Brief regering : Naar een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
31 839 Jeugdzorg
Nr. 699
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2019
De beloften van de Jeugdwet zijn nog onvoldoende ingelost.1 Hoewel er méér kinderen in beeld zijn dan voorheen, ontvangen zij niet altijd op
tijd de hulp die ze nodig hebben. Jeugdprofessionals ervaren een hoge werkdruk en
zijn veel tijd kwijt aan administratie. De uitvoering van de jeugdbescherming staat
onder grote druk blijkens bijgevoegde rapportages van de inspecties.2
Om de zorg voor kinderen en gezinnen merkbaar te verbeteren zijn we in april 2018
gestart met het programma Zorg voor de Jeugd, samen met cliënten, professionals, aanbieders
en gemeenten. Aanvullend op dit programma hebben we samen met de VNG een verdiepend
onderzoek laten uitvoeren naar de uitgaven voor jeugdhulp. Naar aanleiding van dit
onderzoek heeft het kabinet bij Voorjaarsnota extra geld uitgetrokken voor de uitvoering
van de Jeugdwet: € 420 mln in 2019, € 300 mln in 2020 en € 300 mln in 2021. We onderzoeken
volgend jaar of gemeenten structureel (na 2021) extra middelen nodig hebben voor de
uitvoering van de Jeugdwet.
Rijk en VNG hebben dit voorjaar ook geconcludeerd dat – naast het extra geld – ook
een betere organisatie van het jeugdstelsel nodig is om de beloften van de Jeugdwet
te kunnen inlossen. Een niet vrijblijvende manier van (boven-) regionaal samenwerken
van gemeenten is nodig om de continuïteit van specifieke vormen van jeugdhulp, jeugdbescherming
(jb) en jeugdreclassering (jr) te borgen. Samenwerking van gemeenten is in het belang
van kinderen en gezinnen omdat het leidt tot een stabieler aanbod van hulp voor jeugdigen
met complexe problemen. Door regionaal samen te werken kan zowel aan de kant van de
gemeenten als van jeugdhulpaanbieders op inkoopkosten en administratieve lasten worden
bespaard en kan een regionale inbedding van de specialistische zorg worden gerealiseerd.
Hierdoor ontstaat de noodzakelijke ruimte voor transformatie, om de jeugdhulp integraal
en dichtbij het kind aan te bieden.
Met onze voorstellen in deze brief willen wij – in het belang van kinderen, gezinnen
en professionals – de jeugdhulp, jeugdbescherming (jb) en jeugdreclassering (jr) beter
ordenen.
We willen:
1) jeugdregio’s versterken door duidelijkheid te scheppen over de inrichting en taken
van jeugdregio’s;
2) regelen op welk niveau (lokaal, regionaal, bovenregionaal) welke vormen van jeugdhulp,
jb en jr worden georganiseerd;
3) dat bij inkoop van jeugdhulp, jb en jr specifieke zorgvuldigheidseisen in acht worden
genomen;
4) dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen een fair tarief ontvangen
voor hun diensten;
5) meer eenheid scheppen in de toegang tot jeugdhulp, zodat voor gezinnen en professionals
helder is wat van de gemeentelijke toegang/lokale teams mag worden verwacht;
6) de organisatie en uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering verbeteren;
7) onderzoeken hoe de jeugdhulpplicht beter is af te bakenen.
Wij gaan een betere ordening van jeugdhulp, jb en jr van een wettelijke grondslag
voorzien. Zo weten gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
beter dan nu wat zij van elkaar mogen verwachten.
Hiertoe gaan we de volgende aanpassingen in wet- en regelgeving voorbereiden:
– We gaan in de Jeugdwet en de daarop gebaseerde regelgeving de taken van jeugdregio’s
vastleggen én op welk schaalniveau specifieke vormen van jeugdhulp, jb en jr dienen
te worden georganiseerd.
– Ook gaan we bij wet en nadere regelgeving een aantal zorgvuldigheidseisen stellen
bij de inkoop van jeugdhulp, jb en jr, zoals meerjarige contracten bij weinig voorkomende
specialistische jeugdhulp.
– Bij Amvb gaan we een aantal basiscomponenten – waaronder loon- en prijsbijstelling
– vastleggen die onderdeel zijn van het tarief bij de inkoop van jeugdhulp, jb en
jr. We passen de Jeugdwet aan om zo’n Amvb mogelijk te maken.
– We overwegen een aantal nadere eisen te stellen aan de gemeentelijke toegang om de
geïnventariseerde basisfuncties van lokale teams te borgen.
Hierover gaan we komende periode met betrokken partijen – gemeenten, aanbieders, cliënten,
professionals – in gesprek. We willen medio 2020 een wetsvoorstel gereed hebben voor
externe consultatie.
De Kamer ontvangt de derde voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd
apart van deze brief. Ook informeren wij u vóór het WGO jeugd van 18 november a.s.
over het vervolg dat we geven aan het onderzoek naar de positie van de jeugd-ggz3, het inrichten van expertisecentra specialistische jeugdhulp (structureel € 26 miljoen
beschikbaar) en verbeteren van de ketenaanpak anorexiazorg op basis van het advies
van de stuurgroep K-EET (oktober 2019).
In het vervolg van deze brief informeren we u in:
– par. 1 over de noodzaak en richting van de aanpassingen die nodig zijn om de organisatie
van de jeugdzorg te verbeteren;
– par. 2 over onze voorstellen om de organisatie en uitvoering van de jeugdbescherming
en jeugdreclassering te verbeteren, mede naar aanleiding van een recent rapport van
de Inspecties IGJ en J&V over het functioneren van de jeugdbescherming en jeugdreclassering
en een signalement over de werking van de jeugdbeschermingsketen (bijgevoegd);
– par. 3 over het onderzoek hoe de jeugdhulpplicht beter is af te bakenen door een expertiseteam
van de VNG;
– par. 4 over de opzet van de toegezegde financiële onderzoeken.
1. Nadere ordening jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
1.1 Niet vrijblijvende samenwerking gemeenten nodig
De Jeugdwet was hard nodig. Voor de decentralisatie waren er te veel bestuurslagen
betrokken bij de uitvoering van de jeugdzorg: Rijk, provincies, zorgverzekeraars,
zorgkantoren en gemeenten. Alle bestuurslagen hadden inspraak, het geld kwam uit allerlei
verschillende potten en de zorg was versnipperd. Als iedereen een beetje verantwoordelijk
is, is uiteindelijk niemand verantwoordelijk. Het was echt nodig om die zorg dichter
bij huis, dichter bij jongeren en in de wijk te organiseren. De doelen van de Jeugdwet
gelden onverkort: op tijd passende hulp (maatwerk) en betere samenwerking rond kinderen
en gezinnen. In de praktijk zijn er inmiddels heel veel mooie voorbeelden van praktisch
maatwerk door gemeenten ontwikkeld, zijn er meer kinderen dan ooit in beeld bij de
lokale teams, zijn er kansrijke voorbeelden van specialistisch werken in de wijk,
zijn er meer POH-ers jeugd aangesteld bij huisartsen, loopt de samenwerking met het
passend onderwijs steeds beter, worden er minder kinderen uithuisgeplaatst en zijn
voor een aantal specialistische functies op landelijk niveau raamcontracten afgesloten
(LTA).
Maar de beloften van de Jeugdwet zijn nog onvoldoende ingelost. Kinderen met complexe
problemen ontvangen nog niet altijd op tijd de hulp die ze nodig hebben. Jeugdprofessionals
ervaren een hoge werkdruk en zijn veel tijd kwijt aan administratie.
We zien:
– Instabiele jeugdregio’s
De jeugdregio’s zijn divers in omvang en de wijze waarop de samenwerking tussen gemeenten
is georganiseerd is te vrijblijvend. Sommige jeugdhulpregio’s vallen uit elkaar en
zijn niet stabiel. Hierdoor bestaan er grote verschillen in de slagkracht en de regie
van gemeenten en regio’s op de organisatie van de jeugdhulp. De casuïstiek van de
laatste tijd laat zien dat continuïteit van weinig voorkomende en complexe jeugdhulp
in de knel kan komen en daarmee de hulp aan kwetsbare kinderen en gezinnen waaronder
gezinnen waarop jeugdbescherming toezicht houdt.
– Continuïteit van weinig voorkomende complexe hulp is onvoldoende geborgd
Met de decentralisatie is de schaal waarop het opdrachtgeverschap wordt uitgevoerd
verkleind. Hierdoor is meer nabijheid en samenhang van zorg mogelijk, maar dit verhoudt
zich niet altijd goed tot de noodzakelijke schaalgrootte van (zeer) complexe zorgvragen
van specifieke jeugdigen en gezinnen. Instellingen die weinig voorkomende specialistische
hulp bieden hebben meerdere gemeenten als financier (vaak tientallen), terwijl de
belangen van individuele gemeenten bij continuïteit van een specifieke instelling
soms beperkt zijn. Om deze voorzieningen toch te borgen en schokken in het jeugdstelsel
te voorkomen is niet vrijblijvende regionale en bij een aantal vormen van jeugdhulp
ook niet vrijblijvende bovenregionale samenwerking nodig.
– Instellingen hebben te maken met een variëteit aan inkoopvoorwaarden en tarieven die
onder druk staan.
Daarom willen we – in het belang van kinderen, gezinnen en professionals – de jeugdhulp,
jeugdbescherming en jeugdreclassering beter ordenen. Dat doen we als volgt:
a) We gaan regio’s versterken door duidelijkheid te scheppen over de inrichting en taken
van jeugdregio’s.
– We beschrijven wat een regio is en welke gemeenten in welke regio’s samenwerken.
– We geven aan wat een passend schaalniveau is om samen te werken. We gaan uit van de
huidige indeling in 42 jeugdzorgregio’s, tenzij een ander schaalniveau wenselijk is.
We stellen nadere eisen aan (boven-) regionale samenwerking.
– Daarbij is van belang dat ook aanbieders zicht beter gaan verhouden tot de regionale
schaal.
b) We gaan regelen op welk schaalniveau jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
wordt georganiseerd.
Wat je regionaal moet doen is waar je lokaal niet het verschil kunt maken. Zo komt
er lokaal meer ruimte voor de transformatie. We denken aan:
– Bovenregionale schaal: voor jeugdzorg+, jeugdbescherming en jeugdreclassering, Veilig
Thuis en de nog te ontwikkelen expertisecentra specialistische jeugdhulp.
– Regionaal: voor pleegzorg, gezinsvervangende jeugdhulp, spoedzorg overdag, behandeling
en hulp aan jongeren met een beperking, logeervoorzieningen en eenheid in de toegang.
– Lokaal: voor de algemene vormen van opvoed- en gezinsondersteuning, lokale teams,
doorlopende ondersteuning bij duurzame problematiek, inzet lokaal gezondheids- en
preventiedomein, en schoolmaatschappelijk werk.
c) We gaan regelen dat bij inkoop jeugdhulp, jb en jr specifieke zorgvuldigheidseisen
in acht worden genomen, zoals:
– De inkoopprocedure start tijdig en is tijdig afgerond, zodat er voldoende tijd is
om veranderingen door te voeren.
– Aanbieders en regio’s/gemeenten hebben voor de inkoop van weinig voorkomende specialistische
jeugdhulp en jeugdbescherming afspraken gemaakt over het waarborgen van de continuïteit
van zorg.
– Voor weinig voorkomende specialistische jeugdhulp maken gemeenten meerjarige afspraken.
Het gaat daarbij in ieder geval om jeugdbescherming, jeugdreclassering, Jeugdzorg+
en forensische zorg.4
Wijziging Jeugdwet
Wij gaan de nadere ordening van jeugdhulp, jb en jr zoals hierboven beschreven van
een wettelijke grondslag voorzien. Zo weten gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen beter dan nu wat van zij van elkaar mogen verwachten. Een wetstraject
hoort bij de stelselverantwoordelijkheid van het Rijk en vraagt een zorgvuldige voorbereiding.
We willen medio 2020 een wetsvoorstel gereed hebben voor externe consultatie.
Vooruitlopend op dit wetstraject hebben we met de VNG bestuurlijk gesproken. Gemeenten
delen de analyse. Ook gemeenten zien dat instabiele regio’s ongewenst zijn en dat
regionale samenwerking en bovenregionale samenwerking tussen gemeenten nodig is om
de Jeugdwet goed uit te kunnen voeren. Afgesproken is dat de VNG, gemeenten en andere
betrokken partijen de komende maanden nauw betrokken zullen worden bij dit vraagstuk
en de zoektocht naar passende oplossingen. We gaan samen met BZK in gesprek over welke
gemeenten in welke regio samen werken, wat werkzame bestanddelen zijn in de (boven)regionale
samenwerkingen en welk schaalniveau voor welke vorm van jeugdhulp behulpzaam is. Voor
de korte termijn – vooruitlopend op het wetstraject – maken we bestuurlijke afspraken
over bovengenoemde zorgvuldigheidseisen en afspraken over hoe regionale en bovenregionale
samenwerking bij kunnen dragen aan oplossingen op de korte termijn.
Moties Agema en Hijink
Op bovenstaande wijze geven wij mede uitvoering aan de gewijzigde motie van het lid Agema (Kamerstuk 31 839, nr. 671) waarin wordt gevraagd te onderzoeken of
de meer complexere jeugdhulp niet (deels) bovenregionaal georganiseerd moet worden.
Ookde gewijzigde motie van het lid Hijink (Kamerstuk 31 839, nr. 672) over het stimuleren van samenwerking tussen jeugdzorgaanbieders
willen wij op deze wijze invoeren.
1.2 Faire tarieven
Kwalitatief goede jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering vallen of staan
met goed opgeleid en voldoende personeel. Hiertoe is het noodzakelijk dat gemeenten
en aanbieders faire tarieven afspreken die rekening houden met de opleiding van personeel,
de aard van het werk, voldoende tijd en ruimte bieden voor samenwerking en reflectie
van medewerkers, en ruimte bieden voor loonontwikkeling en hiermee voldoende ruimte
is voor het bieden van passende zorg.
