Brief regering : Mensenrechten China
35 207 China
Nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2019
In antwoord op de gewijzigde motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 35 207, nr. 24) voorzie ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
door middel van deze brief van een gedetailleerde toelichting op het mensenrechtenbeleid
ten aanzien van China zoals uiteengezet in de beleidsnota «Nederland-China: een nieuwe
balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1). De brief beschrijft de zorgen van het kabinet, geeft inzage in de middelen die
het kabinet inzet om deze zorgen te adresseren, en schetst de uitdagingen waar Nederland
en de EU voor staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Tijdens het notaoverleg China op 30 september jl. (Kamerstuk 35 207, nr. 29) is gebleken dat er in uw Kamer grote zorgen bestaan over de mensenrechten in China.
Deze brief beschrijft de mensenrechtensituatie in China in meer detail. Uit deze analyse
komt duidelijk naar voren dat het kabinet de zorgen van uw Kamer deelt. Kamerleden
en -fracties hebben tevens verschillende voorstellen gedaan om mensenrechtenschendingen
in China tegen te gaan, onder andere in de diverse partijpublicaties over China die
in aanloop naar het debat zijn verschenen en die het kabinet met belangstelling heeft
bestudeerd en waarop wij verderop in deze brief terugkomen. Deze brief geeft inzage
in de middelen die het kabinet inzet om de zorgen met betrekking tot mensenrechten
in China te adresseren en gaat specifiek in op de voorstellen en moties uit uw Kamer.
Tot slot schetst de brief de uitdagingen waar Nederland en de EU voor staan met daarbij
verwijzingen naar de strategische keuzes die het kabinet maakt in de notitie «Nederland-China:
een nieuwe balans.»1
I. De mensenrechtensituatie in China
Door de gestage groei van het BNP per capita zijn de economische mogelijkheden van
een groot aantal Chinese burgers weliswaar toegenomen, maar de burgerlijke en politieke
vrijheden staan steeds zwaarder onder druk. Hieronder volgt een kabinetsappreciatie
van de mensenrechtensituatie in China waarin de voornaamste punten van zorg worden
benoemd.
Vrijheid van religie en levensovertuiging en de positie van christenen
In China bepaalt de overheid welke vormen van religie zijn toegestaan en welke niet.
De Chinese overheid erkent vijf godsdiensten (protestantisme, katholicisme, boeddhisme,
taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde
Patriotic Religious Association. Deze beperkingen laten geen ruimte voor andere stromingen of mogelijke nieuwe afsplitsingen.
De vrijheid van religie en levensovertuiging is in de afgelopen jaren verder afgenomen,
waarbij er vanuit de overheid sterk wordt ingezet op de «sinificatie» van religie
in China. Wetgeving verplicht geregistreerde religieuze instellingen onder andere
om «kernwaarden van het socialisme te implementeren» en «sturing, toezicht en controles
van relevante organen van lokale overheden» te accepteren, waarbij overtreding in
ernstige gevallen bestraft kan worden met het intrekken van de registratie. Er is
sprake van een toegenomen aantal vervolgingen wat samenhangt met aangescherpte Chinese
wetgeving omtrent religieuze zaken. Deze aanpak dwingt verschillende religieuze bewegingen,
zoals christelijke kerken, om ondergronds te gaan. De wetgeving verbiedt religieuze
activiteiten van ongeregistreerde religieuze instellingen en de overheid dwong een
groot aantal ondergrondse christelijke kerken tot sluiting en sloopte een groot aantal
gebedsgebouwen. Ook zijn de afgelopen jaren de kruizen van honderden kerken verwijderd.
Xinjiang
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in zowel Xinjiang
als Tibet. Sinds 2018 worden Oeigoeren en andere moslimminderheden op grote schaal
zonder strafrechtelijk proces vastgezet in «her-educatiekampen». Schattingen door
onafhankelijke onderzoekers van het aantal mensen dat vastzit (of heeft gezeten) lopen
uiteen van enkele honderdduizenden tot 1,5 miljoen. Dit staat gelijk aan 5 tot 10%
van de volwassen bevolking van Xinjiang. Volgens ex-gedetineerden is er sprake van
mishandeling en indoctrinatie. Daarnaast is de afgelopen twee jaar de politieaanwezigheid
in Xinjiang, en de daarbij behorende infrastructuur, fors opgeschroefd. Volgens schattingen
gaat het om een vertienvoudiging ten opzichte van tien jaar geleden. Surveillance
vindt onder meer plaats door middel van camera’s met gezichtsherkenning, verplichte
installatie van apps om de inhoud van telefoons te kunnen monitoren en de afname van
DNA, vingerafdrukken en irisscans van personen tussen 12 en 65 jaar oud. Vanwege de
beperkte toegang tot Xinjiang is het moeilijk om berichtgeving op basis van eigen
informatie te verifiëren, maar gebaseerd op gedegen internationaal onderzoek, bezoeken
van (collega-)diplomaten en getuigenverklaringen acht het kabinet het zeer waarschijnlijk
dat er sprake is van grootschalige mensenrechtenschendingen.
Tibet
Ook in Tibet is sprake van verhoogde politiepresentie en surveillance, met name in
stedelijke gebieden en in en rondom tempels. Het kabinet maakt zich zorgen over inmenging
van de Chinese overheid in religieuze zakend in religieuze aangelegenheden. Het reïncarnatieproces
van de dalai lama is volgens de Chinese autoriteiten onderhevig aan Chinese wetgeving.
De positie van dit kabinet is datdat het aan de Tibetaanse geloofsgemeenschap zelf
is om een toekomstige opvolger van deeen opvolger van een opvolger van dalai lama
aan te wijzen. Ook moedigt het kabinet China aan om in dialoog te blijven met vertegenwoordigers
van de Tibetaanse gemeenschap binnen en buiten China. Andere zorgelijke ontwikkeling
zijn bijvoorbeeld de gedeeltelijke sloop van het Tibetaanse kloostercomplex Larung
Gar en het feit dat de Tibetaanse taal in het verplichte onderwijs steeds meer plaats
moet maken voor het Mandarijn. Het kabinet constateert dat het Chinese beleid in Tibet
in zijn geheel gezien een sterk beperkende werking heeft op de religieuze en culturele
vrijheden in Tibet, alsook op de privacy van met name Tibetaanse boeddhisten.
Vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid
Er is sprake van ernstige inperking van de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid
van zowel burgers als journalisten. China staat op plaats 177 van 180 in de World Press Freedom Index. Veel journalisten en bloggers zitten vast vanwege hun werk. Buitenlandse correspondenten
in China worden steeds meer gehinderd in hun werk. Door middel van wetgeving en geavanceerde
censuurtechnieken wordt het vrije woord zowel offline als online steeds verder ingeperkt.
Personen zijn verplicht hun onlineactiviteiten te koppelen aan hun persoonlijke identiteit
door middel van registratie. Groepsbeheerders van WeChat zijn strafrechtelijk aansprakelijk
gemaakt voor wat er binnen groepsgesprekken wordt gezegd, ook als die groepen besloten
zijn. Er zijn steeds meer gevallen van personen die strafrechtelijk worden vervolgd
vanwege kritische uitlatingen die zij in privégesprekken doen. Versleutelde applicaties,
(zoals WhatsApp, Telegram en Signal, maar ook Google, Facebook en Twitter), en een
groot aantal websites van gerenommeerde buitenlandse media zijn zonder Virtual Private Network (VPN) niet toegankelijk. China’s grip op VPN’s wordt gestaag groter. Wat de toepassing
van sociaal krediet en surveillance in China betreft ziet het kabinet risico’s voor
de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse
personen die zich in China bevinden.
Ruimte voor het maatschappelijk middenveld
In China is er geen sprake van vrijheid van vergadering en vereniging en de ruimte
voor het maatschappelijk middenveld in China is de laatste jaren nog verder gekrompen.
