Brief regering : Kabinetsappreciatie van de speciale IPCC-rapporten over klimaatverandering en land en over oceanen en ijs in een veranderend klimaat
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
31 793 Internationale klimaatafspraken
Nr. 407 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN VOOR BUITENLANDSE HANDEL
EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2019
Met deze brief informeren wij u, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Milieu en Wonen,
over de appreciatie van het kabinet van twee recent verschenen speciale rapporten
van het VN-Klimaatpanel, het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC).
Door het IPCC is eerder besloten om tijdens zijn 6e assessment cyclus (2015–2022)
naast het 6e assessment rapport (AR6), dat in 2021 zal verschijnen, ook drie speciale
rapporten uit te brengen. In oktober vorig jaar verscheen het eerste rapport over
1,5 graden opwarming (SR1.5). Dit jaar zijn in augustus en september twee speciale
IPCC-rapporten verschenen over respectievelijk klimaatverandering en land (SRCCL)
en over oceanen en de cryosfeer (ijswereld) in een veranderend klimaat (SROCC).
In deze brief presenteert het kabinet zijn appreciatie van beide laatste speciale
IPCC-rapporten, inclusief de eventuele consequenties daarvan voor het Nederlandse
beleid. De reikwijdte van deze twee speciale IPCC-rapporten is breed en raakt niet
alleen aan het te voeren klimaatbeleid, maar ook aan andere terreinen van beleid,
zoals ontwikkelingssamenwerking, duurzaamheid (inclusief biodiversiteit/natuurbeleid),
de circulaire economie, de landbouw en voedselvoorziening, bossen, gebruik van biomassa,
waterveiligheid, oceanen en de poolgebieden.
Hieronder volgt eerst een algemene appreciatie van beide rapporten voor het klimaatbeleid
en duurzaamheidsbeleid, gevolgd door een appreciatie van de afzonderlijke rapporten
voor meer specifieke beleidsterreinen. De beleidssamenvatting van het rapport over
klimaatverandering en land is reeds eerder aan de Kamer gezonden1. In de bijlage van deze brief vindt u de beleidssamenvatting van het rapport over
oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat2. De beleidssamenvattingen (Summary for Policy Makers) van beide rapporten zijn door
het IPCC vastgesteld3.
1. Algemene appreciatie van beide IPCC rapporten voor het klimaat- en duurzaamheidbeleid
1.1 Inzichten voor het klimaat- en duurzaamheidsbeleid
De twee rapporten bevestigen in grote lijnen de hoofdbevindingen van het speciale
IPCC-rapport over 1,5 graden opwarming. Dit betreft het grote belang van het beperken
van de temperatuurstijging tot ruim beneden 2 graden, en zo mogelijk tot 1,5 graden,
om zo de mondiale duurzaamheidsdoelstellingen te kunnen bereiken en het belang en
de mogelijkheden om bij de aanpak van klimaatverandering (mitigatie en adaptatie)
met andere duurzaamheidsdoelen rekening te houden.
Het landrapport maakt de samenhang tussen het klimaatbeleid, land- en bosbouwbeleid,
biodiversiteitsbeleid en armoedebestrijding inzichtelijk. Zo geeft het rapport aan
dat de grootschalige inzet van landgebonden CO2-vastleggingsopties, zoals bebossing en inzet van biomassa in combinatie met CO2-opslag (BECCS), ten koste kan gaan van andere duurzaamheidsdoelen (voedselzekerheid,
waterbeschikbaarheid, biodiversiteit, tegengaan landdegradatie). Deze samenhang onderstreept
dat ten aanzien van landgebruik een geïntegreerde, brede aanpak nodig is. Verschillende
landgebruikssectoren beïnvloeden elkaar en zijn van elkaar afhankelijk: een tekort
aan voedsel draagt bij aan ontbossing voor landbouwgrond; ontbossing kan leiden tot
erosie, bodemdegradatie en negatieve regionale klimaatverandering, wat weer van invloed
kan zijn op de landbouwproductie. Anderzijds zijn er volgens het rapport veel effectieve
strategieën beschikbaar die zowel klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid
tegengaan. Daarbij gaat het om aanpassing van landgebruik (inclusief natuurherstel),
landbouwpraktijken en het voedselsysteem. De meeste van deze strategieën kunnen worden
toegepast zonder te leiden tot concurrentie om land en kunnen nevenvoordelen opleveren
voor duurzame ontwikkeling.
Het landrapport sterkt het kabinet in zijn visie dat beperking van de mondiale temperatuurstijging
tot ruim beneden twee graden en zo mogelijk 1,5 graad ten opzichte van het pre-industrieel
niveau noodzakelijk is om ernstige negatieve effecten van klimaatverandering op natuurlijke
en menselijke systemen, inclusief de voedselvoorziening, te vermijden. Een andere
belangrijk inzicht is dat de mondiale emissies zo snel mogelijk moeten worden gereduceerd,
zodat er op termijn maar beperkt CO2-vastlegging via bebossing en BECCs nodig zal zijn om de Parijse klimaatdoelen te
halen en de risico’s op negatieve effecten als gevolg van het klimaatbeleid zelf te
beperken.
Het oceanenrapport laat zien dat door de trage reactie in het klimaatsysteem, met
name van oceanen en ijskappen, voortgaande klimaatverandering en zeespiegelstijging
tot 2050 maar beperkt kan worden vermeden en mondiaal een grote adaptatie-inspanning
nodig is. Het rapport laat ook zien dat het essentieel is om de kans op overschrijding
van kritische grenzen voor grootschalige en onomkeerbare systeemveranderingen, zoals
het optreden van instabiliteit van de ijskap op Antarctica, het stilvallen van de
golfstroom in de Atlantische Oceaan of de massale uitstoot van broeikasgassen door
het ontdooien van permafrost, zo klein mogelijk te houden, opdat veel van de ernstige
negatieve effecten van klimaatverandering en grote zeespiegelstijging op langere termijn
kunnen worden afgewend. Ook voor het tegengaan van de negatieve effecten van de verzuring
en zuurstofverlies van de oceaan is het zo snel mogelijk terugdringen van de uitstoot
van broeikasgassen noodzakelijk.
1.2 Implicaties voor het klimaatbeleid
Het kabinet is van mening dat de beide IPCC-rapporten aantonen dat zowel voor mitigatie-
als adaptatie ambitieus beleid in lijn met de Overeenkomst van Parijs noodzakelijk
is. Met name de bevindingen van het IPCC-oceanenrapport onderstrepen het grote belang
– ook voor Nederland zelf – dat de temperatuurdoelen van worden gehaald en de mondiaal
gemiddelde opwarming tot ruim beneden de 2 graden en zo mogelijk 1,5 graden ten opzichte
van het pre-industrieel niveau beperkt blijft, om zo het risico op grote zeespiegelstijging
op de (zeer) lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Dat vergt onmiddellijke en
vergaande mondiale emissiereducties.
Met het Klimaatakkoord en de Klimaatwet heeft Nederland zelf reeds belangrijke stappen
gezet met het leveren van een bijdrage aan het bereiken van de doelen van de Overeenkomst
van Parijs. Uitvoering daarvan heeft nu de hoogste prioriteit. Voor het halen van
de 1,5–2 graden doelstelling is een aanscherping van de bestaande Nationally Determined
Contributions (NDCs) onder de Overeenkomst van Parijs in 2020 noodzakelijk. In lijn
daarmee maakt het kabinet zich sterk voor een verhoging van de reductiedoelstelling
van de EU tot 55% in 2030 en voor het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050. Ook
buiten Europa voert Nederland een actieve klimaatdiplomatie om andere landen te stimuleren
tot een verhoging van de klimaatambitie en – actie – zowel op het gebied van mitigatie
als adaptatie. De brede inzet van de klimaatdiplomatie op zowel mitigatie als adaptatie
is uiteengezet in de brief over klimaatdiplomatie van 13 september jl.4 De nieuwe IPCC-rapporten vormen voor het kabinet een extra reden om deze inspanningen
krachtig voort te zetten.
Nederland is al ruim tien jaar bezig met klimaatadaptatie, onder meer met het nationale
Deltaprogramma en de Nationale Adaptatie Strategie. Klimaatadaptatie is een belangrijk
onderdeel van de Overeenkomst van Parijs. Nederland speelt bij het agenderen van klimaatadaptatie
op mondiaal niveau een voortrekkersrol. Daartoe heeft Nederland samen met andere landen
en met VN-organisaties het initiatief genomen voor het oprichten van het Global Centre
on Adaptation. Sinds 2018 is ook voor een periode van twee jaar een Global Commission
on Adaptation ingesteld. Deze commissie, waar de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
lid van is, heeft als doel om het nemen van klimaatadaptatiemaatregelen wereldwijd
te versnellen. De resultaten van de Global Commission on Adaptation zullen worden
gepresenteerd op de Climate Adaptation Summit, die in oktober 2020 in Nederland zal
plaatsvinden.
Aanvullend kan beleid op andere beleidsterreinen bijdragen aan het beperken van de
negatieve effecten van zowel klimaatverandering als mitigatiemaatregelen op mens en
natuur. Daarop wordt hieronder nader ingegaan.
2. Implicaties van het rapport over klimaatverandering en landgebruik
2.1. Implicaties voor het duurzame ontwikkelingsbeleid
Het rapport toont de noodzaak aan om maatregelen op het snijvlak van klimaat en land
in te zetten om gelijktijdig aan verschillende duurzame beleidsdoelstellingen van
de Verenigde Naties (SDGs) bij te dragen: koolstofarme en klimaatweerbare ontwikkeling,
het tegengaan van verwoestijning en landdegradatie, het vergroten van voedselzekerheid,
armoedebestrijding en vaak ook nog verschillende andere SDGs.
Het internationale klimaatbeleid van Nederland vormt een integraal onderdeel van het
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)-beleid, omdat zo bevorderd
wordt dat klimaatdoelstellingen en ontwikkelingsdoelstellingen, waaronder op het terrein
van landgebruik en voedselzekerheid, armoedebestrijding en economische ontwikkeling,
en hulp en handel elkaar versterken gericht op de maatschappelijke uitdagingen van
de SDG agenda (zie de BHOS-beleidsnota «Investeren in perspectief»5).
Ook onderschrijft het kabinet het belang van een goede integratie van klimaat in het
ontwikkelingsbeleid, inclusief landbeleid, van ontwikkelingslanden zelf. Het NDC-Partnerschap,
waarvan de Minister voor BHOS in 2019–2020 covoorzitter is, speelt hierbij een centrale
rol. Het NDC-Partnerschap werkt niet alleen aan het formuleren van steeds betere en
ambitieuzere klimaatplannen, maar zorgt er ook voor dat deze worden geïntegreerd in
nationale en sub-nationale ontwikkelingsplannen en sectorale strategieën.
Het kabinet juicht toe dat het IPCC in haar analyses – en met name in het landrapport –
in toenemende mate aandacht heeft voor synergiën en trade-offs tussen SDGs. Een van
de subdoelen van het Nederlands actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling6 is hier ook op gericht: klimaatbeleid dat niet leidt tot mogelijke negatieve gevolgen
voor de voedselproductie, toegang tot water, bossen en biodiversiteit in ontwikkelingslanden.
Nederland zet zich in om de mogelijke effecten van de productie van bio-energie op
voedsel, water, bossen en biodiversiteit in ontwikkelingslanden te beperken.
2.2 Implicaties voor voedsel(zekerheid)- en landbouwbeleid
Het kabinet ziet in de bevindingen van het IPCC een bevestiging van de noodzaak van
de ingezette weg in het nationale landbouw- en voedselbeleid, zoals vastgelegd in
de visie «Waardevol en verbonden» en het «Realisatieplan Visie LNV: Op weg met nieuw
perspectief»7, die door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw kamer zijn
toegestuurd. In de visie staan kringlooplandbouw en een duurzame en gezonde voedselconsumptie
centraal. Een gezonde balans tussen plantaardige en dierlijke eiwitten, betekent onder
andere een groter aandeel van eiwitten op plantaardige basis. Een voedingspatroon
volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt. Ook streeft de visie ernaar
dat sociaaleconomische positie in de keten van ondernemers in de land- en tuinbouw
verbetert en de waardering voor voedsel en de productie ervan wordt versterkt en verspilling
wordt beperkt. Met de transitie naar kringlooplandbouw kunnen we een duurzaam landbouw-
en voedselsysteem realiseren.
Met het nationale klimaatakkoord8 is een pakket maatregelen afgesproken dat ook bijdraagt aan de door de IPCC noodzakelijk
geachte strategieën en actie. Deze maatregelen richten zich op een forse emissiereductie
in 2030, zowel in de veehouderij als in de glastuinbouw, de veenweidegebieden, in
bossen, natuurgebieden en landschap, en consumptie.
Het IPCC-rapport concludeert dat klimaatverandering nu al een negatieve invloed heeft
op landbouwproductiviteit en voedselzekerheid in regio’s gelegen op lagere breedtegraden
en dat die invloed bij voortgezette klimaatverandering zal toenemen, met vooral risico’s
voor arme consumenten. Met name nomadische veehouderijsystemen zijn kwetsbaar, alsmede
de productie van groenten en fruit. De impact van klimaatverandering op voedselzekerheid
loopt sterk parallel met sociale stratificaties, vooral ten aanzien van gender en
armoede.
Het Nederlandse internationale voedselzekerheidsbeleid houdt hier al rekening mee.
In het voedselzekerheidsbeleid wordt klimaatverandering beschouwd als een van de oorzaken
van honger en ondervoeding, in samenhang met degradatie van ecosystemen9. Deze staan plaatselijk onder grote druk als gevolg van omzetting voor menselijk
gebruik, vervuiling en uitputting, leidend tot een ongekend hoog tempo van uitsterven
van soorten. Klimaatverandering voegt daar – soms onomkeerbare – risico’s voor ecosystemen
en mensen aan toe, vooral in de kleinschalige voedsellandbouw in kwetsbare gebieden.
Zonder aanpassing aan een veranderend klimaat zullen de productiviteit en inkomsten
van boeren teruglopen en zal de voedselzekerheidssituatie in veel van deze gebieden
onhoudbaar worden. De focusregio’s van het BHOS-beleid behoren tot de meest kwetsbare
gebieden, waar de door IPCC genoemde effecten op vooral armere delen van de bevolking,
nomadische veehouders en vrouwen zichtbaar zijn en de land- en tuinbouwsector kampt
met toenemende watertekorten.
Nederland zet met name in op klimaatslimme landbouw en ketenontwikkeling, zoals uiteengezet in de Kamerbrief «Op weg naar een
wereld zonder honger in 2030: de Nederlandse inzet». Dit draagt bij aan het verhogen
van de weerbaarheid van kleinschalige voedselproducenten, aan het voorkomen van bodemdegradatie,
aan effectiever watergebruik en aan het tegengaan van voedselverliezen, met reductie
van emissie-intensiteit als bijkomend voordeel. Dit alles met het oog op toegang tot
een divers en gezond dieet voor lokale consumenten. In internationaal verband zal
Nederland een leidende rol blijven spelen binnen de Global Alliance for Climate Smart
Agriculture en ook inzetten op dit thema binnen de Global Commission on Adaptation.
2.3 Implicaties voor het (internationale) bossenbeleid
Duurzaam bosbeheer, met gebalanceerde aandacht voor ecologische, economische en sociale
aspecten, is uitgangspunt van het Nederlandse nationale en internationale beleid.
Daarbij moet oog zijn voor het systeem als geheel, de circulariteit ervan en het inzicht
dat voeding, landbouw en ecologische duurzaamheid nauw met elkaar samenhangen. Beleid
om ontbossing en bosdegradatie tegen te gaan is daarom gericht op verschillende aspecten:
verduurzaming van handelsketens van specifieke agro-commodities, een productievere
en efficiëntere duurzame circulaire landbouw, herbebossing, stimuleren legale en duurzame
houtoogst, versterken van bosbestuur en een adequate financiering van het bosbeheer.
Mede gelet op bovenstaande ambities werkt het kabinet aan een bossenstrategie die
zowel het nationale als het internationale domein bestrijkt. Het zal u hierover separaat
informeren voor het eind van het jaar, mede in het kader van de motie van de leden
Bouali en De Groot (Kamerstuk 26 485, nr. 299) en met bijzondere aandacht voor internationale reacties op de bosbranden in onder
andere het Amazonegebied in zomer 2019.
In het nationale klimaatakkoord is met alle partijen die betrokken zijn bij de bos-
en houtsector zorgvuldig aandacht besteed aan mogelijkheden om vanuit de bossector
bij te dragen aan klimaatmitigatie en -adaptatie. Dat heeft geleid tot een pakket
van maatregelen die goed aansluiten bij de bevindingen van het IPCC-rapport, zoals
bosuitbreiding, klimaatslim bosbeheer en het bevorderen van het gebruik van hout voor
duurzame toepassingen.
2.4 Implicaties voor biomassagebruik en biobrandstoffen
De inzet van duurzame biomassa voor energietoepassingen geldt op basis van internationale
afspraken in Europees en VN-verband als klimaatneutraal. De overweging daarvoor is
dat bij de verbranding van biomassa weliswaar CO2 vrijkomt, maar dat het gaat om CO2 die relatief recent uit de atmosfeer is opgenomen en bovendien CO2 die opnieuw wordt vastgelegd in nieuwe vegetatie. Dit is ook het uitgangspunt voor
het kabinetsbeleid. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer eerder
toegezegd een nadere toelichting te geven op de wetenschappelijke onderbouwing van
het kabinetsbeleid rond biomassa. Dit rapport biedt goede handvatten voor de verdere
uitwerking van het beleid rond biomassa en voor de wetenschappelijke onderbouwing
hiervan. Hiermee geef ik invulling aan deze toezegging.
Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030
en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren
van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen
duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en
hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Op basis van deze uitgangspunten heeft het kabinet
verschillende acties in gang gezet rond duurzame biomassa, zoals de uitwerking van
een uniform duurzaamheidskader voor biomassa en het ontwikkelen van routekaarten voor
nationale biomassa en voor cascadering. Uw Kamer is op 4 juli jl. geïnformeerd over
de uitwerking van deze acties10.
Het feit dat de benutting van duurzame biomassa bijdraagt aan het realiseren van CO2-reductie wordt in het IPCC-rapport niet ter discussie gesteld. Het IPCC-rapport zet
wel terechte kanttekeningen bij de mate waarin vertrouwd mag worden op de beschikbaarheid
van duurzame biomassa, tegen de achtergrond van de conflicterende claims op land die
ook mede het gevolg zijn van de opgave om de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer te beperken. Aan de productie en gebruik van biomassa voor energietoepassingen
kleven risico’s aan ten aanzien van bijvoorbeeld landdegradatie, het waarborgen van
voedselzekerheid en duurzaam behoud en beheer van bossen, andere natuurlijke vegetatie
en biodiversiteit. Met de acties die het kabinet op dit moment uitwerkt wordt er daarom
juist op gestuurd dat het gebruik van duurzame biomassa ook daadwerkelijk bijdraagt
aan het realiseren van de klimaatopgave.
Het kabinet onderschrijft de boodschap van het IPCC-rapport dat het onverstandig is
al te zwaar te leunen op de toepassing van duurzame biomassa voor het behalen van
de klimaatdoelen. In het Klimaatakkoord is vastgelegd dat het streven van partijen
is om toe te werken naar een zo hoogwaardig mogelijke toepassing van duurzame biomassa.
In de periode tot 2030 kan duurzame biomassa voor meerdere toepassingen dienen als
transitiebrandstof, als andere alternatieven niet voldoende kostenefficiënt voorhanden
zijn. Voor de langere termijn is het streven om duurzame biomassa in te zetten voor
hoogwaardige toepassingen in de economische sectoren waar weinig alternatieven zijn.
3. Implicaties van het rapport over oceanen en cryosfeer in een veranderend klimaat
3.1 Implicaties voor het (nationale) waterbeleid
De zeespiegelstijging blijft de komende eeuwen stijgen, aanvankelijk met toenemende
snelheid. De stijging van de zeespiegel blijft bovendien nog eeuwen doorgaan, zelfs
als de wereldwijde temperatuur zich stabiliseert en kan in het geval van hoge emissiescenario’s
in de loop van de komende eeuwen nog enkele meters extra bedragen (2,3–5,4 meter in
2300). De gemiddelde wereldwijde stijging van de zeespiegel in 2100 is 0,84 m, met
een onder- en bovengrens van 0,61–1,10 m (ten opzichte van 1986–2005). Het IPCC geeft
ook aan dat het wenselijk is om deze effecten te vertalen naar regionale gebieden,
zoals de Noordzee.
In het IPCC-rapport blijkt dat er een kans is dat het toekomstige verlies van ijsmassa
en omvang van de instabiliteit van de ijskap een toename van de bijdrage van Antarctica
aan de zeespiegelstijging kan leveren die substantieel groter is dan het bovengenoemde
te verwachten bereik voor 2100 en daarna. Het IPCC adviseert aandacht te geven aan
dit risico met grote impact. Dit geldt zeker voor laaggelegen kustgebieden met een
lage risicotolerantie, zoals Nederland. Vooral ook omdat de kans op overstromingen
in kustzones toe neemt door de combinatie van zeespiegelstijging en andere gevolgen
van klimaatverandering, zoals de toename van de kans op stormen en/of extreme regenval.
Dit sterkt de Minister van I&W in haar voornemen om samen met de partners uit het
Deltaprogramma (Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten) een kennisprogramma
Zeespiegelstijging in uitvoering te nemen. Zij heeft dit voornemen al per brief van
13 juni 2019 aan de Kamer gemeld11.
Het kennisprogramma Zeespiegelstijging heeft als voornaamste doel:
• de onzekerheden over de ontwikkelingen van de ijskap op Antarctica en de daarmee samenhangende
zeespiegelstijging te verkleinen;
• in beeld brengen in hoeverre de huidige deltabeslissingen en voorkeurstrategieën van
het Deltaprogramma en overgenomen in het Nationaal Waterplan 2016–2021 (NWP2) houdbaar
zijn om bij de verwachte zeespiegelstijging het kustfundament, de waterkeringen en
de zoetwatervoorziening in Nederland op orde te houden; en welke eventueel aanvullende
maatregelen nodig zijn. In NWP 2 en het Deltaprogramma wordt al rekening gehouden
met een maximale zeespiegelstijging van 1 m in 2100 (t.o.v. 1995).
Het kennisprogramma Zeespiegelstijging is gestart in september 2019 en loopt vooralsnog
tot 2026. De uitkomsten worden in 2026 gebruikt bij de tweede zes-jaarlijkse herijking
van het Deltaprogramma, samen met de periodiek herziene scenario’s ten aanzien van
klimaat en zeespiegelstijging van IPCC en KNMI. Hiermee is het mogelijk adaptief in
te spelen op een eventueel versnelde zeespiegelstijging na 2050, door aanpassingen
door te voeren als dat nodig is. Ook na 2026 zal onderzoek naar de stijging van de
zeespiegel nodig blijven en zal op basis daarvan worden bezien op welke wijze we daar
in Nederland het beste mee kunnen omgaan.
3.2 Implicaties voor het internationale oceanenbeleid en mariene milieu beleid
Het IPCC-rapport laat zien dat klimaatverandering grote effecten heeft op de oceanen.
Alleen de meest ambitieuze klimaatscenario’s kunnen de veranderingen nog (enigszins)
beheersbaar houden. Evenwel, ook dan zijn de effecten groot. De in het rapport beschreven
veranderingen in de oceaan en kustecosystemen hebben invloed op de Noordzee en het
behalen van de beoogde goede milieutoestand (GMT). Daarnaast bevestig het IPCC-rapport
dat tropische koraalsystemen reeds groot gevaar lopen bij lage emissiescenario’s.
Ook het koraal in de Caribische delen van Nederland is bedreigd. Daarom is het urgent
om – naast klimaatbeleid – andere drukfactoren zoals vervuiling, bodemverstorende
activiteiten en overbevissing op de mariene ecosystemen te verminderen en daarmee
de adaptatieruimte van die ecosystemen in relatie tot klimaatverandering en verzuring
te vergroten.
Internationaal oceanenbeleid
Het Oceanenbeleid van het Koninkrijk der Nederlanden is vastgelegd in de Oceanennotitie
van april 201712. In lijn met deze notitie zal Nederland zich blijven inzetten voor tijdige implementatie
van SDG 14, de versterking van het internationaal beheer van de oceanen middels bindende
afspraken ter bescherming van de oceanen, de bevordering en handhaving van de wet-
en regelgeving op volle zee en voor versterking van onderlinge samenwerking en coördinatie
tussen de voor oceaanbeheer relevante internationale, regionale en sectorale gremia.
Zo is het Koninkrijk nauw betrokken bij de totstandkoming van internationale bindende
afspraken voor de bescherming van biodiversiteit in gebieden buiten de nationale rechtsmacht
van staten en bij de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw.
Het rapport onderstreept de noodzaak tot internationale samenwerking om de negatieve
effecten van klimaatverandering en menselijk handelen te reduceren en de governance
te verbeteren.
Mariene milieubeleid
Nederland werkt met de landen rondom de Noordoost-Atlantische Oceaan op grond van
het OSPAR-verdrag samen aan een gezond oceaansysteem en duurzaam gebruik. Voor het
Nederlandse deel van de Noordzee werkt Nederland aan het uitvoeren van de Kaderrichtlijn
Mariene Strategie (KRM). Daarbij wordt toegewerkt naar het behalen van de goede milieutoestand
(GMT) in 2020. Omdat de ontwikkelingen in de Noordoost-Atlantische Oceaan belangrijk
zijn voor het behalen van de GMT in de Noordzee dient te worden bekeken of het rapport
aanleiding geeft het mariene milieubeleid te intensiveren. Belangrijke momenten daartoe
zijn onder andere de evaluatie door de Europese Commissie van de KRM (naar verwachting
eind 2019), de herziening van North East Atlantic Environmental Strategy van OSPAR
(voorzien in juli 2020) en de actualisatie van het Noordzeebeleid in het Programma
Noordzee 2022–2027 (in 2021). Daarnaast blijven voor Nederland de wetenschappelijke
adviezen voor de visserijvangstmogelijkheden leidend.
Adaptatiemaatregelen vergen een grote inspanning op het gebied van governance op nationaal,
regionaal en Europees niveau. Het rapport dringt dan ook aan op een langetermijnbeleid
en op meer integraliteit tussen de verschillende beleidsvelden. Ook Nederland kan
verbeteringen aanbrengen en neemt deze aanbevelingen ter harte.
Het rapport maakt duidelijk hoe urgent het probleem van verzuring is. In lijn met
deze urgentie is Nederland in september 2018 toegetreden tot de Alliance Against Ocean
Acidification. Deze Alliantie heeft het doel de aandacht voor oceaanverzuring internationaal
te versterken en via samenwerking handelingsperspectief te creëren. Nederland publiceerde
in september 2019 op de website van de Alliantie het eerste Nederlandse Plan van Aanpak
Oceaanverzuring. De Nederlandse overheid is begonnen met onderzoek naar verzuring
in de Noordzee en werkt actief aan kennisontwikkeling, inclusief de effecten van verzuring
op ecosystemen, onder andere binnen OSPAR.
Door Nederland wordt (met lokaal bestuur van de BES-eilanden) gewerkt aan het beheer
van de natuur en het milieu op de BES-eilanden. Voor Caribisch Nederland wordt het
Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2024 opgesteld. In het plan is speciale
aandacht voor de bescherming van het koraal (koraalactieplan). Het plan zal eind november
worden aangeboden aan de Kamer. De koraalsystemen van Caribisch Nederland zijn belangrijk
voor de lokale economie en spelen een belangrijke rol in de kustverdediging. Overleving
van de lokale mariene biodiversiteit en koraalsystemen is alleen mogelijk met klimaatmitigatie
enerzijds en het wegnemen van andere drukfactoren door menselijk handelen anderzijds.
Het IPCC-rapport onderstreept de noodzaak het huidige beleid gericht op verbetering
van de waterkwaliteit te intensiveren.
3.3 Implicaties voor het polair beleid
Het IPCC-rapport toont aan dat de cryosfeer sterk in omvang afneemt: gletsjers en
ijskappen krimpen, sneeuw blijft minder lang liggen en permafrost slinkt. De mate
van afname in de toekomst is afhankelijk van het emissiescenario. Voor het Nederlandse
beleid t.a.v. de polaire gebieden betekent dit dat dat we ons zullen blijven inzetten
voor duurzaam beheer en bestuur van de polaire gebieden, milieubescherming, het verhogen
van veiligheids- en duurzaamheidscriteria en goede internationale samenwerking, zoals
ook uiteengezet in de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020: «Samen voor duurzaam»13 en in de Kamerbrief over actualisering van het veiligheidsdeel van deze strategie
van 5 juli jl.14.
Dit IPCC-rapport benadrukt eens te meer het belang van wetenschappelijk onderzoek
om te komen tot beter inzicht in de risico’s en gevolgen van klimaatverandering voor
de polaire gebieden als basis voor beleid en handelen. Dit is in lijn met de Nederlandse
Polaire Strategie, waarin het belang wordt benadrukt van wetenschappelijk onderzoek
als belangrijk instrument om de Nederlandse duurzaamheidsdoelen in de polaire gebieden
te realiseren. Het Nederlandse poolonderzoek staat internationaal hoog aangeschreven.
Het draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in hoe onze planeet werkt en zal reageren
op de op klimaatveranderingen. Het draagt ook bij aan veilige en verantwoorde besluiten
ten aanzien van uitvoering van activiteiten in de poolgebieden.
4. Implicaties voor het klimaatonderzoek
De IPCC-rapporten bevestigen voor het kabinet het belang van het IPCC om de beschikbare
wetenschappelijke kennis over klimaatverandering en de interactie daarvan met fysische
omgeving en de terrestrische en aquatische biosfeer samen te vatten en te wegen. De
rapporten maken duidelijk dat er ook nog veel belangrijke kennis mist om de aard en
implicaties van klimaatverandering en mogelijkheden voor mitigatie en aanpassing te
beoordelen.
Het kabinet hecht dan ook groot belang aan voortgaand wetenschappelijk onderzoek.
Nederland heeft een bijzonder belang bij een beter begrip van de risico’s gerelateerd
aan de ijskappen en oceanen, waaronder toekomstige zeespiegelstijging. Hoewel duidelijk
is dat de toekomstige zeespiegelstijging met name zal worden bepaald door de bijdrage
van het afsmelten en afkalven van de Antarctische poolkap, is over de ijsdynamica
van Antarctica nog te weinig bekend om wetenschappelijk verantwoorde uitspraken te
doen over het risico’s van versnelde zeespiegelstijging door het instabiel worden
daarvan. Het kabinet zal de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO) in dit kader verzoeken in de volgende strategie voor het Nederlands Polair Programma
(NPP) aandacht te besteden aan hoe Nederland zijn koploperspositie kan behouden in
internationaal wetenschappelijk onderzoek in de Poolgebieden.
Het kabinet draagt onder verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat ook bij aan internationaal onderzoek naar de veranderingen in de chemische
en fysische eigenschappen van de oceaan. Begrip daarvan is zeer relevant voor Nederland.
Met het oog op de noodzaak tot versterking van die kennisbasis zal onderzocht te worden
of de huidige bijdrage in overeenstemming is met de urgentie. Het kabinet ziet de
UNESCO Decade of Ocean Science for Sustainable Development (2021–2030) als tijdig
om ook in internationaal verband noodzakelijke kennis te ontwikkelen als basis voor
beleid in reactie en anticipatie op veranderingen in de oceaan.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking