Brief regering : Armoede- en schuldenproblematiek in Nederland
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 499
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2019
Op 10 oktober jl. sprak ik met uw Kamer over de armoede- en schuldenproblematiek in
Nederland (Kamerstuk 24 515, nr. 498). Een belangrijk en aangrijpend thema waar een grote opgave ligt. Veel mensen worstelen
met schulden, veel kinderen groeien op in armoede en we weten dat deze armoede vaak
van generatie op generatie wordt doorgegeven. Ik vind dit schrijnend en zie ook dat
er niet één oplossing voor het oprapen ligt. De bestrijding van schulden en armoede
is dan ook een speerpunt van dit kabinet.
Eenzelfde bevlogenheid en gevoel van urgentie merk ik bij uw Kamer. Het onderzoek
en de werkbezoeken van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben veel informatie
en inzichten opgeleverd en ik wil uw Kamer danken voor het eindrapport «Zicht op Schulden»
dat u mij heeft aangeboden (Kamerstuk 24 515, nr. 493). U ontvangt hierop nog mijn reactie. Ik wil daarnaast mijn waardering uitspreken
voor de diverse organisaties die – ook in aanloop naar dit AO – hun ideeën voor innovatieve
oplossingen en verbeteringen over het voetlicht hebben gebracht. Uit dit alles blijkt
dat de opgave als een gezamenlijke wordt gezien, en dit is onmisbaar om verder te
komen.
Het algemeen overleg bleek te kort om op een zorgvuldige manier in te gaan op de inbreng
van de Kamer en verder met elkaar in gesprek te gaan. De commissie heeft daarom een
vervolgoverleg gepland op 14 november aanstaande. Ik heb uw Kamer toegezegd voorafgaand
hieraan een brief te sturen waarin ik mijn reactie op de inbreng tijdens de eerste
termijn samenvat. Ik ga hieronder in op wat voor het kabinet de kern van de inzet
is om schulden en armoede aan te pakken. Vervolgens ga ik op hoofdlijnen in op de
belangrijkste onderwerpen die aan de orde zijn geweest, namelijk (kinderen in) armoede,
de verbetering van de schuldhulpverlening en sociaal en verantwoord incasseren. In
de bijlage vindt u het antwoord op een aantal specifieke vragen die meer technisch
van aard zijn.
Inzet kabinet op tegengaan schulden en armoede
De Brede schuldenaanpak is de inzet van het kabinet om het aantal mensen met problematische
schulden terug te dringen. De maatregelen uit het Actieplan zijn maatregelen die integraal
met elkaar samenhangen en op belangrijke onderdelen het verschil moeten maken.
Bij de aanpak van armoede heeft het kabinet speciale aandacht voor de positie van
kinderen. Armoede onder kinderen is niet wat we willen. Mede in het licht van het
verzoek van de Kamer om een reductiedoelstelling vast te stellen heeft het kabinet
samen met de VNG vier ambities geformuleerd om de aanpak van kinderarmoede een impuls
te geven. De inzet is om meer kinderen te bereiken en de kinderarmoede verder terug
te dringen.
Om armoede en schuldenproblematiek tegen te gaan is het maken van keuzes en het aanbrengen
van focus nodig om vooruit te komen. Achter alle goede intenties en het commitment
om daadwerkelijk positieve verandering te bereiken, gaat een weerbarstige wereld schuil
van bijvoorbeeld ICT-systemen die aanpassing behoeven om uitvoering van maatregelen
mogelijk te maken. Ook is er door alle aandacht voor schuldenproblematiek veel animo
voor nieuwe initiatieven. Laten we hierbij zoveel mogelijk kijken hoe we deze initiatieven
kunnen samen nemen. Ook is het nodig dat we focus aanbrengen en dat we eerder gemaakte
afspraken nakomen. Hierbij vind ik het van belang dat we eerst de nu lopende trajecten
opschalen voordat we meer nieuwe trajecten starten.
Ik ben er van overtuigd dat we met de maatregelen op het gebied van armoede en schulden
een «point of no return» gaan bereiken. En terwijl we aan het werk zijn blijven de
luiken open. Ik wil blijven kijken of nieuwe en innovatieve initiatieven huidige maatregelen
kunnen versterken, of ze additioneel zijn en potentie hebben. En soms zal de boodschap
zijn dat het er op dit moment niet bij past. De verschillende ideeën en initiatieven
verdienen het om goed bekeken te worden en ik zal in een volgend Samenwerkingsverband
brede schuldenaanpak gelegenheid bieden aan de initiatiefnemers om hun ideeën te pitchen
om zo te kijken waar we (gezamenlijk) verder mee kunnen.
Armoede
Het voorkomen van armoede begint met het zorgen voor een fatsoenlijk bestaansminimum
voor iedereen, of iemand nu werkt of een uitkering ontvangt. In het Algemeen Overleg
hebben meerdere Kamerleden opgeroepen tot verhoging van het minimumloon en het sociaal
minimum. Het kabinet deelt de zorgen over de groep mensen met en zonder werk die de
eindjes iedere maand nauwelijks aan elkaar geknoopt krijgen en heeft de afgelopen
jaren veel gedaan om de koopkracht van kwetsbare groepen te ondersteunen.
Tijdens het AO hebben enkele Kamerleden mij gevraagd of ik bereid ben om te overwegen
het minimumloon te verhogen. De Minister van SZW heeft dit jaar met uw Kamer gesproken
over een voorstel van Jasper van Dijk van de SP over de verhoging van het wettelijk
minimumloon (WML). Toen is aangegeven dat een verhoging van het WML de sociale zekerheidsuitgaven
verhoogt door de koppeling van het WML met de uitkeringen, en dat dit een negatief
werkgelegenheidseffect heeft. De belastingen voor werkenden zouden flink verhoogd
moeten worden om dit beleidsvoorstel te financieren. Dit kabinet kiest er juist voor
om de lasten te verlagen zodat mensen meer van hun loon overhouden.
Uw Kamer heeft mij gevraagd om een reactie op de brief van Divosa waarin wordt gesteld
dat middeninkomens soms moeilijk kunnen rondkomen. Middels het verlagen van de lasten
ondersteunt dit kabinet de koopkracht van minima en middeninkomens. Zo is in 2019
de kinderbijslag met € 150 voor een gezin met twee kinderen en de zorgtoeslag voor
paren met € 95 verhoogd. Daarmee bieden we ouders met een laag inkomen extra ondersteuning
voor de kosten van kinderen en zorg. Daarbij verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting
met € 184 en de arbeidskorting met € 111. Hierdoor houden werkenden meer over van
hun loon en krijgen uitkeringsgerechtigden een hogere netto-uitkering. Bovenop de
afspraken uit het regeerakkoord is in de augustusronde afgesproken om de lasten nog
verder te verlagen.
In 2020 zal het twee schijvenstelsel ingevoerd worden en zullen de maximale algemene
heffingskorting en arbeidskorting nog verder omhoog gaan met respectievelijk € 194
en € 364. Hiervan profiteren met name de middeninkomens. Specifiek voor personen met
lage inkomens zal de zorgtoeslag verhoogd worden met nog eens € 37 en vervalt de harde
afbouwgrens in de huurtoeslag. Zij profiteren ook van de hogere algemene heffingskorting
die ook weer doorwerkt in een hogere netto-uitkering.
Naast dat het kabinet de gemiddelde druk verlaagt wil het ook de hoge marginale druk
tussen minimumloon en modaal inkomen verlagen. Daarom doet het kabinet aanpassingen
in de arbeidskorting, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Zo gaat de arbeidskorting
verder opbouwen vanaf minimumloon zodat de marginale druk tussen minimumloon en modaal
omlaag gaat. Ook vervalt de harde maximale inkomensgrens in de huurtoeslag waardoor
deze vanaf 2020 geleidelijk afbouwt. Hierdoor komt niet langer het hele huurtoeslagbedrag
te vervallen bij een kleine inkomensstijging. Tot slot wordt voor paren het kindgebonden
budget vanaf 2020 niet langer vanaf het minimumloon afgebouwd, maar vanaf een huishoudinkomen
van circa € 37.500. Hierdoor krijgen meer paren kindgebonden budget en krijgen paren
met recht op kindgebonden budget tussen het minimumloon en de nieuwe afbouwgrens hierdoor
een hoger kindgebonden budget dan in 2019.
Om armoede onder werkenden tegen te gaan nemen we, naast de maatregelen die gericht
zijn op het inkomen, als kabinet ook maatregelen om vaste contracten aantrekkelijker
maken dan flexibele contracten. De Minister van SZW is verder bezig met het mogelijk
maken van een minimumtarief voor ZZP’ers en het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
Daarnaast heeft de Minister de SER gevraagd om een verkenning rondom werkende armen
te doen om een nog beter zicht op deze groep te krijgen.
Als ouders in armoede leven groeien ook kinderen op in armoede, met alle consequenties
van dien. Het statement van Floris, naar aanleiding van de petitie van Single SuperMom,
vlak voor de aanvang van het AO van 10 oktober jl. heeft dit op indrukwekkende wijze
onderstreept. Ik vind het bewonderenswaardig dat Floris zijn betoog heeft gehouden.
Het is namelijk belangrijk om dit onderwerp uit het taboe te halen en het statement
van Floris draagt daaraan bij. Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak
van kinderarmoede en heeft daarom in samenwerking met de VNG aan de hand van vier
ambities invulling gegeven aan een reductiedoelstelling kinderarmoede. Deze ambities
zijn kwantitatief en kwalitatief van aard en richten zich op het gemeentelijke armoedebeleid
en het rijksbeleid1.
In reactie op de uitwerking van deze ambities2 is door meerdere Kamerleden de vraag gesteld waarom ik niet gekozen heb voor een
cijfermatige invulling van de reductiedoelstelling voor kinderen die leven in armoede.
Net als iedereen wil ook het liefst naar nul kinderen in armoede. Ik ben hiervoor
echter ook afhankelijk van externe factoren, zoals de conjunctuur. Het kabinet heeft
daarom gekozen voor een invulling van de adviezen van de SER en de Kinderombudsman
en moties uit beide Kamers die uitvoerbaar is en erop gericht is om nog deze kabinetsperiode
resultaten te boeken. Daarnaast zet ik samen met gemeenten en de vier grote landelijke
armoedepartijen die verenigd werken onder de naam SAM&3 in op het bereiken van alle kinderen in armoede, zodat deze kinderen ongeacht de
financiële thuissituatie kunnen meedoen. Hierbij is het doel om in 2021 100% van de
huishoudens met kinderen in de bijstand te bereiken en 70% van de werkende gezinnen
met een laag inkomen. Het kabinet zal vanaf 2021 tweejaarlijks rapporteren over het
aantal kinderen dat bereikt wordt met het gemeentelijke kinderarmoedebeleid, over
de vraag wat armoede met kinderen doet, over het aantal huishoudens met kinderen met
een laag inkomen en over goede voorbeelden van initiatieven om armoede tegen te gaan.
Gemeenten hebben een sleutelrol te vervullen in het armoede- en schuldenbeleid. De
decentrale verantwoordelijkheid van dit beleid houdt in dat gemeenten hieraan een
eigen invulling geven en de ruimte hebben om maatwerk te bieden aan gezinnen die in
armoede leven en ook dat dit maatwerk kan verschillen per gemeente. Door een aantal
Kamerleden zijn vragen gesteld over de verschillen in invulling van dit beleid tussen
gemeenten.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten de ruimte krijgen om beleidskeuzes te maken die
gebaseerd zijn op kennis over de lokale situatie en aansluiten bij lokale voorzieningen
en netwerken. Via de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en de VNG4 en de ambities kinderarmoede5 zijn afspraken gemaakt over het in natura verstrekken van voorzieningen aan kinderen
in armoede en de te bereiken doelen van het gemeentelijke beleid. Divosa en de VNG
bieden gemeenten ondersteuning bij de uitvoering van hun armoedebeleid. De vier partijen
verenigd in SAM& werken aan een uitbreiding van het aanbod van voorzieningen in natura
en van het bereik. In 2021 zullen de eindevaluatie van de bestuurlijke afspraken en
de eerste rapportage over de vier ambities kinderarmoede aan uw Kamer worden aangeboden.
Schuldenproblematiek
De aanpak van schuldenproblematiek en de schuldhulpverlening zijn uitgebreid aan bod
geweest tijdens het overleg. Aandacht voor verdere verbetering van de kwaliteit van
de gemeentelijke schuldhulpverlening blijft nodig. Gemeenten werken gezamenlijk aan
een uniforme kwaliteitsbodem die antwoord geeft op de vraag wat mensen minimaal aan
hulpverlening mogen verwachten. In dat kader spreken gemeenten onder leiding van de
VNG bestuurlijke uitgangspunten af. De VNG verwacht de vaststelling dit najaar af
te ronden. De NVVK (branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren)
geeft hieraan verdere invulling met de ontwikkeling van een basisnorm voor de schuldhulpverlening.
Alle NVVK-leden zullen na vaststelling conform deze basisnorm werken. Dit zijn zeer
belangrijke initiatieven en ik hecht eraan dat dit vanuit het werkveld zelf zo snel
mogelijk invulling krijgt.
Meerdere Kamerleden vroegen mijn aandacht voor het belang van een duidelijk perspectief
op een schuldenvrije toekomst voor mensen met schulden. Hierbij is door de Kamer het
voorstel gedaan om de doorstroming naar de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen)
te garanderen na een vastgestelde periode waarin de gemeente op minnelijke wijze tot
oplossing van de schulden heeft proberen te komen.
Ik hecht grote waarde aan de ruimte die gemeenten hebben om op lokaal niveau vorm
te geven aan integrale en passende schuldhulpverlening. Gemeenten moeten de verschillende
middelen die ze tot hun beschikking hebben effectief inzetten en kunnen inspelen op
de specifieke omstandigheden in hun gemeente. Het belangrijkste is dat mensen toekomstperspectief
geboden wordt en dat schulden worden teruggedrongen. Dit betekent niet per definitie
dat schulden kwijtgescholden worden of dat zij in alle gevallen doorgeleid worden
naar de Wsnp. Niet iedereen kan gelijk door naar een schone lei; dit is afhankelijk
van de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar. Soms is stabilisatie van de
situatie in eerste instantie het hoogst haalbare. Denk hierbij aan mensen die zich
niet drie jaar aan de voorwaarden van een schuldregeling of de Wsnp kunnen houden.
Doorstroming van minnelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp is geen doel op zich,
maar schuldenaren moeten kunnen rekenen op passende dienstverlening als zij problematische
schulden hebben. Het rapport dat u heeft ontvangen over de aansluiting tussen het
minnelijke en wettelijke traject6 bevat goede handvatten voor betere dienstverlening. De organisaties in de schulden-
en incassoketen moeten nu doorpakken. Ik zal dit rapport gebruiken om vanuit mijn
coördinerende rol het gesprek met partijen aan te gaan en in gezamenlijkheid de mogelijkheden
van een bredere samenwerking te verkennen. De Minister voor Rechtsbescherming bekijkt
hoe de bereikbaarheid van de Wsnp vergroot kan worden. Daartoe laat hij het bureau
Wsnp van de Raad voor de Rechtsbijstand een quick scan uitvoeren. Daarin worden de
aanbevelingen van de Raad voor de Rechtspraak meegenomen waaronder de mogelijkheid
tot versoepeling van de toelatingseisen bijvoorbeeld in het geval iemand door een
ingrijpende levensgebeurtenis opnieuw van de Wsnp gebruik wil maken. De Minister voor
Rechtsbescherming en ik zullen u in het voorjaar van 2020 over de voortgang informeren.
Meerdere Kamerleden hebben tijdens het overleg aangegeven grenzen te willen stellen
aan de reactietermijn voor schuldeisers, omdat niet-reagerende schuldeisers een schuldhulpverleningstraject
kunnen vertragen en frustreren. Ik zie dat de NVVK met steeds meer partijen tot convenantafspraken
komt, waarin ook reactietermijnen zijn verankerd. Dit is een positieve ontwikkeling.
Daarnaast is met het dwangakkoord een mogelijkheid in de wet opgenomen om schuldeisers
tot medewerking te dwingen. Ik zie – zo laat het rapport van Berenschot ook zien –
nog duidelijke verbetermogelijkheden in het gebruik van dit instrument. Een goed initiatief
in deze context is een pilot van de rechtbank Utrecht in samenwerking met de gemeente:
afgesproken is dat wanneer de gemeente een verzoek voor een dwangakkoord doet, deze
slechts het kale verzoekschrift opstuurt en geen Wsnp-verzoek. De rechtbank stuurt
vervolgens een brief naar de schuldeisers en plant de zitting. Weigerende schuldeisers
gaan vaak onder dreiging van het dwangakkoord alsnog akkoord met een minnelijke regeling.
Omdat in deze situatie volstaan kan worden met de dreiging van een dwangakkoord, worden
de administratieve lasten voor zowel rechtbank als gemeente beperkt.
Dit neemt niet weg dat ik vanuit de uitvoering signalen blijf ontvangen dat laat of
niet reagerende schuldeisers het schuldhulpverleningstraject vertragen. Op dit moment
laat ik een onderzoek naar de medewerking van schuldeisers binnen de minnelijke schuldhulpverlening
uitvoeren. Op basis van dit onderzoek wil ik een goed beeld krijgen van de problematiek,
waarbij ik zo nodig in overweging wil nemen een reactietermijn in de wet op te nemen
maar waarbij zorgvuldig gekeken moet worden naar de juridische consequenties daarvan.
Een aantal Kamerleden vroeg mijn reactie op het idee een nationaal fonds op te richten
voor het saneren van schulden van mensen met grote financiële problemen. Voor het
saneren van schulden bestaan ook nu al goede mogelijkheden, zoals saneringskredieten
die gemeentelijke kredietbanken verstrekken en innovatieve mogelijkheden, zoals het
Jongeren Perspectief Fonds. Ik vind het belangrijk dat de bestaande mogelijkheden
maximaal worden benut en reeds lopende succesvolle initiatieven landelijk worden opgeschaald.
Daarbij wil ik wel blijven kijken of nieuwe ideeën het huidige pakket aan maatregelen
additioneel kunnen versterken. Tijdens het debat met uw Kamer bleken er verschillende
beelden te bestaan over de vormgeving van een dergelijk fonds en over het doel ervan.
Daarom zal ik hierover met de NVVK en andere relevante partijen in gesprek gaan. Dit
om vanuit een gedeelde probleemanalyse de verschillende mogelijkheden én onmogelijkheden
gezamenlijk te verkennen. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik u begin 2020
berichten.
Ook de vraag of een algehele kwijtscheldingsbepaling haalbaar is, is aan de orde geweest
tijdens het overleg. Hierbij wil ik opmerken dat overheidsschulden heel verschillend
van aard zijn. Een studieschuld is qua aard wezenlijk anders dan een strafrechtelijke
beschikking. De verschillende regelingen kennen van daaruit ieder hun eigen kwijtscheldingbeleid.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft enige tijd geleden aangekondigd dat hij in
de Algemene wet bestuursrecht een bevoegdheid voor bestuursorganen tot kwijtschelding
van bestuurlijke geldschulden wil opnemen7. Concreet is het voornemen om in de Awb een kwijtscheldingsbevoegdheid op te nemen
voor de gevallen waarin de bijzondere wet niets regelt. In dat geval heeft het bestuursorgaan
de mogelijkheid om een schuld kwijt te schelden als de nadelige gevolgen van de invordering
onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen. Een concept
van dit wetsartikel is voorgelegd aan een aantal grote uitvoeringsorganisaties voor
een uitvoeringstoets. Deze toetsen zijn nog niet volledig afgerond, maar het streven
is het wetsvoorstel zo snel mogelijk bij uw Kamer in te dienen.
Geïnspireerd door het werkbezoek dat de commissie aan Zweden heeft gebracht stelt
een aantal leden voor om mogelijk te maken dat twee keer per jaar een aflospauze kan
worden ingelast. Ik begrijp deze behoefte en benadruk hier dat hiertoe al mogelijkheden
bestaan. Een schuldregeling is een vrijwillige overeenkomst tussen twee partijen:
de schuldenaar en de schuldeiser. De schuldregeling is niet gebonden aan specifieke
regelgeving. Bijna alle schuldhulpverleners volgen voor het treffen van een schuldregeling
de richtlijnen van de NVVK. De NVVK volgt hierbij de systematiek van de Wsnp: de wettelijke
schuldsanering. Schuldhulpverleners hebben ruimte om – in overleg met de schuldeisers
– af te wijken van de standaardvoorwaarden van een schuldregeling, en dus een pauze
in te bouwen. Ik zie geen aanleiding om dit nader in wetgeving te regelen.
Diverse Kamerleden riepen mij op om artikel 60c van de Participatiewet aan te passen
zodat het mogelijk wordt om fraudevorderingen mee te nemen in minnelijke schuldregelingen.