Door middel van wetgeving zijn zowel de activiteiten van Chinese maatschappelijke
organisaties als van buitenlandse ngo’s verder aan banden gelegd. Buitenlandse ngo’s
moeten zich verplicht registreren door samenwerking aan te gaan met aan de Chinese
overheid gelieerde organisaties (zogenaamde Professional Supervisory Units) en door inzage te geven in de activiteiten. Sinds de inwerkingtreding van de wet
hebben slechts enkele honderden van de naar schatting 3.000 tot 7.000 buitenlandse
ngo’s zich kunnen registreren. Er is voor overheidsinstanties een negatieve prikkel
om samenwerking aan te gaan met buitenlandse partijen. Dit kost vaak extra geld en
tijd en levert politieke risico’s op, met name als organisaties op voor China gevoelige
terreinen werken. Veel Chinese ngo’s hebben steeds meer moeite om hun hoofd boven
water te houden, omdat zij veelal afhankelijk zijn van financiële steun van buitenlandse
organisaties. Daarnaast blijken Chinese ngo’s door striktere regels en controle steeds
minder ruimte te hebben om te opereren; voor steeds meer onderwerpen blijkt er in
het openbaar geen ruimte meer. Het is voor bijvoorbeeld LHBTI-organisaties onmogelijk
om zich officieel te registreren. Zodoende wordt het maatschappelijk middenveld effectief
de mond gesnoerd op onderwerpen waarop de overheid geen tegenspraak duldt.
Gelijke rechten voor vrouwen, meisjes en LHBTI’s
Op het vlak van gendergelijkheid staat China voor uitdagingen. Vrouwen zijn vaak werkzaam
in de laagstbetaalde sectoren en zijn sterk ondervertegenwoordigd in de hogere politieke
en ambtelijke segmenten. Wel trad in 2016 de eerste Chinese wet inzake huiselijk geweld
in werking. Hierdoor werd het (in theorie) makkelijker voor vrouwen om aangifte te
doen tegen huiselijk geweld. De implementatie laat in de praktijk echter vaak nog
te wensen over. De beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld is ook merkbaar
wanneer het bijeenkomsten op het gebied van vrouwenrechten betreft.
Waar LHBTI’s in het verleden relatief veel ruimte hadden om zichzelf te ontplooien
en te organiseren, is het ook voor deze groep steeds moeilijker om aandacht te vragen
voor hun rechten. De overheid weet verschillende LHBTI-organisaties op steeds meer
manieren tegen te werken. De ngo-wet die in 2017 werd aangenomen maakt het organisaties
zo goed als onmogelijk zich te registreren en zo legaal te kunnen opereren. Externe
steun wordt bemoeilijkt door groeiende repressie. Zo krijgen ongeregistreerde lokale
LHBTI-organisaties regelmatig bezoek van de politie of ze krijgen te maken met buren
en huisbazen die door de politie tegen hen zijn opgezet.
Mensenrechtenverdedigers
In China staan mensenrechtenverdedigers en advocaten die zich inzetten voor mensenrechtenzaken
onder grote druk. Zaken kunnen qua thema variëren van religie tot klimaat, maar ongeacht
het onderwerp waardeert de overheid een kritische houding over het algemeen niet.
De situatie is met name verslechterd sinds de «709-crackdown» in 2015 waarbij zo’n
300 mensenrechtenadvocaten de mond is gesnoerd door middel van lange gevangenisstraffen,
huisarrest en marteling in (geheime) detentiecentra. De mensenrechtenadvocaten die
nog wel werkzaam zijn wordt het uitoefenen van hun beroep vrijwel onmogelijk gemaakt
door middel van het intrekken of niet verlengen van vergunningen. Ook familie en vrienden
van advocaten worden onder druk gezet, bijvoorbeeld door middel van het opzeggen van
huurcontracten en het niet kunnen inschrijven van kinderen bij scholen.
Gedwongen orgaantransplantatie
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China,
waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend
en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze
aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten. Hetzelfde geldt voor andere EU-partners.
II. Inzet van het kabinet
Het kabinet staat pal voor de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten en
stelt de mensenrechtensituatie in China op verschillende manieren aan de orde. Hieronder
volgt een beschrijving van de diverse kanalen en instrumenten die het kabinet gebruikt
respectievelijk inzet.
Bilateraal
Het kabinet stelt de mensenrechten consequent bilateraal bij de Chinese autoriteiten
aan de orde. Dit gebeurt op verschillende niveaus: bij officiële bezoeken wordt altijd
aandacht besteed aan de mensenrechten, zowel tijdens formele bilaterale gesprekken
(bijvoorbeeld door Minister-President Rutte in gesprek met vicepresident Wang Qishan
en premier Li Keqiang, respectievelijk in mei en juni jl.) als door middel van contacten
met het maatschappelijk middenveld of religieuze instellingen (bijvoorbeeld door een
kerk- en moskeebezoek van Minister Blok in juni jl.). Op het hoogste niveau wordt
veel aandacht besteed aan Xinjiang gezien de ernst en omvang van de mensenrechtenschendingen
in die regio. Maar bijzondere aandacht blijft ook uitgaan naar de fundamentele vrijheden
van christenen en de mensenrechtensituatie in Tibet, bijvoorbeeld door specifiek te
refereren aan Tibetaanse boeddhisten in de speech van Minister Blok tijdens de ministeriële
conferentie over vrijheid van religie in Washington in juli jl. Zorgen over mensenrechten
worden daarnaast doorlopend aan de orde gesteld in contacten op werkniveau met de
Chinese ambassade in Den Haag of in contacten met de autoriteiten in China. Tot slot
onderhouden Nederland en China een reguliere bilaterale mensenrechtendialoog waarbij
de Nederlandse zorgen in detail door de Mensenrechtenambassadeur worden overgebracht.
Nederland behoort daarmee tot een select gezelschap van landen die een dergelijke
bilaterale dialoog hebben. Het kabinetsbeleid is hiermee in lijn met het pleidooi
van GroenLinks om mensenrechten in het Chinabeleid een centralere plek te geven en
de politieke dialoog met China te intensiveren.2
Multilateraal / VN
Het kabinet zet zich actief in om mensenrechtenschendingen in China in de daarvoor
bedoelde VN-fora aan de orde te stellen. Het kabinet maakt gebruik van de Universal Periodic Review door aanbevelingen aan China te doen (het meest recent in 2018 over Xinjiang en gelijke
rechten voor LHBTI’s) en daar in bilaterale gesprekken en multilaterale fora consequent
op terug te komen. In lijn met het voorstel van D663 (met steun van de PvdA) dat Nederland aanstuurt op een onafhankelijke VN-onderzoeksmissie
naar de positie van Oeigoeren en Tibetanen, roept het kabinet China op om VN-mensenrechtenexperts,
waaronder de Hoge Commissaris, ongehinderde en vrije toegang te verlenen tot Xinjiang.
Nederland zet in op heldere verklaringen over de mensenrechtensituatie in China. Dit
gebeurt in EU-verband met verklaringen onder «Item 4» in de VN-Mensenrechtenraad.
In sommige gevallen legt Nederland aanvullend een nationale verklaring af, zoals over
Xinjiang in de bijeenkomsten van de VN-Mensenrechtenraad in juni en september jl.
Het kabinet spant zich ook in voor het mobiliseren van bredere coalities door bijvoorbeeld
de mensenrechtensituatie in China op te brengen in bilaterale contacten met derde
landen. Een voorbeeld van een succesvol breder initiatief is de zogenaamde Xinjiang-brief
van 24 landen aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad van juni dit jaar. Wanneer
het draagvlak beperkt is, is het kabinet ook bereid om in kleiner gezelschap de aandacht
te vestigen op ernstige mensenrechtenschendingen. Hiermee handelt het kabinet in lijn
met de opvatting van het CDA dat Nederland in Europa een voortrekkersrol kan spelen
en met de internationale gemeenschap een blok kan vormen.4 Voorbeelden waarbij Nederland een voortrekkersrol heeft gespeeld zijn de gezamenlijke
verklaring over Xinjiang van 23 landen in de Derde Commissie van de AVVN op 29 oktober
jl. en de twee side-events met de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland
en Canada in respectievelijk de VN-Mensenrechtenraad van maart jl. en de AVVN high
level week in september jl. Deze acties op het Xinjiang-dossier zijn tevens in lijn
met de moties van de leden Bisschop en Van Helvert (Kamerstuk 35 207, nr. 7) en Voordewind en Van Helvert (Kamerstuk 35 207, nr. 21) die de regering verzoeken om godsdienstvrijheid nadrukkelijk prioriteit te geven
in de bilaterale betrekkingen en om het speerpunt godsdienstvrijheid onderdeel te
maken van het beleid.
EU
De Gezamenlijke Mededeling van de EU van maart jl.5 constateert dat respect voor mensenrechten een belangrijke graadmeter is voor de
kwaliteit van de relatie tussen de EU en China. Het kabinet zet dan ook in op robuuste
publieke EU-verklaringen over mensenrechten in China, bijvoorbeeld over individuele
mensenrechtenverdedigers en zorgwekkende ontwikkelingen, zoals de situatie in Hongkong.
Nederland spant zich ook in voor een EU-China mensenrechtendialoog waarbij alle belangrijke
punten van zorg voldoende aandacht krijgen. Bovendien pleit Nederland ervoor dat de
mensenrechten op het hoogste niveau ter sprake komen, zoals tijdens de jaarlijkse
EU-Chinatop, en dat daar in slotverklaringen tevens melding van wordt gemaakt. Zoals
eerder genoemd is de EU ook actief in multilaterale fora. Mede dankzij de Nederlandse
inzet noemt de EU steevast de onderwerpen vrijheid van religie en levensovertuiging,
Tibet en Xinjiang onder «Item 4» in de VN-Mensenrechtenraad.
Niet alle EU-lidstaten hebben dezelfde ambitie als het gaat om het aanspreken van
China op mensenrechtenschendingen. Dit stelt het kabinet voor een uitdaging omdat
dergelijke standpunten met consensus worden vastgesteld. De terugvaloptie is om met
een kleinere groep lidstaten een standpunt in te nemen of een verklaring te doen uitgaan,
maar dat draagt niet bij aan de EU- eensgezindheid en de kracht van de boodschap.
Invoering van besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid, zoals D66 bepleit,6 zou kunnen helpen om de EU op die terreinen slagvaardiger en effectiever te maken.
Het is overigens niet de verwachting van het kabinet dat er snel overeenstemming zal
worden bereikt over de invoering van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming op
bepaalde deelterreinen van het GBVB, aangezien daar een voorafgaand unanimiteitsbesluit
voor nodig is in de Europese Raad.
Maatschappelijk middenveld
De motie van het lid Karabulut c.s. (Kamerstuk 35 207, nr. 11) verzoekt de regering mensenrechten op alle terreinen van de betrekkingen met China
aan de orde te stellen en het maatschappelijk middenveld nadrukkelijk hierbij te betrekken.
Het maatschappelijk middenveld in China is een onmisbare partner bij het behalen van
de doelstellingen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. De ambassade in Peking
heeft de beschikking over een gedelegeerd Mensenrechtenfonds (MRF). Vanuit het MRF
worden projecten binnen de zes prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid
gefinancierd. Deze prioriteiten zijn: 1) vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid,
2) vrijheid van religie en levensovertuiging, 3) gelijke rechten voor vrouwen en meisjes,
4) steun voor mensenrechtenverdedigers, 5) gelijke rechten voor LHBTI’s, 6) internationale
rechtsorde & strijd tegen straffeloosheid. Op dit moment steunt de ambassade verschillende
projecten, waarbij het streven is om het MRF zo breed mogelijk (thematisch en geografisch)
in te zetten. Conform de moties van de leden Bisschop en Van Helvert (Kamerstuk 35 207, nr. 7) en Voordewind en Van Helvert (Kamerstuk 35 207, nr. 21) gaat speciale aandacht uit naar het identificeren van projecten op het gebied van
vrijheid van religie en levensovertuiging en vrijheid van meningsuiting. De Speciaal
Gezant voor Religie en Levensovertuiging is tevens, in lijn met de wens van de ChristenUnie
en de SGP, voornemens om een bezoek aan China te brengen.