De gemeenten zijn in het decentrale stelsel verantwoordelijk voor de vormgeving van
de jeugdhulp in hun gemeente en dienen te zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief
toereikend aanbod van hulp. Bij de inkoop van dit aanbod verplicht artikel 2.12 van
de Jeugdwet de gemeenten zich te baseren op een goede prijs-kwaliteitverhouding en
mogen zij niet enkel op grond van de laagste prijs een aanbieder selecteren. Gemeenten
moeten daarbij rekening houden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden. Tevens moeten de gemeenten zich bij de inkoop van de hulp ervan
vergewissen dat de instelling in staat is om conform de wettelijke kwaliteitseisen
de hulpverlening uit te voeren en zullen gemeenten vanuit het oogpunt van continuïteit
van de hulpverlening zich ervan moeten vergewissen dat de instelling in staat is om
de hulp duurzaam te verlenen. Een kostendekkend tarief is daarbij een belangrijke
randvoorwaarde. Het is aan gemeenten en instellingen om daar met elkaar afspraken
over te maken, zodat instellingen in staat zijn op duurzame wijze hulp van goede kwaliteit
te leveren.
In de praktijk is er veel discussie over tarieven en zijn er signalen van aanbieders
dat sommige gemeenten niet of onvoldoende indexatie bieden en geven sommige aanbieders
aan dat afgesproken tarieven niet kostendekkend zijn. Op 22 oktober 2019 heeft de
voorzieningenrechter een uitspraak gedaan over de gehanteerde tarieven in een regio.
De betreffende regio moet opnieuw naar de tarieven kijken voor de inkoop van jeugdhulp
en deze in overeenstemming brengen met de Jeugdwet, zodat de tarieven alsnog kostendekkend
en reëel worden. Ook heeft de rechter zich uitgesproken dat indexering moet worden
meegenomen in de tarieven en dat dit zichtbaar en volledig moet gebeuren.
Onderdeel van een fair tarief zijn afspraken over indexatie (loon- en prijsbijstelling).
Vanaf 2019 is het (grootste deel van het) jeugdbudget onderdeel van de Algemene Uitkering
geworden. Vanaf 2020 genereert dit jeugdbudget ook accres omdat het onderdeel is van
het Gemeentefonds. De afgelopen periode hebben Rijk en gemeenten overlegd over de
wijze waarop gemeenten in deze nieuwe indexatiesystematiek recht kunnen doen aan benodigde
loon- en prijsontwikkeling in de Jeugd- (en Wmo) sector. Beide partijen zijn het eens
dat verwacht mag worden dat gemeenten goede indexatieafspraken maken met hun aanbieders.
Om dit belang te onderstrepen zal de VNG jaarlijks in mei (gekoppeld aan de meicirculaire)
een bericht op haar site plaatsen met de gehanteerde loon-en prijsbijstellingspercentages
in de zorg. Gemeenten krijgen hiermee richting bij de te hanteren indexatiepercentages
bij de inkoop van jeugdhulp- en Wmo-aanbieders. Deze afspraak ziet echter alleen op
indexatie en is niet bindend.
Wijziging Jeugdwet
Wij nemen daarom in de Jeugdwet een artikel op, net zoals dat voor de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 al geldt, op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB)
regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de «reële prijzen» die gemeenten ingevolge
artikel 2.12 van de Jeugdwet met aanbieders moeten afspreken. Tegelijkertijd werken
we aan zo'n AMvB, waarbij we ook de ervaringen met de AMvB voor de Wmo 2015 zullen
meenemen. De AMvB zal in ieder geval een verplichting tot indexatie bevatten.
1.3 Meer eenheid in de toegang
In opdracht van VWS en de VNG is door KPMG een onderzoek uitgevoerd naar de basisfuncties
van de gemeentelijk lokale teams voor de toegang tot hulp (zie bijlage)5. Op basis van praktijkvoorbeelden bij 15 gemeenten, literatuur en interviews met
experts, komen de onderzoekers tot de volgende inzichten:
– Maak voldoende inhoudelijke (specialistische) expertise aan de voorkant beschikbaar.
– Lokale teams horen de individuele en collectieve vraagstukken van de wijk te reflecteren.
– Een lokaal team levert ook zelf (kortdurende) ondersteuning.
– Een goede visie dwingt keuzes af en maakt ze consistent uitlegbaar naar alle betrokkenen.
– Je kunt niet werken aan samenwerking met een (sterk) wisselend aanbiedersveld.
Uit het onderzoek komen de volgende vijf basisfuncties voor de gemeentelijke toegang
tot jeugdhulp naar voren:
1. Veilige leefomgeving: heb oog voor een veilige leefomgeving van de inwoner en pas de meldcode huiselijk
geweld en kindermishandeling toe.
2. Tijdig signaleren van vraag: wees aanwezig daar waar de doelgroep is, zodat vragen gezien worden. Maak verbinding
met de wijk en werk «outreachend». Investeer in preventie.
3. Vindbare en toegankelijke hulp: wees toegankelijk en vindbaar en voer een goede triage uit
4. Handelen met een brede blik: verhelder de vraag, maak een plan van en met het gezin en verleen ondersteuning,
beleg de regie, maak duidelijke afspraken, houd een vinger aan de pols en blijf zichtbaar
en benaderbaar.
5. Leren en verbeteren: Verzamel inzichten over je handelen, deel ze, ga erover in gesprek en trek er lessen
uit.
Rijk en VNG zullen gemeenten de komende maanden ondersteunen bij het borgen van de
basisfuncties van de gemeentelijke, door middel van onder andere de inzet van specialistische
expertise. Dit doen we samen met de partners in het (jeugd)veld (o.a. Associatie voor
Wijkteams, beroeps-, cliënt- en brancheorganisaties). Voor de basisfunctie «veilige
leefomgeving» zijn in opdracht van de VNG kwaliteitsstandaarden ontwikkeld, die nu
worden besproken met gemeenten en regio’s. Het gaat over het «wat» minimaal lokaal
geregeld, moet zijn met voldoende ruimte voor lokale invulling, het «hoe». Doel is
meer eenheid in een regio opdat professionals weten wat ze van een lokaal team kunnen
verwachten. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ), het programma Geweld
hoort nergens thuis en de kennisinstituten ondersteunen via o.a. leersessies, regio-bijeenkomsten
en train de trainer cursussen.
Wijziging Jeugdwet
Wij bezien nog of het nodig is (en zo ja hoe) de invoering van basisfuncties van de
gemeentelijke toegang wettelijk te ondersteunen, bijvoorbeeld door in de Jeugdwet
of daarop gebaseerde nadere regelgeving aan te geven wat van de gemeentelijke toegang
i.c. lokale teams verwacht mag worden.
Motie Kuiken
Op deze wijze en ook via de follow-up van het onderzoek jeugd GGZ (zie aparte brief
aan TK over expertisecentra en anorexiazorg) voeren we mede de motie van het lid Kuiken
uit over een onderzoek naar het toevoegen van relevante beroepsgroepen aan wijkteams
(Kamerstuk 31 839, nr. 682).
1.4 Jeugdautoriteit
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus
vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit staat hierbij altijd
voorop. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid
van jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie
en het waarborgen van de kwaliteit van zorg. Als een aanbieder financiële problemen
heeft moet hij samen met de gemeente en andere betrokkenen een passende oplossing
zoeken.
Als gesignaleerd wordt dat partijen er samen niet uitkomen en de continuïteit van
cruciale jeugdhulp in gevaar dreigt te komen, kan de hulp worden ingeroepen van het
Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ). Het OZJ is sinds 1 januari 2019 operationeel
en biedt onder andere eerstelijns bemiddeling bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders.
Als het OZJ geen soelaas biedt, kan geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit. Het
doel van de Jeugdautoriteit die ook per 1 januari 2019 is opgericht, is om de continuïteit
van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. De Jeugdautoriteit
doet dit door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp, gemeenten aan te spreken
rond continuïteitsvraagstukken, bestuurlijke maatregelen voor bereiden en indien aan
de orde mij te adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun. Als de Jeugdautoriteit
in gesprek met gemeenten en aanbieders geen zekerheid kan krijgen over het waarborgen
van de continuïteit van cruciale jeugdhulp, escaleert de Jeugdautoriteit naar het
ministerie. Dit brengt de rijksoverheid in positie om regie te nemen als partijen
er onderling niet uit dreigen te komen. De kern van het beleid blijft: de continuïteit
van zorg cruciale jeugdhulp staat centraal, niet de continuïteit van een individuele
zorgaanbieder.
De Jeugdautoriteit werkt aan een ontwikkelagenda om het doel en de taken van de Jeugdautoriteit
verder vorm te geven en instrumenten te ontwikkelen ten behoeve van de continuïteit
van jeugdhulp en het voorkomen van schoksgewijze bewegingen in het zorglandschap.
De ervaringen en aanbevelingen van de Transitieautoriteit Jeugd vormen samen met de
korte ervaring van de Jeugdautoriteit een belangrijke aanleiding voor de Ontwikkelagenda
Jeugdautoriteit. De evaluatie van de Transitie Autoriteit Jeugd die dit jaar wordt
afgerond, vormt mede input voor de Ontwikkelagenda Jeugdautoriteit. De ontwikkelagenda
wordt momenteel verder vormgegeven in afstemming met gemeenten en aanbieders in vier
fases en wordt voor de zomer van 2020 afgerond:
1. Bepalen van de risicogebieden waar een jeugdautoriteit op zou moeten toezien.
2. Signaleren, voorkomen, opvangen. Vastellen wat de rol is van een jeugdautoriteit in het signaleren, voorkomen en opvangen
van mogelijke discontinuïteit in cruciale jeugdhulp. Daarbij wordt ook de vraag meegenomen
of een meer bindende of arbitrerende rol voor de Jeugdautoriteit nodig is om te komen
tot een stabieler stelsel.
3. Bevoegdheden en functies. Over welke bevoegdheden dient een Jeugdautoriteit te hebben en gegeven de uitkomsten
van Fase 1 en 2.
4. Positionering, instrumenten, organisatie. In deze fase wordt bepaald wat voor soort organisatie er nodig is en hoe deze wordt
gepositioneerd. Hoe verhoudt de organisatie zich tot bestaande initiatieven en wat
zijn de instrumenten die nodig zijn.
Regeling t.b.v. continuïteit van cruciale jeugdzorg
Om liquiditeitssteun voor jeugdhulpaanbieders mogelijk te maken, wordt begin 2020
de eerder aangekondigde subsidieregeling voor het verstrekken van subsidie voor continuïteit
van cruciale jeugdhulp gepubliceerd. Voor deze regeling is € 20 miljoen beschikbaar
gesteld vanuit het gemeentefonds. Met deze regeling kan worden gewaarborgd dat cruciale
jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering gecontinueerd kan worden in gevallen
waarin acute liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Subsidie wordt slechts verstrekt
in uitzonderlijke, acute situaties, waarin de desbetreffende organisatie en de (veelheid
van) samenwerkende gemeenten onvoldoende slagen in het garanderen van de continuïteit
van cruciale jeugdzorg. Op basis van een continuïteitsplan dient aangetoond te worden
dat met de subsidie, in de vorm van liquiditeitssteun, de continuïteit gegarandeerd
is. En ook moet aangetoond worden hoe uiterlijk na een jaar de liquiditeitssteun terugbetaald
kan worden. De Jeugdautoriteit adviseert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, en daar waar het een gecertificeerde instelling betreft, eveneens de Minister
voor Rechtsbescherming over het toekennen van subsidie.
Financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders
In het kader van signaleren, voorkomen en opvangen heeft de Jeugdautoriteit heeft
een onderzoek laten uitvoeren door EY Advisory Netherlands LLP (hierna: EY) naar de
stand van de financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders. De uitkomsten van dit
onderzoek doe ik u bijgevoegd toekomen6. Hoewel dit onderzoek op een aantal onderdelen verschilt van het recent in de media
verschenen onderzoek van Intrakoop en Verstegen, zijn de uitkomsten vergelijkbaar.
EY concludeert dat de financiële positie van 40% van de onderzochte aanbieders hoog
risicovol is. Dit is dezelfde uitkomst als het onderzoek van de Transitieautoriteit
Jeugd uit 2018. De Jeugdautoriteit merkt op dat de resultaten wijzen op de financiële
kwetsbaarheid van jeugdhulpaanbieders. Evenwel is nader onderzoek naar de achterliggende
factoren noodzakelijk om hier in concluderende vorm uitspraken over te doen. De Jeugdautoriteit
is van plan dit onderzoek in het komende jaar uit te voeren. Onderdeel van dit onderzoek
zijn gesprekken met aanbieders waarvan de jaarrekening risico’s laat zien. Over de
uitkomsten van dit verdiepend onderzoek zal ik de Kamer infomeren.
Daarnaast voert de Jeugdautoriteit een verkenning uit naar het opzetten van een Early Warning System (EWS). Het is belangrijk continuïteitsrisico’s in het jeugddomein vroegtijdig te
signaleren en deze tijdig te adresseren omwille van continuïteit van jeugdhulp.
1.5 Start arbeidsmarkttafel jeugdsector
Wij hebben zorgen over de arbeidsmarktsituatie en het hoge personeelsverloop in de
jeugdsector, in het bijzonder de jeugdbescherming. Dit vraagt om een actiegerichte
aanpak voor de lange termijn. In samenwerking met gemeenten, aanbieders, beroeps-
en vakorganisaties nemen wij actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te
maken en te houden. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we aan de slag met
een aanpak voor de gehele sector zorg en welzijn. Daarnaast zetten de verschillende
sectoren binnen zorg en welzijn aanvullende acties in. In het verlengde hiervan heeft
Jeugdzorg Nederland, mede namens het Platform arbeidsmarkt Jeugdzorg, aan VWS gevraagd
om een «arbeidsmarkttafel jeugdhulp» te faciliteren. Hierop hebben wij positief gereageerd.