Het mee laten gaan van een fraudeschuld in een minnelijke schuldregeling tegen finale
kwijting, zou fraude lonend maken. Gemeenten kunnen al meewerken aan een minnelijke
schuldregeling, alleen vereist de Participatiewet dat burgers ten onrechte ontvangen
uitkeringen helemaal terugbetalen8. Het mag niet lonen om fraude te plegen en vervolgens door schuldhulpverlening de
schuld niet meer terug te hoeven betalen. Het terugbetalen duurt daarom langer dan
bij schulden die gedeeltelijk worden kwijtgescholden of vindt via een aparte afbetalingsregeling
plaats.
Een onderwerp waar in en buiten de Kamer terecht en aanhoudend aandacht voor wordt
gevraagd is de werking van het effect van het systeem van toeslagen op het ontstaan
en voortduren van schuldenproblematiek. In het IBO-toeslagen wordt onderzocht of er
manieren zijn om het huidige systeem te verbeteren. Ik wil daarom dit onderzoek afwachten
en nu niet vooruitlopen op de resultaten. Na afronding zal het kabinet een reactie
formuleren.
Graag breng ik ook de ontwikkelingen binnen de Rechtspraak onder uw aandacht. Een
kabinetsvoornemen is om invulling te geven aan experimenten voor een schuldenrechter.
Ik ben met de Minister voor Rechtsbescherming verheugd dat de Rechtspraak hier ruim
invulling aan geeft. Bij verschillende rechtbanken lopen inmiddels experimenten onder
de noemer «schuldenrechter». Deze experimenten zien op verschillende aspecten. Zo
worden in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht incassozaken van grote repeatplayers (bijvoorbeeld
grote zorgverzekeraars of woningcorporaties) gezamenlijk behandeld. De rechtbank Limburg
werkt samen met de Kredietbank en gemeenten aan de oprichting van een schuldenloket
in de rechtbank waar direct naar doorverwezen kan worden. Bij de rechtbanken Rotterdam
en Den Haag start binnenkort een pilot met een schuldenrechter waarin vroegsignalering
richting de gemeente, slagvaardig ingrijpen en organisatie van de nazorg door schuldhulp
centraal staan.
In het overleg kwam ook de kwaliteit van beschermingsbewindvoerders aan bod, en met
name de vraag hoe deze kwaliteit geborgd kan worden. Beschermingsbewindvoerders en
curatoren met drie of meer personen onder hun hoede moeten voldoen aan kwaliteitseisen
die jaarlijks worden getoetst. Uit de evaluatie van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind
en mentorschap9 blijkt dat de kwaliteitseisen goed werken: slecht functionerende beschermingsbewindvoerders
kunnen op grond van de eisen worden geweerd en ontslagen. De kwaliteitseisen worden
breed door de praktijk gesteund. Branchebreed wordt opgemerkt dat er op dit moment
een meer inhoudelijke toets van vaardigheden en competenties ontbreekt. De Minister
voor Rechtsbescherming en ik initiëren binnenkort een overleg over de implementatie
van het adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind, gezamenlijk met de VNG, de
Rechtspraak en de branche van bewindvoerders. De mogelijkheid van zelfregulering door
organisaties van beschermingsbewindvoerders zal hier worden besproken.
Een aantal Kamerleden heeft mij vragen gesteld over de rol van verzendhuiskredieten
bij het verstrekken van de kredieten en de risico’s die dit met zich meebrengt op
het ontstaan van schulden. De zeer hoge betalingsachterstanden bij verzendhuiskredieten
baren de Minister van Financiën en mij zorgen. Wij hebben samen de aanbieders van
verzendhuiskredieten opgeroepen om stappen te zetten om het percentage van 34% achterstanden
fors terug te dringen. De Minister van Financiën en de AFM monitoren de ontwikkelingen.
Dit najaar zal hij de Kamer hierover informeren en aangeven of hij al dan niet vervolgstappen
overweegt.
Een aantal Kamerleden heeft vragen gesteld over het rentepercentage dat mag worden
gerekend voor kredieten aan particulieren. Als onderdeel van het Actieplan Brede Schuldenaanpak
bent u vorig jaar geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar risico’s
op het gebied van consumptieve kredietverlening, de doelstellingen en vervolgstappen.
Uit dit onderzoek bleek dat volgens diverse stakeholders, waaronder Nibud, de maximale
kredietvergoeding niet de belangrijkste oorzaak is van het ontstaan van problematische
schulden. Zij vinden het percentage van 14 procent niet te hoog.
Belangrijker is dat schuldeisers zich redelijk opstellen op het moment dat betalingsproblemen
ontstaan en dat consumenten niet in uitzichtloze situaties terecht komen. De maximale
kredietvergoeding is in vergelijking met andere landen bovendien laag. De Minister
van Financiën ziet dan ook geen aanleiding te onderzoeken hoe de rentepercentages
voor kredieten aan particulieren verder kunnen worden verlaagd.
Sociaal en verantwoord incasseren
Het kabinet zet zich in om de mensen die schulden hebben centraal te stellen bij het
invorderen van deze schulden. Daar hoort maatwerk bij voor degenen die (problematische)
schulden hebben of dreigen in problematische schulden te komen. Innen en incasseren
van vorderingen moet daarom zorgvuldig en maatschappelijk verantwoord plaatsvinden.
Dit geldt zowel voor de overheid als voor de private sector.
Voor een maatschappelijk verantwoorde overheidsincasso zijn de afgelopen tijd al veel
maatregelen getroffen en initiatieven ontwikkeld. De Kamer heeft mij tijdens het Algemeen
Overleg vragen gesteld over kosteloze betalingsherinneringen, kwijtschelding bij overduidelijk
oninbare verhogingen en de verhoging van boetes.
De Manifestpartijen zorgen voor een meer persoonsgerichte dienstverlening aan burgers
en treffen hiervoor verschillende maatregelen. Wat betreft de betalingsherinneringen
zie ik dat deze zinvol zijn voor mensen die een betalingsverplichting zijn vergeten,
maar niet voor mensen die een verplichting vanwege schulden niet kunnen nakomen. Veel
bestuursorganen sturen overigens kosteloze betalingsherinneringen. Voorbeelden daarvan
zijn het CAK, DUO en ook de Belastingdienst.
De Minister voor Rechtsbescherming vindt het belangrijk dat kwetsbare mensen met problematische
schulden niet onnodig verder in de problemen komen. Daarom heeft hij in de afgelopen
jaren maatregelen getroffen bij de inning van boetes, in het bijzonder bij verkeersboetes.
Iemand met een boete kan verhogingen voorkomen door een betalingsregeling te treffen.
Op dit moment wordt daarnaast de noodstopprocedure bij het CJIB ontwikkeld: iemand
die vanwege zijn schuldensituatie de boete niet kan betalen en mogelijk het overzicht
kwijt is krijgt dan uitstel van betaling. Het invorderingstraject wordt stilgelegd
en er komen geen verhogingen bij. Om te voorkomen dat degene opnieuw in deze situatie
terecht komt moet hij of zij zich wel voor schuldhulpverlening aanmelden bij een gemeente.
Het plan voor de implementatie van de noodstopprocedure in 2020 is naar verwachting
voor het einde van het jaar gereed. Sinds 2016 wordt de inning van de restschuld na
een goed doorlopen minnelijke schuldenregeling beëindigd door het CJIB, uiteraard
onder de voorwaarde dat geen nieuwe schulden worden gemaakt. De Minister voor Rechtsbescherming
heeft in het algemeen overleg van 14 februari 2019 aangegeven dat hij het niet wenselijk
vindt om de systematiek van verhogingen bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften (Wahv) te wijzigingen. In de praktijk blijkt dat verhogingen
voor het overgrote deel van de mensen, dat zijn boetes kan betalen, goed werken en
een prikkel vormen voor tijdige betaling.
Meerdere Kamerleden hebben mij vragen gesteld over het verdienmodel van incassobureaus,
de verkoop van vorderingen en het incassoregister.
Naast een maatschappelijk verantwoorde overheidsincasso vind ik het even belangrijk
dat ook in de private buitengerechtelijke incassomarkt zorgvuldigheidsnormen in acht
worden genomen. Een belangrijke stap hiervoor is de voorbereiding door de Minister
voor Rechtsbescherming van het wetsvoorstel voor een incassoregister en een aanpassing
van de huidige cumulatieregeling in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Met dat laatste
wordt de problematiek van de ongewenste cumulatie van incassokosten bij termijnbetalingen
aangepakt. Met het wetsvoorstel wordt beoogd een belangrijke bijdrage te leveren aan
het verbeteren van de kwaliteit van de private buitengerechtelijke incassodienstverlening.
Onderdeel van de kwaliteitsverhoging is de aanpak van negatieve aspecten bij de inning
van verkochte vorderingen. Uw Kamer heeft daarvoor aandacht gevraagd via de breed
gesteunde motie-De Lange c.s. In deze motie wordt de regering gevraagd onderzoek te
doen naar de mogelijkheid voor een schuldenaar om gekochte vorderingen door incassobureaus
terug te kopen voor het bedrag waarvoor de vordering is overgenomen van de oorspronkelijke
schuldeiser. Dat onderzoek heeft het kabinet naast de voorbereiding van het wetsvoorstel
uit laten voeren. Uw Kamer wordt over dit onderzoek bij brief van de Minister voor
Rechtsbescherming geïnformeerd.
Daarnaast zijn er eerder twee kortetermijnmaatregelen aangekondigd, om ook nu al iets
te doen aan de kwaliteit van de private buitengerechtelijke incassodienstverlening.10 Er wordt gewerkt aan een verbeterde samenwerking tussen de toezichthouders ten aanzien
van het delen van meldingen over incassobureaus en het aanscherpen van de online informatie
over de verschillende meldpunten. Daarnaast zijn schuldeisers geïnformeerd over het
belang om een goede afweging te maken van de keuzes die zij hebben bij het in de arm
nemen van een incassobureau.11
Ik vind het belangrijk om tot een evenwichtig incassoproces te komen waarbij steeds
een afweging gemaakt moet worden tussen maatwerk en een effectief en efficiënt proces.
Afschaffen van de bijzondere incassobevoegdheden en overheidspreferenties, zoals door
een aantal Kamerleden werd voorgesteld, is daarvoor niet noodzakelijk en leidt waarschijnlijk
ook tot hogere (uitvoerings-) kosten. Het vraagt wel om gerichtere inzet van deze
bevoegdheden12. De maatregelen die ik hier noem passen in het met de Rijksincassovisie ingezette
proces om te komen tot een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso, waarbij
meer rekening gehouden wordt met de omstandigheden van de schuldenaar.
Een belangrijk dossier dat ook zeker de aandacht van uw Kamer heeft is de implementatie
van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. In mijn brief van 8 oktober 201913 heb ik u over de stand van zaken van dit traject geïnformeerd. Ik wil daarbij benadrukken
dat ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Rechtsbescherming,
nog steeds koers op inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2021. Ik maak daarbij
wel de kanttekening dat, zoals ook aangegeven in mijn brief van 8 oktober, er nog
verschillende onzekerheden zijn. Voor grote beslagleggers zoals de Belastingdienst,
het UWV en de gerechtsdeurwaarders geldt dat zij op koers liggen. Voor andere partijen
binnen dit werkveld verwacht ik daar binnen de komende maanden duidelijkheid over
te krijgen. Zoals ik u in mijn brief van 8 oktober heb toegezegd informeer ik u begin
2020 over de dan geboekte voortgang.
Tot slot
Op 14 november aanstaande spreek ik verder met uw Kamer over de wijze waarop de problematiek
van armoede en schulden zo goed en zo snel als mogelijk kan worden teruggedrongen.
Uitgangspunt van de Brede schuldenaanpak en van de inzet op het tegengaan van armoede
is het besef dat dit een gezamenlijke opgave is van alle betrokken partijen: departementen,
uitvoeringsorganisaties, maatschappelijke organisaties, brancheverenigingen, bedrijfsleven
en vrijwilligers. Vanuit mijn rol als coördinerend bewindspersoon voor armoede en
schulden zie ik het als mijn taak om deze samenwerking te bestendigen en verdiepen,
de kwaliteit van maatregelen te bewaken en te blijven inzetten op prioritering van
aandacht bij iedereen voor deze problematiek. Ik zie uit naar de voortzetting van
het overleg met uw Kamer en zie uw betrokkenheid als waardevol en ondersteunend bij
mijn inzet.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Bijlage: Beantwoording specifieke vragen
Armoede
– Waarom krijgen mensen met alleen een AOW in tegenstelling tot mensen met alleen
bijstand lang niet altijd kwijtschelding van gemeentelijke belastingen? (Lid Van Brenk,
50+)
Gepensioneerden met alléén AOW komen automatisch voor de inkomensondersteuning ex
artikel 33a AOW in aanmerking. Daardoor is hun netto inkomen zodanig hoger dan het
sociaal minimum dat ze niet in aanmerking komen voor kwijtschelding lokale belastingen.
– Lichten gemeenten mensen die bijstand aanvragen actief voor over of zij al dan niet
in aanmerking komen voor de IAOW, die geen vermogenstoets kent? (Lid Kuzu, Denk)
Iemand die een uitkering aanvraagt doet dat in principe bij het UWV vanuit de «één
loket-gedachte». Daar wordt gekeken naar welke uitkeringsinstantie de betrokkene moet
worden doorverwezen en voor wat soort uitkering diegene in aanmerking komt, gelet
op het arbeidsverleden. Met andere woorden: voordat er besloten wordt op een bijstandsaanvraag
wordt gekeken of er geen voorliggende voorzieningen zijn zoals de IOAW of IOAZ.
– Kunnen de kostendelersnorm en de vermogenstoets afgeschaft worden voor de AIO? (Lid
Kuzu, Denk)
De AIO is een integraal onderdeel van de Participatiewet en is een vangnetregeling
ter aanvulling van de gekorte AOW tot aan het toepasselijke sociaal minimum. Evenals
voor de reguliere bijstand gelden hiervoor de regels zoals de kostendelersnorm en
de vermogenstoets.
– Komt er een wettelijk verbod op leenbijstand in het kader van de bijzondere bijstand?
(Lid Peters, CDA)
Er komt geen wettelijk verbod op leenbijstand in het kader van bijzondere bijstand.
De bijzondere bijstand is een maatwerkinstrument in het kader van de aanvullende inkomensondersteuning,
en is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd naar de gemeenten. De wettelijke
mogelijkheid voor gemeenten om de bijzondere bijstand ook als lening te kunnen verstrekken
past hierbij.
Schuldenproblematiek
– Wil de Staatssecretaris samen met betrokken partijen werk maken van anonieme schuldhulpverlening
door middel van een chatfunctie? (Lid Raemakers, D66)
Schaamte is een bekende drempel om hulp te vragen bij schulden. En als de schulden
nog niet zo groot zijn, is ook ondersteuning nodig. Er zijn reeds voorzieningen om
mensen laagdrempelig en anoniem te helpen, bijvoorbeeld vanuit NIBUD, vrijwilligersorganisaties
en servicepunten van gemeenten.
De voorzieningen worden steeds beter. Denk aan Geldfit, 115 Schuld te lijf en Fikks.
– Wil de Staatssecretaris zich inzetten voor het oprichten van servicepunten bij gemeenten
waar mensen hulp kunnen krijgen bij het in balans brengen van vaste lasten en inkomen?
(Lid Peters, CDA)
Er bestaat een aantal mooie initiatieven op dit gebied, zoals het Huishoudboekje in
Utrecht. Door middel van de subsidieregeling Armoede en Schulden heb ik verschillende
initiatieven ondersteund die zich richten op financieel overzicht en het tijdig betalen
van de vaste lasten. Het is hierbij goed om te bedenken dat vrijwillig budgetbeheer
al een instrument is dat wordt ingezet binnen de schuldhulpverlening.
– Kunnen toeslagen rechtstreeks worden overgemaakt naar woningcorporaties, kinderopvanginstellingen
en zorgverzekeraars? (Lid Van Brenk, 50+)
De juridische mogelijkheden hiervoor bestaan reeds. In de Uitvoeringsregeling Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de mogelijkheid hiervoor opgenomen.
Tot nu toe wordt hier alleen door kinderopvanginstellingen gebruik van gemaakt; door
een zorgverzekeraar wordt deze mogelijkheid onderzocht.
– Gaan overheidsschuldeisers meedoen met het Schuldenknooppunt? (Lid Van Brenk, 50+)
Met subsidie van SZW ontwikkelt de NVVK momenteel het Schuldenknooppunt. Met het Schuldenknooppunt
kunnen schuldhulpverleners en schuldeisers digitaal, snel en veilig een schuldregeling
afspreken. De NVVK verwacht het eind van dit jaar een eerste prototype klaar te hebben.
Voor landelijke opschaling werken NVVK en enkele grote schuldeisers aan een positieve
businesscase en goede afspraken over het beheer. Het schuldenknooppunt bevindt zich
op dit moment nog in een beginfase. Ik verwacht dat in de fase van verdere doorontwikkeling
overheidsschuldeisers zullen aansluiten.
– Kan een verbod op huisuitzettingen worden ingevoerd? (Lid Peters, CDA)
Woningcorporaties zetten zich in om huurachterstanden en huisuitzetting te voorkomen.
Steeds meer woningcorporaties wisselen huurachterstanden uit met gemeenten, zodat
zij hulp kunnen aanbieden. Dit heeft resultaat: Het aantal huisuitzettingen blijft
dalen. Dit blijkt uit cijfers die de woningcorporaties deze week hebben gepubliceerd.
Ik geef de voorkeur aan dit succesverhaal opschalen in plaats van een verbod. Een
verbod op huisuitzetting is geen oplossing. Wonen kost geld en huurders moeten dat
betalen. Ik verwacht van verhuurders dat zij zich inspannen om huurachterstanden te
voorkomen. Daarnaast fungeert een dreigende huisuitzetting in sommige gevallen als
«wake up call» voor mensen met financiële problemen en is dit de aanleiding om alsnog
hulp te zoeken waar deze eerder geweigerd of vermeden werd.
– Hoe kunnen mensen met fraudeschulden geholpen worden? (Lid Wörsdörfer, VVD)
De wet staat niet toe dat schuldenaren met fraudeschulden standaard worden uitgesloten.
De wet vraagt steeds om een individuele afweging, waarbij ook de aard van de fraude
behoort te worden meegenomen. Een fraudeschuld kan vervolgens niet meegenomen worden
in een schuldregeling, maar dat laat onverlet dat de schuldenaar met andere dienstverlening,
denk aan budgetcoaching of budgetbeheer, ook ondersteund kan worden.
Sociaal en verantwoord incasseren
– Is het toegestaan een kind te vorderen voor uitgaven van de ouders? (Lid Jasper
van Dijk, SP)
Ouders zijn verantwoordelijk voor de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige
kinderen (artikel 1:404 BW). Ook als een minderjarig kind zelf uitgaven doet, blijft
de ouder (wettelijk vertegenwoordiger) daarvoor aansprakelijk. Dit houdt in dat de
schuldeiser zich niet tot een kind kan wenden om de vordering te voldoen die is ontstaan
op het moment dat de ouders financieel verantwoordelijk waren voor het kind, ook niet
als dit kind inmiddels meerderjarig is.
– Hoe verhoudt zich het feit dat DUO niet via het CJIB maar via eigen deurwaarders
incasseert tot de Rijksincasso? (Lid Renkema, GroenLinks)
Sinds 2018 heeft DUO de incasso opdrachten bij het CJIB ondergebracht in het kader
van de clustering van rijksincassodiensten. Zaken van voor 2018 worden nog behandeld
door de deurwaarder die door DUO is ingeschakeld.
– Wat is het oordeel van de Staatssecretaris over kick-backfees voor deurwaarders?
(Lid Raemakers, D66)
Een kick-back fee is een prijsafspraak tussen een gerechtsdeurwaarder en diens opdrachtgever.
Deze houdt in dat een deel van de opbrengst van de ambtshandeling voor de deurwaarder
wordt doorgegeven aan de opdrachtgever. Dit komt terug in de beleidsreactie van de
Minister voor Rechtsbescherming op het rapport van de commissie Oskam waarin wordt
ingegaan op de tariefmodellen voor ambtshandelingen van deurwaarders. De planning
is de reactie in de loop van dit jaar naar de Kamer te sturen.
– Wanneer is het onderzoek klaar naar preferentie voor betaling voor alimentatie?
(Lid Wörsdörfer, VVD)
De Minister voor Rechtsbescherming zal de Kamer zoals toegezegd dit najaar nader informeren
over preferenties van kinderalimentatievorderingen. In de brief van 27 februari 2019
heeft de Minister voor Rechtsbescherming de voor- en nadelen geschetst van het preferent
maken van de kinderalimentatievordering. 14 Daarbij is aangegeven dat een ingrijpende verandering in het huidige systeem van
inning van vorderingen en preferenties om een diepgaandere afweging vraagt. Gekeken
wordt onder andere waarom het in de genoemde 2300 gevallen niet mogelijk is voor het
LBIO om de alimentatievordering te innen en of bevoorrechting in deze gevallen daadwerkelijk
een oplossing biedt of dat andere maatregelen nodig zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.