Het voorstel van D66 dat Nederland en andere EU-lidstaten meer moeten opkomen voor
de bescherming van Chinese mensenrechtenverdedigers7 is in lijn met het huidige kabinetsbeleid. De ambassade in Peking, in samenwerking
met de consulaten-generaal, houdt intensief contact met mensenrechtenverdedigers en
-advocaten in China. Een luisterend oor, het faciliteren van evenementen, het toezeggen
van (internationale) aandacht, (pogingen tot) het bijwonen van rechtszaken, en waar
mogelijk steun vanuit het MRF dragen bij aan de verdediging van universele mensenrechten
in China. Gesprekken met het maatschappelijk middenveld in Nederland vinden doorlopend
plaats, ook voorafgaand aan de bilaterale mensenrechtendialoog. Het maatschappelijk
middenveld in Nederland is betrokken geweest bij de totstandkoming van de Chinanotitie.
Lokale overheden
Lokale overheden kunnen naar eigen inzicht mensenrechten aankaarten in hun internationale
contacten. Bij de implementatie van het nieuwe Chinabeleid investeert het kabinet
in het vergroten van bewustzijn over China onder binnenlandse stakeholders, waaronder
lokale overheden. Met lokale overheden wordt in gezamenlijkheid gezocht naar effectieve
manieren waarop zij in hun contacten met China aandacht kunnen besteden aan de mensenrechten.
Bedrijven
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
(OESO-Richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Het is aan bedrijven zelf om risico’s voor mens en milieu in hun internationale
waardenketens in kaart te brengen en maatregelen te treffen tegen mogelijke betrokkenheid
bij misstanden. Ook wanneer bedrijven zakendoen in China dienen zij dus met gepaste
zorgvuldigheid te ondernemen en te weten of er sprake is of kan zijn van mogelijke
negatieve impact – waaronder mensenrechtenschendingen – als gevolg van de eigen bedrijfsactiviteiten
of die van de ketenpartners. Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen
op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen.
Het kabinet heeft, in lijn met de gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk
35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van
kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen)
in Nederland, en maakt kennis over de mensenrechtensituatie in China daar een integraal
onderdeel van.
De gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22) verzoekt de regering tevens om geen exportkredietverzekering (ekv) te verlenen wanneer
op het risico van mensenrechtenschendingen niet wordt geacteerd. Dit verzoek ondersteunt
het huidige beleid met betrekking tot de ekv. Uw Kamer heeft op 6 februari 2018 het
geactualiseerde mvo-beleidsdocument (Kamerstuk 26 485, nr. 255) voor de exportkredietverzekering ontvangen waarin ook het aangescherpte beleid ten
aanzien van toetsing op mensenrechten bij de ekv is vastgelegd. Het mvo-beleidsdocument
is gebaseerd op OESO-afspraken voor exportkredietverzekeraars (OESO Common Approaches) en is in lijn met de UNGP’s. De uitvoerder van de ekv, Atradius DSB, beoordeelt
per aanvraag of er verhoogde risico’s zijn op mogelijke schendingen van projectgerelateerde
mensenrechten, welke dit zijn en welke maatregelen worden getroffen. Dit is een due
diligence op maat die wordt uitgevoerd voorafgaand aan het verstrekken van een polis.
Zowel de staat, via Atradius DSB, als verzekerden wenden bij verzekeringsaanvragen
hun invloed aan om het risico op mensenrechtenschendingen zo veel mogelijk te beperken.
Indien het risico op projectgerelateerde mensenrechtenschendingen ondanks deze inspanningen
onacceptabel is, wordt de transactie niet verzekerd.
Exportcontrole
Inzet van Nederlandse technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het
schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. In het geval
van vergunningsplichtige dual-use goederen wijst de Nederlandse regering een exportvergunning af indien er zorgen bestaan
ten aanzien van het eindgebruik in relatie tot mensenrechtenschendingen.
De nader gewijzigde motie van de leden Van Ojik en Sjoerdsma (Kamerstuk 35 207, nr. 27) verzoekt de regering om extra inspanningen te verrichten om in Europees verband
een vergunningsplicht in te stellen voor de export van surveillancetechnologie, en,
mocht dit niet lukken voor 1 juli 2020, een dergelijke vergunningsplicht in te voeren
via nationale wetgeving, bij voorkeur samen met zo veel mogelijk andere gelijkgezinde
lidstaten. Nederland heeft zich actief ingezet voor de opname van cybersurveillancetechnologie
binnen de Europese dual-use verordening. Dat is tot op heden nog niet gelukt, omdat er binnen de Raad grote verdeeldheid
op dit onderdeel van de herziening van de dual-use verordening bleek te zijn. Het kabinet blijft dit onderwerp agenderen, zowel in de
EU als binnen het Wassenaar Arrangement, in de verwachting dat hier in 2020 vorderingen
kunnen worden geboekt. Hierover zal uw Kamer te zijner tijd nader worden geïnformeerd.
Economische middelen als strategische hefboom
Een motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 23) verzoekt de regering in het algemeen en specifiek bij de onderhandelingen tussen
de EU en China over het investeringsverdrag respect voor mensenrechten als een strategisch
belang na te streven en in kaart te brengen welke drukmiddelen Nederland zowel bilateraal
als in Europees verband kan inzetten om dit belang te bevorderen. Het kabinet is geen
voorstander van beperkende handelsmaatregelen als drukmiddel op het mensenrechtendossier
bovenop de eerder genoemde controles op het exportbeleid (dual-use en ekv) en de inzet in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit
is anders wanneer het bilaterale onderhandelingen over aanvullende liberalisering
betreft. Het kabinet zet in het kader van de onderhandelingen over een investeringsakkoord
tussen de EU en China in op een robuust duurzaamheidshoofdstuk. Het kabinet dringt
erop aan dat hierin onder meer afspraken worden gemaakt over arbeidsrechten en maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Daarbij pleit het kabinet voor het opnemen van afspraken over
het betrekken van ngo’s, vakbonden en bedrijfsleven om toe te zien op de uitvoering
van de gemaakte afspraken. De ruimte voor deze organisaties in China is zeer beperkt
en onafhankelijke vakbonden bestaan niet. Van EU-zijde dienen daarom op dit vlak duidelijke
voorwaarden te worden gesteld.
Sancties
De interne markt en het vrije verkeer van kapitaal binnen de EU maken louter nationale
financiële sancties tegen mensenrechtenschenders (bijvoorbeeld door het bevriezen
van tegoeden) in hoge mate symbolisch. Visumsancties zijn alleen doeltreffend als
deze gelden voor alle landen die deel uitmaken van de Schengenzone. Om die reden gaat
de voorkeur van het kabinet uit naar het instellen van sancties in VN- of EU-verband.
In EU-verband wordt momenteel niet gesproken over maatregelen om wederkerige toegang
tot Tibet te bewerkstelligen. In individuele gevallen kunnen visumaanvragen wel worden
geweigerd, bijvoorbeeld als uit de feiten en omstandigheden van de aanvraag blijkt
dat er sprake is van een risico voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zet het kabinet zich al geruime tijd in om zo spoedig
mogelijk te komen tot de oprichting van een EU-mensenrechtensanctieregime. De onderhandelingen
hierover in de EU zijn nog gaande en over de oprichting van een sanctieregime moet
met unanimiteit worden besloten. Dit thematische sanctieregime is niet gericht tegen
een specifiek land, maar kan na oprichting wereldwijd worden ingezet tegen individuele
mensenrechtenschenders.
III. Uitdagingen
China heeft zich ontwikkeld tot een economische grootmacht die trots is op wat zij
in de laatste tientallen jaren heeft bereikt. De bereidheid van China om kritische
boodschappen ter harte te nemen en daarop te acteren, houdt mede verband met de algehele
waardering voor Nederland als samenwerkingspartner en het (o.a. economische) belang
van China bij een goede bilaterale relatie. Omgekeerd is voor Nederland alleen sprake
van een goede relatie wanneer er op een serieuze manier aandacht wordt besteed aan
het onderwerp mensenrechten, zowel in een bilaterale als multilaterale setting. Dit
doet Nederland niet met een opgeheven vingertje, maar door te wijzen op internationale
verplichtingen die voor alle landen gelden, waaronder de Universele Verklaring van
de Rechten van de Mens, en bijvoorbeeld door China aan te sporen om het Internationaal
Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten te ratificeren, zoals D66 voorstelt.8
Het spreekt voor zich dat Nederland alleen niet in staat is om het Chinese mensenrechtenbeleid
effectief te beïnvloeden. Daarom legt de Chinanotitie, net als de notities van de
VVD, D66 en GroenLinks,9 de nadruk op een eensgezinde EU-aanpak. Wanneer gemeenschappelijk handelen op belangrijke
punten niet lukt, zoekt Nederland binnen de EU een kopgroep om alvast stappen te zetten.
Het kabinet zet bilaterale contacten met EU-lidstaten die besluitvorming over China
blokkeren steviger in om EU-eenheid te bewaren. Het kabinet stelt misstanden ook samen
met andere gelijkgezinde landen aan de orde. Het kabinetsbeleid is hiermee in lijn
met de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 35 207, nr. 13) die de regering verzoekt zich vaker en stelliger, bilateraal en in Europees verband
uit te spreken wanneer de mensenrechten in China onder druk staan. Hierbij moet worden
aangetekend dat China consequent formeel protesteert tegen publieke verklaringen in
onder andere VN-verband en daarbij stelt dat dit soort acties de bilaterale relaties
schaden.
Tot slot zijn, zoals in de Chinanotitie wordt beschreven, twee andere uitdagingen
van belang. Ten eerste zet China op multilateraal niveau systematisch vraagtekens
bij de universaliteit van mensenrechten en draagt het een eigen visie op mensenrechten
uit die de focus verlegt naar economische rechten en het soevereiniteitsprincipe –
individuele rechten zijn daaraan ondergeschikt en landen dienen zich niet met elkaars
«interne aangelegenheden» te bemoeien. Met deze aanpak boekt China steeds vaker succes
in multilateraal kader. Het kabinet deelt de analyse van de PvdA dat het bij mensenrechten
om universele rechten gaat en niet om regiospecifieke waarden. In de Chinanotitie
beschrijft het kabinet de inzet op de verdediging van universele en ondeelbare mensenrechten
door meervoudig interpretabel woordgebruik in VN-teksten te voorkomen en een assertiever
Europees verhaal uit te dragen over het belang van mensenrechten en de internationale
rechtsorde – zowel richting China als ook richting landen elders in de wereld. Ten
tweede is het Chinese beleid ook merkbaar in Nederland en derde landen. Voorbeelden
van de binnenlandse dimensie zijn Chinese druk op de Oeigoerse diaspora, (zelf)censuur
onder studenten, academici, bedrijven en culturele instellingen wanneer het Chinese
gevoeligheden betreft, en belemmeringen voor de persvrijheid van buitenlandcorrespondenten
in China. De Chinanotitie beschrijft daarom ook expliciet de inzet van dit kabinet
op het creëren van bewustwording door middel van een kritisch, publiek debat, samenwerking
met EU-partners en gelijkgezinde landen, en waar nodig het financieren van onderzoek.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.