Op dit moment werken we aan een aparte arbeidsmarktagenda Jeugd. Het doel van deze
tafel is om gezamenlijk te werken aan vermindering van de knelpunten op de arbeidsmarkt
in de jeugdsector. Daarbij gaat het in de eerste plaats om het behoud van jeugdzorgprofessionals
voor de sector en daarnaast ook om vergroting van de instroom. Om het werken in de
jeugdzorg aantrekkelijker te maken zijn maatregelen gericht op werkklimaat, goed werkgeverschap
en vakmanschap nodig. Voor een periode van drie jaar (tot eind 2022) werken betrokkenen
vanuit een actiegerichte en pragmatische werkwijze aan het (door-) ontwikkelen, versterken
of verspreiden van nieuwe of reeds bestaande initiatieven.
2. Naar een betere organisatie en uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering
2.1 Betere organisatie en uitvoering jeugdbescherming en jeugdreclassering nodig
De uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering bij de gecertificeerde
instellingen (GI’s) staat onder grote druk. Bij deze instellingen is het verloop onder
het personeel groot, zijn de wachtlijsten lang en hebben zij onvoldoende financiële
zekerheid. Kinderen die door de rechter aan hun zorg zijn toevertrouwd lopen het risico
te lang in onveilige situaties te verkeren, waardoor hun problematiek verergert en
zwaardere hulp noodzakelijk wordt. Door het uitblijven van de noodzakelijke zorg en
begeleiding, de vele personeelswisseling en de beperkte tijd die jeugdbeschermers
aan de kinderen die onder hun toezicht of gezag staan kunnen besteden, neemt het vertrouwen
van ouders en kinderen in de jeugdbescherming af. De afgelopen periode zijn verschillende
maatregelen in gang gezet om de knelpunten weg te nemen. Deze hebben de druk op de
praktijk van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering tot nu toe onvoldoende weg
kunnen nemen. De inspectierapporten bevestigen dit (zie bijlage)7. Daarom zijn aanvullende maatregelen nodig.
Wat is er meer nodig?
We hebben de knelpunten in de jeugdbescherming en jeugdreclassering besproken met
de VNG en Jeugdzorg Nederland. Alle betrokken partijen onderschrijven de noodzaak
de uitvoering en organisatie van de jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdhulp
in gedwongen kader, zo snel mogelijk en met voorrang te verbeteren, zodat kinderen
die door de rechter aan onze zorg zijn toevertrouwd kunnen rekenen op adequate hulp,
bescherming en begeleiding.
In de paragraaf 1 van deze brief zijn de maatregelen besproken die wij voor de hele
jeugdsector willen inzetten om te komen tot verbeterde inkoop van zorg tegen een reële
prijs, duidelijkheid over inrichting en taken van jeugdregio’s, bovenregionale samenwerking
en het schaalniveau waarop de hulp wordt ingekocht. Deze maatregelen leveren een belangrijke
bijdrage aan de continuïteit en kwaliteit in het werk van de jeugdbescherming en de
jeugdreclassering.
Vooruitlopend op deze maatregelen heeft de VNG samen met de gemeenten het initiatief
genomen om aan de huidige GI’s, veertien accounthoudende regio’s te koppelen. Dit
is een belangrijke eerste stap om de gezamenlijke bovenregionale regie en verantwoordelijkheid
van gemeenten voor de beschikbaarheid van de jeugdbescherming en de jeugdhulp in gedwongen
kader gecoördineerd vorm te geven. Ook biedt het betere mogelijkheden om een gezamenlijke
transformatiestrategie in gang te zetten en knelpunten die zich in de praktijk voordoen
eerder te signaleren en aan te pakken.
Aanvullend op deze voorstellen willen het Rijk, VNG en Jeugdzorg Nederland de organisatie
en uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering verbeteren en aanscherpen.
Vóór 1 maart 2020 komen wij met een gezamenlijke geprioriteerde aanpak met verbetermaatregelen,
waarbij het behoud van medewerkers de eerste prioriteit heeft. Alleen met voldoende
mensen kan voldoende aandacht gegeven worden aan de gezinnen, kunnen nieuwe medewerkers
goed worden voorbereid op hun taak en lukt het de wachttijden geleidelijk terug te
dringen.
Vooruitlopend hierop hebben het Rijk, VNG en Jeugdzorg Nederland afgesproken dat gemeenten
en GI’s nog voor het eind van het jaar de precieze problematiek per GI in kaart brengen.
De account houdende regio neemt hier het voortouw in. Vóór het einde van dit jaar
dient inzichtelijk te zijn wat de situaties in de regio’s is met betrekking tot de
tarieven, wachtlijsten en het verloop. Voor uiterlijk 1 maart 2020, maar eerder indien
de situatie daartoe aanleiding geeft, worden maatregelen doorgevoerd die noodzakelijk
zijn om het personeelsverloop/ werkdruk te verminderen. We bekijken ook welke ondersteuning
ingevuld moet worden om dit daadwerkelijk te realiseren.
De maatregelen onderscheiden we in:
A. Maatregelen gericht op de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering
door de gecertificeerde instelling.
B. Maatregelen gericht op de gehele jeugdbeschermingsketen.
A. Verbetermaatregelen uitvoering jeugdbescherming en jeugdreclassering door de Gecertificeerde
Instellingen (GI’s)
a) Behoud van medewerkers door het verlagen van werkdruk
Jeugdbeschermers en Jeugdreclasseerders moeten op de korte termijn meer tijd en ruimte
krijgen voor de bescherming en begeleiding van kinderen en gezinnen. Omdat de precieze
problematiek per regio verschilt, vraagt dit om een regionale aanpak met heldere afspraken
tussen gemeenten en instellingen. Gemeenten hebben een sleutelrol ten aanzien van
het zorgen voor voldoende financiële zekerheid om overeenkomstig de caseloadnorm te
kunnen werken en medewerkers de ruimte te geven hun wettelijke taken goed uit te
voeren.8 We vinden het belangrijk dat er meer waardering komt voor het moeilijke vak van jeugdbeschermer
en dat zij hun werk veilig kunnen uitvoeren. Medewerkers krijgen in toenemende mate
te maken met agressie en geweld. Dat geldt ook voor medewerkers van de Raad voor de
Kinderbescherming. Dit is niet acceptabel. Werkgevers dienen hier hun medewerkers
zo goed mogelijk tegen te beschermen (Veilige Publieke Taak). Conform de eenduidige
landelijke afspraken (ELA), geven de politie en het OM prioriteit aan aangiftes als
medewerkers alsnog het slachtoffer worden van agressie. Wij zullen met de werkgevers,
gemeenten, politie en OM onderzoeken welke maatregelen aanvullend mogelijk zijn om
professionals in de jeugdbeschermingsketen weerbaarder te maken en te beschermen tegen
agressie en geweld. Daarnaast zal na de consultatie van het conceptwetsvoorstel uitbreiding
taakstrafverbod onderzocht worden of de jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder onder de
reikwijdte van dit wetsvoorstel kan worden gebracht.
b) Verbeteren van afspraken over tijdige inzet van passende jeugdhulp
Op dit moment slagen de medewerkers van de GI er onvoldoende in om tijdig noodzakelijke
hulp voor het kind en gezin in te zetten. Geregeld komt het voor dat gemeenten de
jeugdbeschermer verzoekt om de jeugdhulp die jeugdbeschermers noodzakelijk achten,
te heroverwegen. Voor de complexe en zware doelgroep van de jeugdbescherming leidt
dit tot tijdverlies, regeldruk en minder passende hulp. Het wettelijk uitgangspunt
is echter dat GI’s vanuit de verantwoordelijkheid die zij dragen voor kinderen met
een kinderbeschermings- en/of jeugdreclasseringsmaatregel bepalen welke jeugdhulp
in het individuele geval noodzakelijk is. Deze hulp moet dan zo snel mogelijk worden
geleverd. Hiervoor is het van belang dat gemeenten en GI’s op regionaal bestuurlijk
niveau afspraken maken over welke jeugdhulp – passend binnen regionale visie op de
transformatie (zo thuis en zo preventief mogelijk) – voor de uitvoering van het gedwongen
kader beschikbaar moet zijn. Wij zullen met de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Raad
voor de Kinderbescherming voorstellen uitwerken die de regio’s bij het maken van regionale
afspraken, kunnen ondersteunen.
c) Inzet expertise volwassenzorg
De complexiteit van de doelgroep van de jeugdbescherming is onder andere toegenomen
omdat verhoudingsgewijs steeds zwaardere gevallen, waaronder vechtscheidingen en ernstige
psychiatrische problematiek, in de jeugdbescherming terecht komen. In deze zaken speelt
de problematiek van de ouders een dominante rol. Deze zaken vragen een andere expertise
dan de vooral pedagogische kennis waarover de jeugdbescherming beschikt. Daarom zullen
de Ministeries van VWS en JenV onderzoeken op welke wijze de expertise vanuit de hulpverlening
aan volwassenen vaker kan worden ingezet.
d) Stroomlijnen klacht- en tuchtrecht
In de uitvoering van de motie van de leden Tielen en Peters (Kamerstuk 34 880, nr. 10) werken wij aan het stroomlijnen van het klacht- en tuchtrecht om daarmee de belasting
voor medewerkers te verminderen zodat meer tijd beschikbaar is voor hulp aan kinderen
en gezinnen. Wij hebben u hier in de tweede voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd
over bericht.9 Aanvullend onderzoeken wij met de GI’s of het in sommige situaties mogelijk is om
stelselmatig klagen door cliënten op een andere wijze af te doen (bv. mogelijkheid
van het instellen van een time-out in voordat klagers een nieuwe klacht kunnen indienen).
Daartoe starten we enkele pilots bij de GI’s.
B. Verbetermaatregelen voor de gehele jeugdbeschermingsketen
a) Aanpak wachtlijsten in de gehele keten
Wij delen met de Inspecties het belang van een gecoördineerde regionale aanpak van
de wachtlijsten. Een aanpak die wij vanuit het Rijk willen ondersteunen. Daartoe stellen
wij voor dat gemeenten regionaal een bestuurlijk ketenoverleg instellen waarin de
gemeenten, GI’s, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Veilig Thuis, de wijkteams
en de meest relevante zorgaanbieders zijn vertegenwoordigd. Dit ketenoverleg krijgt
de taak om – onder regie van de gemeenten – met regionale partijen tot een afgestemde,
gecoördineerde en geprioriteerde aanpak te komen om de wachtlijsten terug te dringen,
personele en andere belemmeringen weg te nemen die aan het ontstaan van de wachttijden
ten grondslag liggen en successen te verspreiden. Bij de uitwerking sluiten we aan
bij de activiteiten binnen de programma’s «Zorg voor de Jeugd» en «Geweld hoort Nergens
Thuis». Een belangrijk onderdeel van de aanpak is dat partijen onderling prioriteren
welke cliënten in vrijwillig kader geholpen kunnen worden en welke cliënten door de
jeugdbescherming. Ook de «Quick Wins» uit de pilots jeugdbescherming kunnen worden
ingezet om knelpunten in de keten weg te nemen.
Een landelijke strategisch beraad, onder voorzitterschap van het Ministerie van JenV
houdt zicht op de voortgang van de wachtlijstaanpak, laat knelpunten in kaart brengen,
zet initiatieven in gang om deze op te lossen en spreekt lokale partijen aan wanneer
een effectieve aanpak niet op gang komt.
b) Ontwikkelen van een snellere, effectievere en eenvoudigere jeugdbeschermingsketen.
Op zes plekken in het land is gestart met pilots om de jeugdbeschermingsketen effectiever
te maken. In deze pilots werken de organisaties uit de jeugdbeschermingsketen onder
regie van de gemeente aan een snellere, effectievere en eenvoudiger jeugdbescherming,
door het wegnemen van overlap in taken, door meer parallel in plaats van volgtijdelijk
te werken en door gezamenlijk aan triage te doen. Doel daarbij is te komen tot een
nieuwe werkwijze waarin uitsluitend die elementen zitten die nodig zijn om een gezin
weer veilig te krijgen. De pilots in de gemeente Amsterdam en de Zeeuwse gemeenten
intensiveren hun aanpak, om een meer verregaande integratie van taken in de jeugdbeschermingsketen
te onderzoeken. In Amsterdam werken medewerkers van de deelnemende organisaties samen
en testen zij hoe je kunt werken in één integraal team, als ware dit team één eigenstandige
organisatie. Alle expertise en bevoegdheden zijn binnen dit team gebundeld. Gezinnen
hoeven daardoor nog maar op één plek hun verhaal te doen en het team kan direct een
gezamenlijke strategie bepalen. Alle pilots worden ondersteund door het Rijk, onder
andere door de inzet van juridisch advies. De pilots worden gemonitord en resultaten
zullen in de zomer van 2020 in beeld worden gebracht. Uit de pilots zal moeten blijken
of en zo ja welke wettelijke belemmeringen er zijn om tot een effectievere jeugdbescherming
te komen. Hierbij kan gedacht worden aan een wijziging of samenvoeging van bevoegdheden
van de afzonderlijke organisaties en aan betere mogelijkheden om tot informatie-uitwisseling
te komen.
2.2 Stand van zaken aanpak wachtlijsten Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft vooruitgang geboekt met het verbeterplan
(«Versnellen naar 2020») om de wachtlijsten terug te dringen. De productiviteit is
in de afgelopen maanden gestegen en de gemiddelde wachttijd is licht afgenomen ten
opzichte van vorig jaar. Tegelijkertijd blijkt dat de ambitie om op 1 januari 2020
de wachttijd te hebben teruggebracht tot maximaal 10 dagen, niet haalbaar is.10 Zoals in de afgelopen voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd is aangekondigd is
een analyse uitgevoerd naar de wijze waarop factoren die de wachttijden beïnvloeden
beter beheerst kunnen worden.11 Deze analyse is uitgevoerd door KPMG12. Deze analyse levert waardevolle inzichten op voor de aanpak van deze problematiek,
die langs twee lijnen moet worden aangepakt. Zo kunnen volgens de onderzoekers van
KPMG de wachttijden van de RvdK niet los worden gezien van de complexe problematiek
in de jeugdbeschermingsketen als geheel, waarvoor een meer ketengerichte benadering
nodig. Daarnaast ziet KPMG binnen de organisatie van de RvdK aangrijpingspunten om
winst te kunnen boeken in het terugbrengen van de wachttijden. Op basis van deze inzichten
wordt de aanpak van wachtlijsten en wachttijden verder aangescherpt.
Aanscherping aanpak binnen RvdK
Een speciaal aangewezen programmadirectie bij de RvdK richt zich naast het terugdringen
van het hoge verzuimpercentage en de aanpak van de arbeidsmarktproblematiek (door
personeel beter te binden en te behouden) bij de interne aanpak in elk geval op:
• Kaders: verwachtingen in ontwikkeling en resultaten van teams wordt geëxpliciteerd en verhelderd.
Aan de hand van een dashboard worden de stand en het verloop van de ontwikkeling in
een bepaalde regio zichtbaar.
• Sturing: De sturing op gewenste ontwikkeling en resultaten wordt verder versterkt met duidelijke
afspraken over rekenschap en naleving.
• Ondersteuning: De ondersteuning aan teams wordt gecontinueerd en waar nodig passend bij de ontwikkeling
van teams geïntensiveerd.
Om meer inzicht te krijgen in een zo slim en effectief mogelijke inzet van de beschikbare
capaciteit van medewerkers in het primaire proces wordt een tijdsbestedingsonderzoek
uitgevoerd, waaronder welke winst te behalen valt door slimmer samen te werken in
de keten.
Ambitie RvdK komende periode
Voor komend jaar ligt de focus op het verder verhogen van productiviteit, het terugbrengen
van wachttijden en het waarborgen van het zicht op veiligheid van kinderen. Dit betekent
allereerst dat, zoals dat ook in de afgelopen periode is gebeurd, spoedzaken door
de RvdK direct worden opgepakt en niet op een wachtlijst komen. Daarnaast wordt geborgd
dat bij zaken die op de wachtlijst staan die betrekking hebben op een kinderbeschermingsmaatregel
altijd een veiligheidsplan is opgesteld en duidelijk afspraken zijn vastgelegd over
de communicatie tussen de ketenpartners om snel te kunnen reageren als de omstandigheden
verslechteren. Tot slot zal in lijn met de focus op veiligheid voor de gehele werkvoorraad
beter inzichtelijk worden gemaakt om welk type onderzoek het gaat, waar potentieel
sprake is van een veiligheidsrisico en de wijze waarop dit wordt meegewogen bij het
oppakken van zaken.
Uiteindelijk geeft de gemiddelde wachttijd van de RvdK een beperkt beeld bij de vraag
of kinderen ook daadwerkelijk tijdig en adequaat worden geholpen. Een deel van de
kinderen wacht op een zitting die door een rechtbank wordt gepland. Hierbij is het
vooral van belang dat een advies van de RvdK op tijd voor een geplande rechtszitting
geleverd is. Bij zaken die betrekking hebben op een kinderbeschermingsmaatregel wordt
een zitting, indien nodig met spoed, ingepland op verzoek de RvdK. In alle gevallen
geldt dat de goede hulp ook daadwerkelijk tijdig beschikbaar moet zijn. In de komende
periode zullen in afstemming met de jeugdbescherming en jeugdreclassering indicatoren
worden opgesteld die een goed beeld geven van de «outcome» van het handelen van de
RvdK. Verbonden hieraan is ook het uitvoeren van een tijdsbestedingsonderzoek om beter
zicht te krijgen op de capaciteit die nodig is voor de diverse taken van de RvdK.
Daarnaast volgt uit de in paragraaf 2.1 genoemde verbetermaatregelen in de jeugdbeschermingsketen
een bijgesteld normenkader op basis waarvan de RvdK meldingen in onderzoek neemt.
Doel hiervan is om zeker te stellen dat de RvdK haar onderzoekscapaciteit gericht
aanwendt voor de kinderen die hulp het hardst nodig hebben.
3. Afbakenen jeugdhulpplicht
Preventie, normaliseren, demedicaliseren èn inzet van het sociale netwerk zijn belangrijke
doelen van de Jeugdwet, naast het tijdig voorzien in passende jeugdhulp. De «jeugdhulpplicht»
is in de Jeugdwet ruim geformuleerd om maatwerk mogelijk te maken en te voorkomen
dat kinderen en gezinnen onnodig naar verschillende «loketten» worden doorverwezen.
Uit het verdiepend onderzoek jeugd dat in opdracht van Rijk en VNG is uitgevoerd blijkt
dat het «open» karakter van de jeugdhulpplicht in de uitvoering vragen oproept wie
wel en niet voor jeugdhulpplicht in aanmerking komt, mede in relatie tot andere wettelijke
kaders waar kinderen en ouders mee te maken kunnen hebben (passend onderwijs, Wlz
en Zvw). Ook is relevant of het voorliggende veld (preventie, jeugdgezondheidszorg,
jongerenwerk, scholen) voldoende is toegerust op haar taken. Het is ook een maatschappelijk
vraagstuk: wat valt onder verantwoordelijkheid van de ouders en hoort bij gewoon opgroeien en
opvoeden en waar ligt de verantwoordelijkheid van de overheid voor hulp en ondersteuning? Opvoedproblemen kunnen bijvoorbeeld hun oorsprong vinden in de situatie van de ouders
(vechtscheiding, schulden etc.). Vraag is of de oplossing dan vanuit de Jeugdwet en
het bijbehorend budget moet worden georganiseerd, dan wel dat de oplossing op ander
gebied ligt.
Expertiseteam VNG:
Vanwege de behoefte van gemeenten aan richtinggevende uitspraken over de reikwijdte
van de jeugdhulpplicht heeft het VNG bestuur – op verzoek van de VNG-commissie Zorg,
Jeugd en Onderwijs – een expertiseteam ingesteld onder voorzitterschap van José Manshanden.
Het team is gevraagd om advies uit te brengen op basis van een analyse van de vragen
waar gemeenten mee worstelen, de mogelijkheden die de jeugdwet biedt om passend aanbod
te bieden aan kinderen en gezinnen en een inventarisatie van kansrijke initiatieven
van gewoon opvoeden en versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, wijken,
buurten, scholen en kinderopvang. Specifieke vragen die aan het expertiseteam zijn
voorgelegd:
– Heeft een gemeente voldoende wettelijke grond om bij vragen van kinderen en ouders
een passende (algemene) voorziening in het onderwijs, kinderopvang of vanuit een ander
wettelijk kader voor te stellen? Zou dit moeten leiden tot wettelijke aanpassingen?
– Biedt de Jeugdwet voldoende aanknopingspunten om te begrenzen of op de verantwoordelijkheid
van andere opdrachtgevers te wijzen, en zo niet, tot welke aanpassingen zou dit moeten
leiden?
– Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om in afwijking van de algemene regels/opvattingen
over wat wel/niet jeugdhulp is, een afweging te maken om alsnog «onorthodoxe» voorzieningen
te treffen die, al dan niet ter ondersteuning van jeugdhulp, het gewone leven versterken?
– In welke mate is het kansrijk en zinvol om in de verordening of onderliggende beleidsregels
als gemeente nader te omschrijven wat jeugdhulp wel en niet is?
– Zijn professionals die in wijken en buurten werken en die de toegang tot jeugdhulp
vormen voldoende toegerust om in plaats van jeugdhulp te bieden tot andere oplossingen
binnen of buiten het sociaal domein te komen?
– Welke mogelijkheden zien de zorgvragers (ouders en kinderen) professionals en zorgaanbieders
in het begrenzen van de jeugdhulp en wat zien zij als kansrijke oplossingsrichtingen?
– Tot welke aanpassingen in wetgeving en praktijk in aanpalende wetten zou het advies
van het expertiseteam moeten leiden?
Het expertiseteam is in september 2019 van start gegaan. De VNG verwacht dat het advies
in het eerste kwartaal van 2020 beschikbaar komt. Dan bezien we of verheldering van
de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet nodig is.
Motie Peters
Op deze wijze wordt mede invulling gegeven aan de motie van het lid Peters c.s. (Kamerstuk
31 839, nr. 670) van juni 2019 om samen met gemeenten de reikwijdte van de jeugdhulpplicht te verkennen/onderzoeken
en daarbij mee te nemen wat hoort bij normaal opvoeden en opgroeien, wat onderdeel
kan zijn van een (collectieve) preventieaanpak en waar de jeugdhulpplicht begint.
4. Financiële onderzoeken
In de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz13 hebben wij twee onderzoeken aangekondigd om een antwoord te krijgen op de vragen:
(1) waar worden de jeugdhulpmiddelen zorginhoudelijk aan uitgegeven?
(2) hebben gemeenten structureel extra financiële middelen nodig ten behoeve van de uitvoering
van de Jeugdwet?
Ad. 1 Onderzoek naar besteding jeugdhulpmiddelen
In juni jl. hebben wij met uw Kamer van gedachten gewisseld over het onderzoek naar
de zorginhoudelijke besteding van de jeugdhulpmiddelen. De basis voor dit gesprek
betroffen de eerste gedachten over dit onderzoek die ik met uw Kamer heb gedeeld14. Deze zomer heeft het offertetraject plaatsgevonden en begin september is het onderzoeksbureau
KPMG met het onderzoek gestart. KPMG heeft de afgelopen periode gemeenten benaderd
voor deelname en is inmiddels bezig met de dataverzameling. Met dit onderzoek wordt
ook invulling gegeven aan de motie van het lid Peters waarin verzocht wordt te onderzoeken
welk deel van het geld aan zorg wordt besteed (Kamerstuk 31 839, nr. 677) en het eerste deel van de motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 31 839, nr. 679) waarin verzocht wordt te kijken naar de ontwikkeling (en verklarende factoren) van
de kostprijs per traject. In de motie van het lid Tielen wordt verzocht om in dit
onderzoek zowel het aanbod als de vraag mee te nemen (Kamerstuk 31 839, nr. 684). Aan KPMG is gevraagd via de toegang de vraagkant explorerend in beeld te brengen
en hoe dit gekoppeld kan worden aan de bevindingen over aanbod in de onderzochte gemeenten.
De uitkomsten van dit onderzoek moeten enerzijds gemeenten handvatten bieden voor
betere lokale en regionale sturing. Anderzijds moet het onderzoek input leveren voor
het financiële onderzoek naar de noodzaak voor structureel extra financiële middelen
voor jeugdhulp. Eind dit jaar moet het onderzoek zijn afgerond. Na afronding zullen
wij uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Ad. 2 Onderzoek naar noodzaak structureel extra financiële middelen jeugdhulp
Dit onderzoek heeft als doel te onderzoeken of, en zo ja in welke mate, gemeenten
structureel extra middelen nodig hebben. Dit onderzoek moet in het najaar van 2020
zijn afgerond zodat de uitkomsten tijdig voor de formatie van het volgende kabinet
beschikbaar zijn. Eerder hebben wij toegezegd uw Kamer dit najaar te informeren over
de denkrichting voor de onderzoeksvragen, zodat we uw input mee kunnen nemen in de
uiteindelijke onderzoeksopdracht. Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende
hoofdvragen:
1) Hoeveel budget hebben gemeenten structureel nodig voor een doelmatige en doeltreffende
uitvoering van de huidige Jeugdwet, binnen de context van de transformatiedoelen van
de Jeugdwet?
2) Welke (budgettaire) maatregelen kunnen worden genomen om te bereiken dat gemeenten
de Jeugdwet doelmatig en doeltreffend uitvoeren?
3) Gegeven de uitkomst van vraag 1), zijn er structureel extra middelen nodig ten opzichte
van het huidige budget, en zo ja in welke mate, gegeven een doelmatige en doeltreffende
uitvoering van de Jeugdwet?
4) Welke aanpassingen in de Jeugdwet/jeugdstelsel kunnen bijdragen aan een beperking
van de uitgaven vanuit de Jeugdwet?
Wij willen de volgende elementen in het onderzoek aan bod laten komen:
– De volume- en uitgavenontwikkeling in de periode 2015–2019, waarbij voor de periode
2015–2017 gebruik wordt gemaakt van het recent afgeronde verdiepend onderzoek jeugd.
– De verklarende factoren van de geconstateerde volume- en uitgaven-ontwikkeling. Voor
dit onderdeel wordt input gebruikt van onder meer het onderzoek naar «inzicht in de
patronen bij uitgavenontwikkeling» in een aantal jeugdregio’s.
– De aard van de volume- en uitgavenontwikkeling en de mogelijkheden, inclusief de verbreding
van het aanbod, om deze te beheersen.
– De ontwikkeling (en verklarende factoren) van de kostprijs per traject.
– De verschillen tussen gemeenten onderling, rekening houdend met de omvang en aard
van de populatie.
– Het effect van getroffen maatregelen.
– Mogelijke beleidsmaatregelen op lokaal en nationaal niveau.
De opdracht voor het onderzoek wordt in het 1e kwartaal van 2020 uitgezet, zodat de resultaten van het hiervoor genoemde diepteonderzoek
door KPMG meegenomen kunnen worden.
Tot slot
Met de extra middelen dit voorjaar en de in deze brief voorgestelde verbeteringen
in de organisatie van de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering hebben wij
er vertrouwen in dat we – samen met gemeenten, jeugdhulp-aanbieders en jeugdprofessionals
– kinderen en gezinnen die zorg nodig hebben beter kunnen helpen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming