Brief regering : Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; Santo Domingo, 13 mei 2019
35 331 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; Santo Domingo, 13 mei 2019
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
5 november 2019.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 5 december 2019.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 november 2019
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 13 mei 2019
te Santo Domingo tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Dominicaanse Republiek inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden
(Trb. 2019, nr. 114).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel en het Caribische deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
1. Inleiding
Op 15 en 16 november 2010 vonden te Santo Domingo bilaterale onderhandelingen plaats
tussen de luchtvaartautoriteiten van Nederland en de Dominicaanse Republiek. Deze
besprekingen hebben geresulteerd in het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Dominicaanse Republiek inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden
grondgebieden (hierna: «het Verdrag»). Het Verdrag vervangt bij inwerkingtreding,
in de relatie tussen het Europese deel van Nederland en de Dominicaanse Republiek,
het op 15 december 1998 te Santo Domingo tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek inzake luchtdiensten tussen en via hun
onderscheiden grondgebieden (hierna: «het huidige Verdrag») (Trb. 1999, nr. 11) dat op 9 november 2006 alleen voor het Europese deel van Nederland in werking is
getreden (Trb. 2006, nr. 249).
Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 november 2002
in de zogenaamde «Open Skies» zaken (hierna: de «Uitspraak») is op 29 april 2004 Verordening
(EG) nr. 847/2004 van het Europees parlement en de Raad inzake onderhandelingen over
en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde
landen (PbEU 2004, L 157 van 30-04-2004) vastgesteld. Bepaalde artikelen in het huidige Verdrag
waren niet verenigbaar met het recht van de Europese Unie (hierna: EU). De desbetreffende
artikelen zoals nu overeengekomen in het Verdrag, zijn in lijn met het recht van de
EU.
Daarnaast zijn, in het licht van de door beide partijen gewenste vernieuwing en expansie
van de luchtvaartbetrekkingen tussen Nederland en de Dominicaanse Republiek bepaalde
andere wijzigingen van het huidige Verdrag voorgesteld.
Daarom is in wederzijds overleg besloten een geheel nieuw Verdrag tot stand te brengen.
Het afsluiten van het Verdrag werd door beide partijen noodzakelijk geacht teneinde
tegemoet te komen aan de ontwikkelingen in de luchtvaart en meer in het bijzonder
om tegemoet te komen aan de commerciële en operationele wensen van de door beide partijen
aangewezen luchtvaartmaatschappijen. Tevens zijn de standaardbepalingen ten aanzien
van veiligheid en beveiliging van de luchtvaart opgenomen teneinde te voldoen aan
de internationale verplichtingen ter zake. Het Verdrag omvat alle bepalingen die vanuit
de hedendaagse luchtvaartpolitieke inzichten wenselijk zijn. Deze bepalingen zullen
hierna in paragraaf 3 van deze toelichtende nota artikelsgewijs worden toegelicht.
Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93
en 94 van de Grondwet, die aan de door de Dominicaanse Republiek aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
rechtstreeks rechten toekennen. Het betreft artikel 3, tweede lid, aanhef, onder c
(verlening exploitatievergunning), artikel 3, derde lid (aanvangen exploitatie na
ontvangst vergunning) en de te exploiteren routes vervat in de Bijlage bij het Verdrag.
Verder worden aan de door de respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd met name in de bepalingen met
betrekking tot tarieven (artikel 5), commerciële activiteiten (artikel 6), verandering
van luchtvaartuig (artikel 7), eerlijke concurrentie (artikel 8), belastingen, douanerechten
en heffingen (artikel 9), gebruikersheffingen (artikel 10), dubbele belasting (artikel
11), overmaking van gelden (artikel 12), toepassing van wetten, voorschriften en procedures
(artikel 13), dienstregeling (artikel 17) en chartervluchten/niet-geregelde vluchten
(artikel 18).
2. Reikwijdte
De relevante markt van luchtverbindingen wordt bestreken door zowel het Europese deel
als het Caribische deel van Nederland enerzijds en de Dominicaanse Republiek anderzijds.
Het Verdrag is ingevolge artikel 24 van het Verdrag van toepassing op het grondgebied
van het Europese deel van Nederland en het Caribische deel van Nederland (de eilanden
Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (hierna: «CN»).
Ook de markt van CN wordt dus door het Verdrag ontsloten. Praktisch gezien heeft dit
tot gevolg dat Nederland, op grond van artikel 3 van het Verdrag, Europese luchtvaartmaatschappijen
kan aanwijzen die gevestigd zijn in het Europese deel van Nederland alsmede luchtvaartmaatschappijen
die voldoen aan de vestigingseisen van CN. Op grond van het Verdrag kunnen in CN alleen
luchtvaartmaatschappijen die in CN zijn gevestigd worden aangewezen. Gelet op de CN-wetgeving
kunnen alleen luchtvaartmaatschappijen die overwegend in handen zijn van CN-ingezeten zich in dit deel van Nederland vestigen. Het is in dit geval niet nodig gebleken
om het Bestuurscollege van Bonaire over het Verdrag te informeren of te consulteren,
omdat er op Bonaire geen commerciële luchtvaartmaatschappijen zijn gevestigd die onder
het Verdrag aangewezen kunnen worden.
Bij het formuleren van artikel 3 van het Verdrag is uitdrukkelijk rekening gehouden
met de voorschriften die bij en krachtens het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan landen en gebieden
overzee (hierna: LGO’s) worden gesteld. LGO’s zijn gebieden die doorgaans een bijzondere
relatie hebben met een EU-lidstaat. CN is een LGO-gebied. De EU LGO-regelgeving is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling van LGO-gebieden. Van belang
is dat het EU LGO-besluit1 het uitsluitend aanwijzen van CN-luchtvaartmaatschappijen in CN niet verbiedt. Wel
is het LGO-gebieden verboden Europese luchtvaartmaatschappijen een minder gunstige
behandeling te geven dan luchtvaartmaatschappijen uit andere derde landen. Daarvan
is hier echter geen sprake aangezien het Verdrag met de Dominicaanse Republiek noch
aan Europese luchtvaartmaatschappijen, noch aan luchtvaartmaatschappijen uit derde
landen rechten biedt voor wat betreft de vestiging en aanwijzing in CN.
3. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen. Het Verdrag voorziet, gelet op de reikwijdte daarvan, mede
in een begripsomschrijving van CN en de uit dat gebied afkomstige inwoners. Tevens
is in het tweede lid aangegeven dat de Europese wet- en regelgeving mede van toepassing
is op het Europese deel van Nederland.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In dit artikel worden de (vervoers)rechten opgesomd die de luchtvaartmaatschappijen
onder het Verdrag mogen uitvoeren waaronder het recht van overvlucht en technische
landing.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening van vergunningen) en artikel 4 (Intrekking en schorsing
van vergunningen)
Het Verdrag schept voor de partijen de mogelijkheid tot meervoudige aanwijzing van
luchtvaartmaatschappijen en geeft de voorwaarden aan waaraan de luchtvaartmaatschappijen
van beide partijen moeten voldoen om voor aanwijzing in aanmerking te komen.
Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de eerdergenoemde uitspraak van het Europese
Hof van Justitie, zodanig geformuleerd dat ook in het Europese deel van Nederland
gevestigde luchtvaartmaatschappijen afkomstig uit andere EU-lidstaten door Nederland
kunnen worden aangewezen (artikel 3) of, waar nodig, de vergunning kan worden geweigerd,
ingetrokken, geschorst, beperkt of hieraan voorwaarden kunnen worden verbonden, bijvoorbeeld
als niet (langer) aan de vereisten voor eigendom wordt voldaan of de exploitatie niet
(langer) plaatsvindt overeenkomstig de standaarden van de Internationale Organisatie
voor Burgerluchtvaart (hierna: ICAO) (artikel 4). Daarnaast is voorzien in de mogelijke
aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in CN. Zie ook paragraaf 2 (Reikwijdte)
van deze toelichtende nota.
Artikel 5 (Tarieven)
Artikel 5 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de
tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de partijen kunnen
interveniëren.
Artikel 6 (Commerciële activiteiten)
Teneinde tegemoet te komen aan de huidige eisen die de luchtvaartsector stelt aan
het uitoefenen van commerciële activiteiten, daaronder begrepen het uitoefenen van
activiteiten op het grondgebied van de andere partij, biedt het eerste lid van artikel
6 onder meer het recht van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen om kantoren te vestigen
op het grondgebied van de andere partij ter bevordering en verkoop van luchtvervoer
en bijkomende of aanvullende diensten en andere voorzieningen.
Tevens voorziet het tweede en derde lid van artikel 6 in de mogelijkheid voor aangewezen
luchtvaartmaatschappijen om eigen specialistisch personeel te zenden naar en te doen
verblijven op het grondgebied van de andere partij (tweede lid), of om het personeel
in te schakelen van een ander bedrijf dat door die partij daartoe gemachtigd is (derde
lid).
Het vierde lid van artikel 6 voorziet in gronddiensten die optimale mogelijkheden
geeft voor vrije keuze tussen aanbieders op het grondgebied van de andere partij en
bepaalt dat deze activiteiten slechts uitgevoerd kunnen worden met inachtneming van
de voor een partij geldende wet- en regelgeving op het gebied van gronddiensten, inclusief
de voor het Europese deel van Nederland geldende EU wet- en regelgeving, en de Normen
en Aanbevolen Werkwijzen vervat in Bijlagen 6 en 17 bij het op 7 december 1944 te
Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165 en Trb. 1959, nr. 45) (hierna: «het Verdrag van Chicago»).
Daarnaast biedt het vijfde lid van dit artikel mogelijkheden voor uitgebreide commerciële
samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen, zoals door middel van zogenaamde code-sharing- of leaseregelingen, hetgeen voor de bestaande luchtvaartallianties van groot belang
is.
Ingevolge het zesde en zevende lid van dit artikel is ook het verrichten van intermodale
diensten/vervoer door de lucht en over land en/of water toegestaan.
Het achtste lid van artikel 6 bepaalt dat alle commerciële activiteiten uit dit artikel
slechts kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de voor een partij geldende
wet- en regelgeving op het betreffende terrein, inclusief de voor Europese deel van
Nederland bindende Europese wet- en regelgeving.
Artikel 7 (Verandering van luchtvaartuig)
Dit artikel maakt het voor een aangewezen luchtvaartmaatschappij mogelijk het overstappen
van passagiers op de (delen van) de routes zoals neergelegd in de routetabel in de
Bijlage bij het Verdrag te faciliteren en – waar commercieel opportuun – gebruik te
maken van partners of geleasete uitrusting. Voor de positie van Schiphol als transfer
luchthaven is dit artikel eveneens van groot belang.
Artikel 8 (Eerlijke concurrentie)
In artikel 8 zijn bepalingen opgenomen teneinde de eerlijke concurrentie tussen de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide partijen te waarborgen. Op grond van
het tweede lid van dit artikel dient elke partij daarbij alle mogelijke middelen in
te zetten om alle vormen van discriminatie of oneerlijke concurrentie ten opzichte
van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de andere partij uit te bannen. Het
derde lid bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op basis van commerciële
marktoverwegingen zelf hun frequentie en capaciteit voor internationaal luchtvervoer
mogen bepalen. Het vierde lid verbiedt het opleggen van specifieke concurrentievervalsende
maatregelen.
Artikel 9 (Belastingen, douanerechten en heffingen)
Dit artikel bepaalt dat de luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
en van samenwerkende luchtvaartmaatschappijen die op de internationale routes onder
het Verdrag worden gebruikt, alsmede de normale uitrustingsstukken, reserveonderdelen,
voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
en samenwerkende luchtvaartmaatschappijen op basis van wederkerigheid vrijgesteld
zijn van alle douanerechten, inspectiekosten en soortgelijke nationale of lokale belastingen
en heffingen op het grondgebied van de andere partij, op voorwaarde dat dat de normale
uitrustingsstukken, reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand
aan boord blijven van het luchtvaartuig danwel onder toezicht en beheer van de douane
blijven totdat zij weer worden uitgevoerd. Het vijfde lid bepaalt dat overeenkomstig
EU wet- en regelgeving Nederland een belasting op brandstof kan opleggen tussen een
punt op het grondgebied in het Europese deel van Nederland en het grondgebied van
een andere EU-Lidstaat.
Artikel 10 (Gebruikersheffingen)
In artikel 10 zijn de partijen overeengekomen dat de kosten en heffingen worden opgelegd
in overeenstemming met de wetten en voorschriften van elke partij. De gebruikersheffingen
die aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de ene partij worden opgelegd mogen
niet hoger zijn dan de gebruikersheffingen die voor soortgelijke internationale luchtdiensten
gelden voor aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de andere partij.
Artikel 11 (Dubbele belasting)
Artikel 11 dient ter voorkoming van dubbele belasting van de inkomsten en winsten
van een aangewezen luchtvaartmaatschappij gegenereerd op het grondgebied van de andere
partij. Het vierde lid van artikel 11 bepaalt dat in geval een verdrag tot het vermijden
van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen tussen beiden staten gesloten
wordt, de desbetreffende bepalingen van dat verdrag zullen voorgaan.
Artikel 12 (Overmaking van gelden)
Artikel 12 garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van een aangewezen
luchtvaartmaatschappij mogen worden uitgevoerd naar het land van herkomst. De overmaking
van de inkomsten kan na toestemming plaatsvinden in elke valuta, tegen de officiële
koers voor het inwisselen van de plaatselijke valuta die geldt op de datum van verkoop.
Artikel 13 (Toepassing van wetten, voorschriften en procedures)
In artikel 13 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen
van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen dienen te voldoen aan de wetten, voorschriften
en procedures van de ontvangende partij ten aanzien van binnenkomst op, het verblijf
op of het vertrek vanuit het grondgebied van deze partij. Dit geldt ook voor bemanning,
passagiers, vracht en post.
Artikel 14 (Erkenning van bewijzen en vergunningen)
Geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen uitgegeven
door de ene partij, en die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend als geldig
door de andere partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het Verdrag van
Chicago. Elke partij behoudt echter het recht om bewijzen en vergunningen te weigeren
die door de andere partij aan de onderdanen van de weigerende partij zijn toegekend.
Voor het Europese deel van Nederland betekent dit dat de erkenning in overeenstemming
dient te zijn met geldende EU wet- en regelgeving.
Artikel 15 (Veiligheid) en artikel 16 (Beveiliging van de luchtvaart)
De bepalingen over de veiligheid en beveiliging van de luchtvaart zijn neergelegd
in artikel 15 en in artikel 16. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld (inclusief
de zogenaamde platforminspecties) indien Nederland of de Dominicaanse Republiek twijfels
heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere
partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden.
Indien maatregelen uitblijven, biedt het zesde lid van artikel 15 het recht de exploitatievergunning
van de andere partij onmiddellijk te schorsen of daarvan af te wijken, en bieden het
tweede lid van artikel 15 en het zesde en achtste lid van artikel 16 de mogelijkheid
om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied
te weigeren, in te trekken, te schorsen of te beperken. Verder wordt verwezen naar
de door de ICAO vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde
minimumnormen), die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen
tussen Nederland en de Dominicaanse Republiek, in acht moeten worden genomen.
Artikel 17 (Dienstregeling)
Dit artikel bepaalt dat het verstrekken van informatie met betrekking tot de dienstregelingen
en exploitatieplannen, op de in dit artikel beschreven uitzonderingen na, geen voorwaarde
is voor het opereren door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen. Indien een partij
het verstrekken van informatie vereist, wordt ervoor gezorgd dat de administratieve
belasting voor tussenpersonen voor luchtvervoer en voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van de andere partij tot een minimum beperkt blijven.
Artikel 18 (Chartervluchten/niet-geregelde vluchten)
Artikel 18 biedt luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid in overeenstemming met de
nationale regelgeving van de partijen en de bepalingen van het Verdrag, op basis van
wederkerigheid, niet-geregelde (charter)vluchten uit te voeren onder het Verdrag.
Artikelen 19–25 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 19 tot en met 25 bevatten louter procedurele standaardbepalingen over
onder meer overleg en wijziging (artikel 19), regeling van geschillen (artikel 20),
duur en beëindiging (artikel 21), registratie bij de ICAO (artikel 22), toepasselijkheid
van multilaterale overeenkomsten en verdragen (artikel 23), toepasselijkheid van dit
Verdrag (artikel 24) en inwerkingtreding (artikel 25). Het tweede lid van artikel
25 bepaalt dat het huidige Verdrag wordt vervangen op de datum waarop het Verdrag
in werking treedt. Zie ook paragraaf 1 (Inleiding) van deze toelichtende nota.
Bijlage bij het Verdrag
De Bijlage bij het Verdrag, die een integrerend onderdeel van het Verdrag uitmaakt,
bevat de routetabel met een open routeschema voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van beide partijen. De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen kunnen
ter invulling van deze Bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde kaders opereren.
De Bijlage is, voor zover het de routetabel betreft, aan te merken als uitvoerend
van aard. Verdragen tot wijziging van de Bijlage, voor wat betreft de routes, behoeven
op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen,
geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot
goedkeuring ter zake voorbehouden.
4. Koninkrijkspositie
Het Verdrag zal ingevolge artikel 24 voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden
gelden voor zowel het Europese deel als het Caribische deel van Nederland. Zoals onder
2 (Reikwijdte) van deze toelichtende nota wordt aangegeven, wordt de relevante markt
van luchtverbindingen bestreken door het Europese en het Caribische deel van Nederland
enerzijds en de Dominicaanse Republiek anderzijds.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.