het taalniveau verhoogd. Naast
deze conclusies wordt geconcludeerd dat uitstroom uit de bijstand als direct gevolg
van de taaleis niet kan worden aangetoond. Dat kan niet geheel geweten worden aan
de werkwijze van de taaleis. Om uitstroom te bereiken spelen namelijk ook vaak andere
belemmeringen (zoals gezondheid, scholing en schulden) een rol. Bovenal is het van
belang mensen te kennen en op maat te ondersteunen.
Daarnaast sluit de in de Participatiewet voorgeschreven werkwijze rondom de taaleis
op een aantal punten niet aan bij de behoefte van gemeenten. Uit de evaluatie komt
naar voren dat de effectiviteit van de taaleis groter zou kunnen zijn als gestreefd
kan worden naar een haalbaar taalniveau per cliënt. Hoger dan de huidige taaleis indien
mogelijk om re-integratie makkelijker te maken en alleen een lager taalniveau als
de leerbaarheid bewezen onvoldoende wordt geacht om het niveau te kunnen halen. Hierbij
kunnen naast uitstroom uit de bijstand naar werk ook andere vormen van activering
en participatie een doel zijn. Taal leren in samenhang met of geïntegreerd in andere
activiteiten kan dan juist wenselijk zijn en vraagt om stroomlijning van de toepassing
van de taaleis, tegenprestatie en re-integratie instrumentarium zodat gemeenten conform
de motie Raemakers c.s. een passend aanbod kunnen doen. Dit is ook congruent met de
vernieuwing van het inburgeringsstelsel waar taalniveau B1 minimaal nodig is om mee
te kunnen doen in de Nederlandse samenleving en gericht is op participatie. Voor degenen
voor wie dit niet haalbaar is zijn er mogelijkheden om op een lager niveau in te burgeren,
eveneens gericht op meedoen. Zowel uit de evaluatie als uit gesprekken met gemeenten
komt naar voren dat gemeenten zich in dit streven belemmerd voelen door de Participatiewet.
Inzet op participatie
Ik vind het belangrijk dat we mensen bij de samenleving blijven betrekken. De evaluatie
van de taaleis en de gesprekken over zowel de taaleis als de tegenprestatie laten
zien dat er brede steun is bij bijstandsgerechtigden, het algemene publiek en gemeenten
voor een inzet die er op is gericht dat niemand onnodig langs de kant blijft staan
en dat we sociaal isolement voorkomen. Hiervoor is een gestroomlijnde aanpak nodig
(taaleis, tegenprestatie en re-integratie).
Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet (artikel 9) reeds de instrumenten
om mensen te ondersteunen bij participatie, door het bieden van een re-integratietraject,
sociale activering en in de vorm van een tegenprestatie. Zij hebben een grote mate
van beleidsvrijheid om hier in overleg met bijstandsgerechtigden invulling aan te
geven. Het doel om op basis van niet vrijblijvende wederkerigheid een bijdrage te
leveren aan de samenleving en het doel van meedoen in de samenleving hoeven elkaar
daarbij niet uit te sluiten en kunnen elkaar juist versterken. Het gaat erom dat gemeenten
actief het gesprek voeren met alle bijstandsgerechtigden om te bezien op welke wijze
zij op maat kunnen worden ondersteund. Maatwerk betekent rekening houden met de mogelijkheden
van mensen, zoals bijvoorbeeld de gezondheidssituatie en het hebben van jonge kinderen
(onder de vier jaar). Uit de evaluatie van de Participatiewet komt naar voren dat
gemeenten in toenemende mate in gesprek zijn met mensen die langdurig in de bijstand
verblijven, om mee te denken met hun participatie. Ik zie evenwel ook, daarin bevestigd
door de evaluatie van de Participatiewet, dat dit nog geen gemeengoed is. Verder blijkt
dat bijna 60 procent van de mensen in de bijstand denkt te zijn vrijgesteld van de
arbeidsverplichtingen. Ik vind dat ongewenst. Dit duidt er mogelijk op dat met een
deel van de mensen weinig contactmomenten zijn. Ik zal met gemeenten en vertegenwoordigers
van cliënten bespreken hoe wij de toepassing van de Participatiewet kunnen versterken.
Waarbij we ook recht doen aan het belang en de eigen verantwoordelijkheid van mensen
om te participeren.
Ik constateer ook dat er soms vrees en onzekerheid is om de stap richting participatie
en werk te zetten. Met het project simpel switchen in de participatieketen wil ik
er, met alle betrokken partners, alles aan doen om drempels weg te nemen. Om deze
ontwikkeling te ondersteunen heb ik ter uitvoering van de motie van het lid Raemakers
c.s. drie onderzoeken7 laten doen naar de kenmerken en baankansen van mensen langdurig in de bijstand, de
wijze waarop gemeenten klanten in beeld brengen en wat dat oplevert. Ook is er gekeken
naar succesvolle gemeentelijke aanpakken om langdurig bijstandsgerechtigden te laten
participeren. Uit deze onderzoeken blijkt dat persoonlijke aandacht doet groeien en
dat mensen vaak meer kunnen dan gemeenten van te voren verwachten. Dit sterkt mij
in mijn vertrouwen dat er nog genoeg kansen zijn om ook mensen die al langdurig aan
de kant staan mee te laten doen in de samenleving en op de arbeidsmarkt.
De uitgangspunten van de motie Raemakers c.s. met als doel dat gemeenten alle bijstandsgerechtigden
een passend aanbod doen, worden verankerd in de wet. Ik ga graag met gemeenten in
gesprek over hoe we hieraan invulling zullen geven binnen de bij gemeenten voor participatie
beschikbare middelen, en wat dit betekent voor de dienstverlening. Voorop blijft staan
dat mensen in samenhang en op maat worden ondersteund, waarbij de professional in
de praktijk in gesprek met de cliënt bespreekt welke ondersteuning nodig is. De meeste
mensen willen graag meedoen en zich daarvoor inspannen. Als mensen echter niet willen
meewerken moet het aanbod ook verplichtend opgedragen kunnen worden. Zo behouden we
het noodzakelijke draagvlak voor onze sociale zekerheid. De winst voor de mensen en
voor de samenleving is groot als het ons lukt over de schotten van de domeinen heen
te kijken en de ondersteuning in samenhang aan te laten sluiten op wat mensen nodig
hebben om mee te doen. Hier ligt de toegevoegde waarde van de decentralisaties.
Investeren in participatie kan veel opleveren. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat
het aannemelijk is dat de baten van re-integratietrajecten voor mensen in de bijstand
breder zijn dan alleen besparingen op uitkeringen, bijvoorbeeld als het gaat om kosten
voor gezondheidszorg. Waarbij het wel zo is dat de baten zich vaak pas op de lange
termijn voordoen, lastig kwantificeerbaar zijn en niet volledig neerslaan bij de gemeenten.
Ik breng de maatschappelijke kosten en baten in kaart van een passend aanbod inclusief
de inverdieneffecten op de bijstandsuitkeringen. Ook wordt begin 2020 door SCP en
CPB nog een onderzoek gepubliceerd over de bredere baten van een baan voor mensen
die eind 2014 op de Wsw-wachtlijst stonden. De uitkomsten van het gesprek met gemeenten,
de resultaten van de verkenning en het onderzoek zal ik betrekken bij de uitwerking
van de motie. Ik verwacht hier in het voorjaar van 2020 een meer uitgewerkt beeld
van te hebben. Dan zal ik uw kamer nader informeren.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid