Brief regering : Kabinetsreactie onderzoek naar een notificatiesysteem voor slachtoffers van kinderpornografie
33 552 Slachtofferbeleid
31 015
Kindermishandeling
Nr. 56
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2019
Slachtoffer worden van seksueel misbruik is vreselijk. Dit geldt te meer als er kinderen
bij betrokken zijn. De impact op een kind en diens omgeving is groot. Een slachtoffer
krijgt opnieuw pijn te verdragen wanneer kinderporno online wordt geplaatst en wordt
verspreid. In een sterke rechtsstaat ervaren slachtoffers genoegdoening door straffen,
worden zij beschermd als dat nodig is en worden zij ondersteund bij het herstel van
hun leed, zodat zij zo veel mogelijk zelf weer verder kunnen.1 Het heeft voor mij grote prioriteit om ervoor te zorgen dat slachtoffers van kinderpornografie
dit ook zo ervaren. De integrale aanpak van online seksueel kindermisbruik is deze
kabinetsperiode dan ook een belangrijk speerpunt.
Tijdens het VAO «Berichtgeving Robert M.» op 8 november 2017 (Handelingen II 2017/18,
nr. 19, item 8) heb ik toegezegd om onderzoek te doen naar de wenselijkheid en mogelijkheden van
een notificatiesysteem voor slachtoffers van kinderpornografie. Het gaat om een notificatiesysteem
dat slachtoffers informeert wanneer kinderpornografisch beeldmateriaal van hen opduikt
in nieuwe zogenaamde downloadzaken of op het internet. De DSP-groep heeft dit onderzoek
verricht. Met deze brief bied ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid,
uw Kamer het onderzoeksrapport «Notificatie slachtoffers kinderpornografie»2 en mijn beleidsreactie aan
Kern onderzoeksbevindingen
Wenselijkheid van een notificatiesysteem:
In het onderzoek zijn 45 slachtoffers van seksueel misbruik en 16 ouders/vertegenwoordigers
van slachtoffers bevraagd. Driekwart wil genotificeerd worden als hun beeldmateriaal
van seksueel misbruik wordt aangetroffen in een strafzaak tegen een downloadverdachte.
Dit aantal wordt hoger als beeldmateriaal van hun misbruik wordt aangetroffen op het
internet. Slachtoffers en ouders/vertegenwoordigers willen onder meer genotificeerd
worden, omdat ze zekerheid willen dat er geen verdere verspreiding heeft plaatsgevonden
van het beeldmateriaal. In sommige gevallen was het slachtoffer zo jong, dat onbekend
is of er seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Beeldmateriaal zou daar uitsluitsel
over kunnen geven. Ook willen slachtoffers gebruik maken van hun slachtofferrechten,
zoals het verkrijgen van een schadevergoeding.
In de VS is al geruime tijd een victim notification system operationeel dat voor een aantal ernstige strafbare feiten slachtoffers notificeert
over mutaties in het lopende strafproces. Dit systeem is aangepast om ook slachtoffers
van kinderpornografie op een betere manier te notificeren. Die aanpassing is recent
gedaan, naar aanleiding van slechte ervaringen met het reguliere notificatiesysteem.
Toen kregen sommige individuele slachtoffers van kinderpornografie grote aantallen
notificaties (soms zelfs tientallen of honderden per week), wat een negatieve impact
had op hun herstel.
Voor het vaststellen van de aanwezigheid van het beeldmateriaal is het National Center
for Missing and Exploited Children (NCMEC) belast met het uitlezen van in beslag genomen
gegevensdragers. Blijkt beeldmateriaal van een te notificeren slachtoffer aanwezig,
dan wordt het genotificeerd zodat het zich kan voegen als procespartij/procesdeelnemer.
Nieuwe wetgeving moet mogelijk maken dat downloaders een schadevergoeding van $ 3.000
per geïdentificeerd slachtoffer moeten betalen. Daarnaast voorziet deze wetgeving
ook in het Child Pornography Victims Reserve (CPVR)-fonds. Slachtoffers zullen hieruit
éénmalig een «financiële bijdrage» van maximaal $ 35.000 ontvangen. Het is nog onbekend
wanneer deze wetgeving in werking zal treden. Bij de Amerikanen is onbekend hoeveel
slachtoffers kinderpornografie per jaar daadwerkelijk genotificeerd worden. Evenmin
is bij de FBI bekend wat de effecten van het systeem zijn op het herstel van de slachtoffers.
De onderzoekers hebben Nederlandse deskundigen bevraagd over de effecten van notificatie
op het slachtoffer en betwijfelen of notificatie echt kan bijdragen aan herstel. Bij
een notificatiesysteem ontstaan volgens hen risico’s op secundaire victimisatie, zeker
bij een goed werkend notificatiesysteem waar de boodschap veelal zou zijn dat het
materiaal wijdverspreid is en steeds weer opnieuw wordt aangetroffen. Het is volgens
deskundigen twijfelachtig of slachtoffers gebaat zijn bij dat inzicht. De onderzoekers
adviseren daarom om eerst beter zicht te krijgen op de gevolgen van notificatie voor
het slachtoffer. Het is volgens de onderzoekers niet verantwoord om nu een besluit
te nemen over het wel of niet opzetten van een landelijk notificatiesysteem voor slachtoffers
van kinderpornografie. Bovendien kan een notifcatiesysteem slechts beperkt in de behoeften
van slachtoffers voorzien. Een notificatiesysteem kan bijvoorbeeld nooit zekerheid
geven of er geen verdere verspreiding heeft plaatsgevonden van het beeldmateriaal.
De behoefte waar volgens de onderzoekers mogelijk wel in voorzien kan worden, is genoegdoening
en de uitoefening van slachtofferrechten zoals het verkrijgen van een schadevergoeding.
Maar daarvoor is het volgens de onderzoekers nodig verstrekkende wijzigingen door
te voeren in het huidige opsporings- en vervolgingsbeleid.
Haalbaarheid van een notificatiesysteem in het strafproces:
Zonder wijzigingen in het huidige opsporings- en vervolgingsbeleid is de kans volgens
de onderzoekers klein dat een slachtoffer in de praktijk genotificeerd kan worden.
In de huidige situatie leggen de politie en het OM -de focus op het opsporen en ontzetten
van slachtoffers in acute misbruiksituaties. In downloadzaken kan het gaan om honderdduizenden,
zo niet miljoenen afbeeldingen. Het voortaan systematisch doorzoeken van alle op afbeeldingen
van kinderporno van (mogelijk) Nederlandse slachtoffers, zou tot een enorme belasting
leiden van de kinderpornoteams van de politie. Volgens het rapport zal deze nieuwe
werkwijze dan ook zonder grote capacitaire uitbreiding aan de zijde van de politie,
OM en Rechtspraak ertoe leiden dat de recherche-inzet wordt verlegd van opsporing
en ontzetting van slachtoffers in acute misbruiksituaties naar downloaders en het
notificeren van vaak oude, reeds bekende en ontzette slachtoffers.
Haalbaarheid van internetnotificatie:
In het rapport staat verder dat op het openbare internet (met hashwaardes) bekend
kinderpornografisch materiaal alleen met een gerichte zoekstrategie kan worden gevonden.
Daarnaast is de benodigde rekenkracht om het hele internet te doorzoeken te groot.
Bovendien wordt maar beperkt inzicht verkregen in het afgeschermde deel van het internet
(darkweb) omdat de internetfora waarop het materiaal gedeeld wordt, vaak niet toegankelijk
zijn voor derden.3 Volgens de onderzoekers kan met de huidige stand van de techniek bij de beschikbare
capaciteit feitelijk alleen gezocht worden op volledig identiek beeldmateriaal. Wijzigingen
aan het beeldmateriaal- en dat gebeurt regelmatig bij kinderpornografie – zorgen er
voor dat veel beeldmateriaal niet zal worden gevonden.4
Juridische positie slachtoffer:
Het Wetboek van Strafvordering (Sv) definieert in artikel 51a een slachtoffer als
[...] «degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of
ander nadeel heeft ondervonden.» De onderzoekers stellen de vraag of een slachtoffer
van kinderpornografie ook in een downloadzaak rechtstreeks vermogensschade of ander
nadeel ondervindt van het bezit nu er vaak geen directe relatie bestaat tussen de
downloader en het feitelijke misbruik van het slachtoffer. Volgens de onderzoekers
is daar nog geen jurisprudentie over.
Kabinetsreactie
Ik waardeer ten zeerste dat slachtoffers en ouders/vertegenwoordigers bereid waren
om mee te werken aan dit onderzoek en wil hun bedanken voor hun moed. Als Minister
vind ik het belangrijk om te staan voor de bescherming van slachtoffers en indien
mogelijk tegemoet te komen aan de behoeften van slachtoffers. Dat is ook één van de
redenen dat ik de opdracht heb gegeven voor dit onderzoek.
Het rapport schetst een aantal knelpunten dat maakt dat ik het op dit moment onverstandig
acht om nu een landelijk notificatiesysteem op te zetten. Ik realiseer me dat dat
als een teleurstelling ervaren kan worden door slachtoffers, onder meer degenen die
bereid waren om aan het onderzoek mee te werken. Ik wil echter het risico niet nemen
dat het ontvangen van één of meerdere notificaties dat het beeldmateriaal van een
slachtoffer van seksueel misbruik is aangetroffen, mogelijk leidt tot secundaire victimisatie.
Verder vind ik het relevant dat met de huidige techniek het systematisch doorzoeken
van een gegevensdrager van een downloader uitsluitend mogelijk is als het om bekend
identiek beeldmateriaal gaat. Een systematische doorzoeking van het dark web is met
de huidige techniek niet mogelijk, zelfs niet op bekend identiek beeldmateriaal. Een
slachtoffer kan daarom geen zekerheid worden geboden over de vraag of het beeldmateriaal
wel of niet vervaardigd en/of verspreid is. Bovendien zou alleen al het doorzoeken
van gegevensdragers op bekend identiek beeldmateriaal, ten koste gaan van de capaciteit
die de politie heeft om onderzoek te doen naar acute misbruiksituaties.
Ook dat acht ik onwenselijk. Overigens hebben de bevraagde slachtoffers in het onderzoek
aangegeven dat het notificeren niet ten koste mag gaan van het ontzetten van huidige
slachtoffers in acute misbruiksituaties. Mocht op termijn blijken dat in Amerika (dat
momenteel als enige land deze slachtoffers notificeert) positieve effecten voor slachtoffers
optreden als gevolg van de notificatie, dan ben ik graag bereid opnieuw te kijken
naar de wenselijkheid, technische haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een notificatiesysteem.
De onderzoekers geven aan dat het onduidelijk is of een slachtoffer van een downloader
juridisch gezien als slachtoffer kan worden aangemerkt. Daarover merk ik op dat er
nog geen jurisprudentie beschikbaar is en het denkbaar en verdedigbaar is dat slachtoffers
van downloaders juridisch als slachtoffer kunnen worden aangemerkt volgens het Wetboek
van Strafvordering, uitgaande van een slachtoffer-presumptie.5 Dit betekent dat eenieder die op redelijke gronden stelt slachtoffer te zijn, gedurende
de gehele strafprocedure door alle instanties als zodanig behandeld dient te worden.
Meer zekerheid zal ontstaan wanneer er nieuwe jurisprudentie beschikbaar komt.
Tot slot is nog relevant dat de Minister van Justitie en Veiligheid zich met de hernieuwde
aanpak van online seksueel kindermisbruik richt op onder andere het zo schoon mogelijk
krijgen van het internet. Om dit te realiseren wordt onder meer stevig ingezet op
verschillende acties in een publiek privaat samenwerkingsverband, evenals de introductie
van een nieuwe toezichtsfunctie waarmee bestuursrechtelijke sancties worden ingezet
als een bedrijf zijn server na een melding van kinderporno niet accuraat schoont.
Het is namelijk ook in belang van het slachtoffer dat het beeldmateriaal niet steeds
opnieuw kan opduiken. De brief over de integrale aanpak online seksueel kindermisbruik
is op 3 juli 2019 verstuurd naar de Tweede Kamer.6
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming