Brief regering : Kabinetsreactie op de Klimaat- en Energieverkenning 2019 en de aanvullende notities
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 400
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 november 2019
Afgelopen juni heeft het kabinet het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342), dat met de inbreng van ruim 100 partijen tot stand is gebracht, aan uw Kamer gestuurd.
Nationaal heeft het kabinet zich een ambitieus doel gesteld om in 2030 de broeikasgassen
in Nederland met 49% te reduceren, ten opzichte van 1990. We pleiten in Europa voor
een broeikasgasreductie van 55% in 2030. De inzet van het kabinet is om met de borgingssystematiek
die is opgenomen in de Klimaatwet en de afspraken uit het Klimaatakkoord, deze opgave
te realiseren op een wijze die voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Alle partijen
zijn inmiddels aan de slag om de gemaakte afspraken uit te voeren. Daarbij is het
de verantwoordelijkheid van het kabinet om het doelbereik in het oog te houden.
De afspraken uit het Klimaatakkoord strekken zich over een tijdspanne van 10 jaar,
dat is de periode waarbinnen het doel van 49% gerealiseerd moet worden. Tussentijdse
bijstelling van de afspraken kan nodig blijken om dit doel te realiseren. De klimaatwet
schrijft een cyclus voor waarop deze bijsturing plaatsvindt: het kabinet zal deze
borgingssystematiek strak bewaken en uitvoeren. Als onderdeel van de borgingssystematiek
brengt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks de Klimaat- en Energieverkenning
(KEV) uit, waarmee het doelbereik van 49% wordt gemonitord.
Bijgaand ontvangt u de eerste KEV, de aanvullende Klimaatakkoordnotitie van het PBL
en de notitie van het Centraal Planbureau (CPB)1. De KEV2019 geeft voor 2020 en 2030 inzicht in het doelbereik voor hernieuwbare energie,
energiebesparing en CO2-reductie. In de KEV2019 kon een groot deel van het Klimaatakkoord nog niet verwerkt
worden. Daarom geeft de Klimaatakkoordnotitie, in aanvulling op de KEV2019, aan wat
het effect is van het Klimaatakkoord op het kunnen realiseren van 49% reductie in
2030. Daarbij moet wel worden bedacht dat het PBL in haar berekeningen niet alle afspraken
heeft kunnen meenemen; de maatregelen die het kabinet in het kader van het Urgenda-vonnis
reeds heeft aangekondigd, leveren nog een aanvullende reductie. Daarnaast heeft het
stimuleren van elektrische auto’s een potentiele CO2-winst.
Hiermee heeft het kabinet inzicht in zowel het effect van het Klimaatakkoord richting
2030, als een geactualiseerd inzicht inzake de doelstelling voor hernieuwbare energie
en de uitvoering van het Urgenda-vonnis in 2020. Gezien de onderlinge samenhang wordt
u in deze brief op elk van deze onderwerpen geïnformeerd.
Samenvatting conclusies en appreciatie
De uitkomsten van berekeningen van het PBL en de appreciatie van het kabinet daarop
zijn als volgt samen te vatten:
▪ De opgave in megatonnen van 48,7 Mton, die in 2018 aan het begin van het Klimaatakkoord
op basis van de NEV2017 was vastgesteld om het doel van 49% reductie in 2030 te realiseren,
kan worden gehaald. De berekeningen van het PBL laten zien dat de afspraken uit het
Klimaatakkoord een forse extra emissiereductie realiseren ten opzichte van het Ontwerp-Klimaatakkoord.
Daarmee constateert het kabinet dat de sectortafels hun bijdrage hebben geleverd.
▪ De opgave om het doel te halen is op basis van de geactualiseerde ramingen echter
groter geworden: sinds de start van de gesprekken over het Klimaatakkoord begin 2018,
hebben diverse factoren namelijk gezorgd voor een hogere verwachte CO2-emissie in 2030. De berekeningen laten mede hierdoor zien dat het doel van 49% emissiereductie
(ten opzichte van de doorrekening in maart) per saldo niet dichterbij komt: het pakket
leidt naar verwachting tot 43–48% emissiereductie in 20302. Dit wordt vooral veroorzaakt door factoren die buiten de invloedssfeer van het kabinet
liggen, zoals fluctuaties als gevolg van aangepaste ramingen van brandstof- en CO2-prijzen richting 2030, actuele inzichten in de elektriciteitsmarkt en wijzigingen
in statistieken en ramingen. Daarbij moet wel worden bedacht dat het PBL in haar berekeningen
niet alle afspraken heeft kunnen meenemen; de maatregelen die het kabinet in het kader
van het Urgenda-vonnis reeds heeft aangekondigd, leveren nog een aanvullende reductie.
Daarnaast heeft het stimuleren van elektrische auto’s een potentiele CO2-winst.
▪ Het kabinet is vastbesloten om het in de Klimaatwet vastgelegde doel van 49% te halen.
De opgaven (in megatonnen) die bij het begin van het Klimaatakkoord voor de diverse
sectoren zijn vastgesteld zullen daartoe indien nodig worden verhoogd; instrumenten
die in het Klimaatakkoord voor de diverse sectoren zijn vastgesteld, zullen zo nodig
worden verzwaard. Hiervoor wordt aangesloten bij het borgingsstelsel uit de Klimaatwet.
▪ Schommelingen in de ramingen van CO2-uitstoot zijn een gegeven. Elk jaar zullen fluctuaties optreden, die het doelbereik
in 2030 zowel verder weg als dichterbij kunnen brengen. Dit betekent niet dat er elk
jaar bijgestuurd moet worden: het is van belang dat er een balans bestaat tussen tijdig
(bij)sturen op het doelbereik en het voeren van evenwichtig beleid op de langere termijn.
Het borgingsstelsel dat in de Klimaatwet is vastgelegd, met een vast ritme voor bijsturing
(iedere twee en vijf jaar), houdt hier rekening mee.
▪ Voorafgaand aan een dergelijke wijziging van de reductieopgave zal het PBL – net als
dat gebeurd is voorafgaand aan het Klimaatakkoord – worden gevraagd aan te geven wat
de geëigende, meest kosteneffectieve verdeling over de sectoren is, zodat elke sector
zijn passende aandeel levert. In de KEV2020, wanneer voor het eerst een integrale
doorrekening van alle maatregelen plaatsvindt, zal het kabinet kritisch bezien of
het doel van 49% binnen bereik blijft.
▪ Het kabinet zet grote stappen om het doel van 49% CO2-reductie te halen en de gewenste bijdrage te leveren aan het Europese doel voor hernieuwbare
energie en energiebesparing. De berekeningen van het PBL laten echter ook zien dat
voor 2020 nog extra inzet nodig is. Met de maatregelen voor het oplossen van de stikstofproblematiek,
een aanvullend maatregelenpakket op het gebied van hernieuwbare energie en de uitvoering
van het Urgenda-vonnis, wil het kabinet onverkort de afgesproken doelstellingen halen.
▪ Bovengenoemd aanvullend maatregelenpakket bevat maatregelen die een bijdrage kunnen
leveren aan de opgaven, zowel op korte termijn, als op de lange termijn. Een belangrijk
onderdeel van dit aanvullende maatregelenpakket is een extra ronde van de SDE+ begin
2020 om de realisatie van projecten voor hernieuwbare energie te versnellen. Ook richt
het aanvullende maatregelenpakket zich op de versnelde uitrol van zon-PV op daken,
en een versnelde uitrol van hernieuwbare energie op Rijksgronden.
Leeswijzer
In deze brief geeft het kabinet een appreciatie op de doorrekeningen van het PBL en
CPB. Hierbij wordt achtereenvolgens ingegaan op:
A. Een toelichting op het stelsel voor de borging en uitvoering van het klimaatbeleid,
zoals vastgelegd in de Klimaatwet, inclusief het ritme waarmee de komende jaren over
de voortgang van het klimaatbeleid wordt gerapporteerd en bijsturing op gemaakte afspraken
plaatsvindt.
B. De conclusies van de KEV2019 en de Klimaatakkoordnotitie voor het doelbereik 2020
en 2030, inclusief de appreciatie van het kabinet.
C. Een toelichting op het aanvullende maatregelenpakket. Deze maatregelen hebben betrekking
op het aandeel hernieuwbare energie, energiebesparing en CO2-reductie in 2020 en 2030.
D. Vervolgproces.
A. Klimaatwet: stelsel voor borging, monitoring en bijstelling van het klimaatbeleid
Het kabinet is gehouden aan de borgingscyclus uit de Klimaatwet. Tegen die achtergrond
duidt het kabinet de resultaten van de KEV2019 en de aanvullende notitie in het tweede
deel van deze kabinetsappreciatie. Allereerst wordt hier het stelsel voor de borging,
monitoring en bijstelling van het klimaatbeleid toegelicht.
Klimaatwet
In de Klimaatwet is vastgelegd op welke manier en in welk ritme de invulling, borging,
monitoring en bijsturing van het klimaatbeleid plaatsvindt, om ervoor te zorgen dat
het doel van 49% CO2-reductie in 2030 wordt gerealiseerd. In de wet is het streefdoel voor 49% reductie
in 2030 (t.o.v. 1990) vastgelegd. Volgens de wet dient het kabinet elke 5 jaar een
Klimaatplan vast te stellen, waarin de maatregelen zijn opgenomen om de 49% reductie
te realiseren; dit betreft alle maatregelen die in het kader van het beleid gericht
op klimaatmitigatie, zowel in het kader van het Klimaatakkoord als daarbuiten. Tevens
is in de Klimaatwet vastgelegd op welke momenten er gerapporteerd wordt over de voortgang
van het Klimaatbeleid (monitoring) en op welke manier bijsturing plaatsvindt. In de
toelichting bij de wet wordt hierbij opgemerkt dat er niet jaarlijks een heroverweging
van het klimaatbeleid moet plaatsvinden, aangezien het meeste klimaatbeleid meerjarig
is en de cijfers over het klimaatbeleid jaarlijks fluctueren. Daarom is in de wet
een cyclus opgenomen, die de balans vindt tussen het sturen op doelbereik van 49%
CO2-reductie en het voeren van evenwichtig beleid op de langere termijn.
Cyclus van monitoring en bijsturing
Jaarlijks
Zoals voorgeschreven in de wet zal het kabinet vanaf volgend jaar jaarlijks in de
Klimaatnota rapporteren over de voortgang van de beleidsafspraken en de prognose van
het doelbereik. De Klimaatnota wordt opgesteld op basis van de eveneens in de wet
vastgelegde KEV, die jaarlijks dient te verschijnen. Naast de KEV verschijnt jaarlijks
ook de Voortgangsmonitor. Met de KEV wordt inzicht gegeven in (onder andere) de verwachte
CO2-reductie richting 2030, met de Voortgangsmonitor wordt de voortgang van het klimaatbeleid
gemonitord, inclusief de gemaakte afspraken uit het Klimaatakkoord.
Met de Klimaatnota, Voortgangsmonitor en de KEV geeft het kabinet dus jaarlijks een
actueel inzicht in de voortgang van het klimaatbeleid en realisatie van het doelbereik3. Indien uit de Voortgangsmonitor blijkt dat afgesproken maatregelen door betrokkenen
niet of niet afdoende worden uitgevoerd, is directe actie noodzakelijk. Hiertoe worden
sectorale uitvoeringsoverleggen en een Voortgangsoverleg ingesteld, waarin partijen
elkaar direct kunnen aanspreken op de uitvoering van het beleid. In bijlage 1 is een
uitgebreidere beschrijving opgenomen op welke wijze deze uitvoeringsstructuur vorm
krijgt.
Elke twee jaar
Daarnaast schrijft de Klimaatwet voor dat iedere twee jaar na de vaststelling van
het Klimaatplan over de voortgang van de uitvoering wordt gerapporteerd in de Voortgangsrapportage.
Op basis hiervan moeten bestaande maatregelen worden geïntensiveerd en/of extra maatregelen
worden genomen als daartoe aanleiding is in het licht van de doelstellingen van de
Klimaatwet. Dit is in 2021 voor het eerst aan de orde. Het kabinet beoordeelt op dat
moment op basis van de KEV2021 en de Voortgangsmonitor of de beleidsinzet in lijn
is met het realiseren van de (sectorale) opgaven in Megaton uit het Klimaatakkoord.
Elke vijf jaar
Tot slot schrijft de Klimaatwet voor dat iedere vijf jaar een herijking van de opgave
plaatsvindt. Dat is het moment waarop de eventueel resterende opgave om 49% te reduceren
over de sectoren – indien nodig – opnieuw zal worden verdeeld. Het kabinet zal dus
in 2023 beoordelen hoe een eventuele restopgave tot 49% over sectoren kan worden verdeeld.
De daadwerkelijke herijking en het bijbehorende beleid om deze opgave te behalen,
belandt in de herziening van het Klimaatplan in 2024.
In onderstaand overzicht is deze borgingscyclus schematisch weergegeven:
’19
’20
’21
’22
’23
’24
Jaarlijks
Evt. bijsturing van de uitvoering van afspraken door partijen
Monitoring en rapportage:
KEV (PBL), Voortgangsmonitor en Klimaatnota
X
X
X
X
X
Elke 2 jaar
Bijstelling van beleid – evt. extra maatregelen indien nodig voor doelbereik Klimaatwet
Monitoring en rapportage:
KEV (PBL), Voortgangsmonitor, Voortgangsrapportage en Klimaatnota
X
X
Elke 5 jaar
Herijking van de opgave, verdeling van resterende opgave over sectoren en eventueel
nemen van aanvullende en/of nieuwe maatregelen.
Monitoring en rapportage:
KEV (PBL), Voortgangsmonitor, Klimaatnota en Klimaatplan
X
X
B. Conclusies 2030 en 2020 o.b.v. KEV2019 en de Klimaatakkoordnotitie
De KEV2019 en de aanvullende notitie(s) bevatten de prognoses van onder andere de
CO2-emissies in Nederland voor 2020 en 2030. De prognoses geven daarmee een belangrijk
inzicht waar we staan bij de start van de uitvoering van het Klimaatakkoord en de
voortgang van de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ze geven daarnaast inzicht in
de doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020.
Dit jaar publiceert het PBL (eenmalig) een aanvullende Klimaatakkoordnotitie, omdat
in de KEV2019 alleen de maatregelen zijn meegenomen die voor 1 mei bekend waren (zoals
het beëindigen van elektriciteitsproductie op basis van kolen per 2030). In de aanvullende
notitie heeft het PBL inzichtelijk gemaakt hoe de aanpassingen in het Klimaatakkoord
ten opzichte van het Ontwerp-Klimaatakkoord uit december 2018 zich vertalen in het
doelbereik. De aanvullende notitie geeft een goede indicatie of de afspraken het gewenste
effect kunnen leveren. Een integrale doorrekening zal plaatsvinden bij de KEV2020.
Hieronder ga ik in op de belangrijkste conclusies uit de KEV2019, de aanvullende Klimaatakkoordnotitie
en de conclusies van het CPB:
B1. Doelstellingen 2030
a) De afspraken van het Klimaatakkoord;
b) Hernieuwbare energie en energiebesparing in 2030;
c) Niet ETS en LULUCF-doelstellingen in 2030;
B2. Doelstellingen 2020
a) hernieuwbare energie;
b) energiebesparing;
c) CO2-reductie (uitvoering Urgenda-vonnis)
B3. Conclusies CPB-notitie
B1. Doelstellingen 2030 – Sectortafels hebben geleverd, maar opgave wordt groter
1a. 2030 – Klimaatakkoord, 49% reductie
De KEV2019 en de aanvullende Klimaatakkoordnotitie laten zien dat de wijzigingen ten
opzichte van het Ontwerp-Klimaatakkoord (OKA) naar verwachting een aanvullende reductie
realiseren. Het PBL gaf eerder dit jaar aan dat het OKA tot een reductie van 31–52
Mton CO2 in 2030 zou leiden. Een gedeelte van dit geraamde effect (ruwweg 20 – 24 Mton), kwam
voor rekening van instrumenten die inmiddels al als vastgesteld of voorgenomen beleid
zijn meegenomen in het basispad van de KEV2019. Het PBL concludeert dat, in aanvulling
op de instrumenten die reeds onderdeel vormen van dit basispad, de potentiële reductie
van het Klimaatakkoord circa 20 – 31 Mton bedraagt in 2030. Daar staan echter ook
emissietoenames tegenover. Daarmee constateert het kabinet dat de sectortafels hun
bijdrage hebben geleverd.
Ondanks dat de tafels aan hun opdracht hebben voldaan en het pakket is versterkt,
constateert het PBL dat per saldo het doel van 49% reductie in 2030 niet dichterbij
komt. Dit komt volgens het PBL omdat de opgave richting 2030 naar verwachting groter
is geworden. Door onder andere bijstellingen van de ramingen van brandstof- en CO2-prijzen, aanpassingen van statistieken en de veranderingen op de Europese elektriciteitsmarkt,
neemt de verwachte uitstoot in 2030 fors toe. Deze factoren liggen veelal buiten de
invloedssfeer van het kabinet. Het PBL spreekt van een tegenvaller in de emissies
van circa 9 Mton. Dit soort fluctuaties, zowel omhoog als omlaag, zullen van jaar
op jaar in elke KEV in de ramingen voor 2030 te zien zijn. Dit beïnvloedt het doelbereik
en het kabinet houdt deze veranderingen dan ook nauwlettend in de gaten. De bijsturing
hierop is geborgd in de Klimaatwet.
Daarbij moet wel worden bedacht dat het PBL in haar berekeningen niet alle afspraken
heeft kunnen meenemen; de maatregelen die het kabinet in het kader van Urgenda reeds
heeft aangekondigd, leveren nog een aanvullende reductie. Daarnaast heeft het stimuleren
van elektrische auto’s een potentiele CO2-winst. Uit een eerdere PBL-analyse bleek dat als er in 2030 alleen nog elektrische
auto’s worden verkocht dit tot een CO2-reductie van 3 tot 5 Mton zou leiden. Dit is de belangrijkste reden waarom het kabinet
het streven naar 100% nieuwverkoop in 2030 als ambitie in het Klimaatakkoord heeft
opgenomen. Omdat het beleid voor autobelastingen na 2025 nog is niet ingevuld en er
geen budgettair kader beschikbaar is, heeft het PBL hier nu geen effect aan toegekend.
In het Klimaatakkoord is een integrale evaluatie van het stimuleringspakket in 2024
aangekondigd waarbij aan de hand van de laatste marktontwikkelingen wordt afgewogen
welk beleid en maatregelen nodig en wenselijk zijn om dit streven van 100% nul-emissie
in de nieuwverkopen in 2030 te realiseren.
In de KEV2020, wanneer voor het eerst een integrale doorrekening van alle maatregelen
plaatsvindt, zal het kabinet kritisch bezien of het doel van 49% binnen bereik blijft
en of bijsturing van de uitvoering van afspraken door partijen nodig is.
Hieronder worden per sector de belangrijkste uitkomsten toegelicht.
Gebouwde Omgeving
In de Gebouwde Omgeving kan met de afspraken in het Klimaatakkoord de reductie van
3,4 Mton worden gerealiseerd. Ten opzichte van de doorrekeningen van het Ontwerp-Klimaatakkoord
zijn een aantal punten aangescherpt, waaronder meer duidelijkheid over het warmtefonds,
het woningwaarderingsstelsel en de schuif in de energiebelasting. Het PBL stelt nog
wel vragen bij de ontwikkeling van de kostenreductie in de bouw en de capaciteit en
bevoegdheden van gemeenten in de transitie. Voor het einde van het jaar wordt uw Kamer
over deze onderwerpen geïnformeerd.
Mobiliteit
Na een stijging van de CO2-uitstoot in de mobiliteitssector in de periode 1990–2006, is vanaf 2006 een gestage
daling ingezet. De verwachting is dat deze daling doorzet tot 2020, ondanks een forse
groei in de mobiliteitsbehoefte en de effecten van accijnsverhogingen in omringende
landen. Deze daling komt voornamelijk door de toegenomen inzet van hernieuwbare energiedragers,
met name die van biobrandstoffen. Het PBL heeft berekend dat met het EV-pakket in
het klimaatakkoord een effect van 0,5 tot 1,0 Mton reductie van de directe uitstoot
van broeikasgassen mag worden verwacht in 2025. In 2024 is een integrale evaluatie
van het stimuleringspakket voorzien en zal aan de hand van laatste marktontwikkelingen
worden afgewogen welk beleid en maatregelen nodig en wenselijk zijn om het streven
van 100% nulemissie in de nieuwverkopen in 2030 te realiseren. Dit wordt mede in relatie
tot het onderzoek naar «betalen naar gebruik» bezien.
Industrie
Ook in de industrie wordt de opgave gerealiseerd: het maatregelenpakket dat het kabinet
heeft vastgesteld voor de industrie, zorgt ervoor dat 14,3 Mton reductie wordt gerealiseerd.
Daarbij is het kabinet verheugd dat het bedrijfsleven, zowel in georganiseerde zin
als individuele bedrijven, aan de voorzitter van het Klimaatberaad heeft laten weten
graag te willen meewerken aan het bereiken van het centrale doel en het uitvoeren
van de afspraken.
Landbouw en landgebruik
Uit de berekening van het PBL blijkt dat landbouw en landgebruik de opgave ruimschoots
realiseert. Dit komt omdat in het Klimaatakkoord, in vergelijking met het Ontwerp-Klimaatakkoord,
helderheid is gegeven over de beschikbaarheid van middelen. In het algemeen geldt
dat de maatregelen meerdere maatschappelijke doelen dienen, en niet alleen het terugdringen
van broeikasgasemissies. Daardoor kan met de realisatie van het Klimaatakkoord ook
worden bijgedragen aan de omslag naar kringlooplandbouw.
Elektriciteit
Ook de afspraken van de elektriciteitstafel geven invulling aan de door het kabinet
gestelde opgave. Uit de analyse van het PBL volgt dat er slechts beperkt onzekerheden
zitten in de maatregelen met betrekking tot de productie van elektriciteit. Omdat
de voorgestelde instrumenten voor de elektriciteitssector in het Klimaatakkoord daarbij
niet wezenlijk anders zijn dan die in het Ontwerp-Klimaatakkoord, verschilt het verwachte
doelbereik slechts beperkt. Wel wijst het PBL op de onzekerheden ten aanzien van de
ontwikkelingen op de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt, die een grote impact
kunnen hebben op de nationale emissies
In algemene zin geldt dat de ontwikkelingen naar aanleiding van het advies van het
adviescollege Stikstofproblematiek – de commissie Remkes – van invloed kunnen zijn
op de bestaande afspraken en mogelijk een positieve, versnellende werking kunnen hebben
op de realisatie van de sectorambities.
1b. 2030 – Hernieuwbaar en energiebesparing
Om zo kosteneffectief mogelijk invulling te geven aan de klimaatopgave, stuurt het
kabinet alleen op CO2 en zijn er voor 2030 geen bindende nationale doelstellingen op het gebied van hernieuwbare
energie en energiebesparing vastgesteld. Voor 2030 zijn in de EU wel Europese doelen
vastgesteld voor het aandeel hernieuwbare energie en energiebesparing, maar deze zijn
niet vertaald naar specifieke nationale doelen. Bij de indiening van hun concept Integrale
Nationale Energie en Klimaatplan (INEK), hebben lidstaten een voorstel gedaan voor
een bijdrage om dit Europese doel te realiseren. De Commissie heeft vervolgens beoordeeld
of de gezamenlijke bijdragen van de lidstaten voldoende zijn voor de Europese doelstelling.
Op basis van de concept-INEK’s waren de bijdragen van alle lidstaten gezamenlijk onvoldoende.
De Commissie heeft aan de individuele lidstaten kenbaar gemaakt wat zij een «redelijke»
nationale bijdrage acht en roept op tot verhoging van het ambitieniveau.
Hernieuwbaar in 2030
Voor het EU-doel voor hernieuwbare energie van 32% heeft de Europese Commissie aangegeven
een bijdrage van 26% van Nederland redelijk te achten. Nederland toont ambitie en
richt zich erop om in ieder geval een aandeel van 27% hernieuwbare energie in 2030
te realiseren. Dit wordt opgenomen in het INEK. De raming van de KEV2019 is dat Nederland
in 2030 een aandeel hernieuwbare energie van 25% realiseert (bandbreedte 21%-26%).
In de KEV2019 zijn echter nog niet alle maatregelen die aan dit doel bijdragen meegenomen,
zoals een van de geplande windparken op zee, verduurzaming van de warmteproductie
en een aantal maatregelen uit het Klimaatakkoord die leiden tot energiebesparing.
Het aandeel hernieuwbare energie zal daarmee uiteindelijk hoger uitvallen dan in de
KEV2019 wordt geraamd en de bijdrage van 27% zal daarmee worden behaald.
Energiebesparing in 2030
Op gebied van energiebesparing geldt een Europese doelstelling voor 2030 van 32,5%.
Nederland kiest ervoor om zijn bijdrage aan deze Europese doelstelling te doen op
basis van het primaire energieverbruik in 2030. Hierbij streeft Nederland naar een
primair energieverbruik van 1950 petajoule in 2030 (exclusief verbruik voor niet-energetische
doeleinden). Deze bijdrage zal in het INEK worden opgenomen. In termen van finaal
energieverbruik wordt deze bijdrage vertaald in een verwacht finaal energieverbruik
van 1837 petajoule in 2030. Dit is volgens de Europese Commissie een redelijke bijdrage
voor Nederland. De KEV2019 concludeert dat voor deze gewenste besparing nog een aanvullende
beleidsopgave vereist is. Deze opgave wordt naar verwachting volledig gerealiseerd
met de uitvoering van maatregelen uit het Klimaatakkoord, zoals de wijkgerichte aanpak
in de gebouwde omgeving, de CO2-heffing in de industrie en de verbreding van de SDE+.
1c. 2030 – Niet-ETS en LULUCF doelstelling
Op basis van Europese verplichtingen moet Nederland de emissies in de niet-ETS-sectoren
(landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit) in 2030 met 36% reduceren ten opzichte van
2005 en geldt voor de LULUCF4-sector een «no-debit-rule». Het huidige pakket is naar verwachting voldoende om aan
de LULUCF-verplichting te voldoen. Met het realiseren van de 49% doelstelling in 2030
wordt naar verwachting ook de non-ETS doelstelling gerealiseerd. Om te anticiperen
op de uitkomst van de lopende discussies over de ophoging van het Europese doel naar
55%, zal het kabinet nog dit jaar besluiten over de optie om in de periode 2021–2030
extra niet-ETS-ruimte te reserveren door minder ETS-rechten te veilen.
B2. Doelstellingen 2020: aanvullende maatregelen nodig
Naast inzicht in de verwachte uitstoot voor 2030, bevat de KEV2019 ook een raming
van het aandeel hernieuwbare energie, de CO2-reductie en de energiebesparing in 2020. Hieronder worden de conclusies van de KEV2019
op de 2020 doelstellingen toegelicht. In deel C van deze brief wordt ingegaan op welke
acties het kabinet onderneemt naar aanleiding van deze conclusies.
Hernieuwbaar
Het PBL stelt dat de versnelling in de uitrol van hernieuwbare energie in gang is gezet. De productie van hernieuwbare energie stijgt van 140 PJ in 2017
naar een verwachte 239 PJ in 2020 en zal tussen 2019 en 2023 gemiddeld met 16% per
jaar toenemen. Dankzij deze versnelling groeit het aandeel hernieuwbare energie naar
11,4% in 2020 en 16,1% in 2023, waarmee de doelstelling uit het Energieakkoord van
16% in 2023 wordt gerealiseerd. Het is echter onvoldoende voor het behalen van het
doel van 14% in 2020.
Energiebesparing
Ten aanzien van energiebesparing stelt het PBL dat de Europese verplichting om extra finale energiebesparing te realiseren
in de periode 2014–2020 wordt bereikt. Dat komt in belangrijke mate door de afspraken
uit het Energieakkoord, waarmee de jaarlijkse energiebesparing tussen 2013 en 2020
ruwweg is verdubbeld. Hiermee ligt het jaarlijkse energiebesparingstempo volgens het
PBL rond de 1,5%, waarmee tevens de doelstelling uit het Energieakkoord gerealiseerd
wordt. De doelstelling uit het Energieakkoord gericht op 100 PJ energiebesparing in
2020 wordt naar verwachting echter niet gerealiseerd, en komt uit op circa 80 PJ.
CO2-reductie (Urgenda)
Om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis moet 25% CO2-reductie in 2020 ten opzichte van 1990 zijn gerealiseerd. Uit de KEV2019 blijkt dat
de verwachte CO2-emissiereductie in 2020 naar verwachting uitkomt op 23% (bandbreedte 19–26%). Dit
komt overeen met een opgave van circa 5 Mton (uitgaande van de middenwaarde). Dit
is gunstiger dan de verwachting van afgelopen januari in de Kortetermijnraming 20205 (Kamerstuk 32 813, nr. 267). Dit verschil heeft vooral te maken met de hogere brandstof- en CO2-prijzen die nu voor 2020 worden geraamd en de maatregel die het kabinet op 8 maart
jl. heeft aangekondigd, die toeziet op de vervroegde sluiting van de Hemwegcentrale
per 1 januari 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 303).
In de KEV2019 zijn echter – met uitzondering van de vervroegde sluiting van de Hemwegcentrale
– de maatregelen die het kabinet op 28 juni jl. heeft aangekondigd om uitvoering te
geven aan het Urgenda-vonnis, nog niet meegenomen. Het kabinet verwacht dat deze maatregelen
nog circa 3 Mton CO2-reductie kunnen realiseren. De resterende opgave voor 2020 om invulling te geven
aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis komt daarmee op circa 2 Mton, als de middenwaarde
van de bandbreedte zou worden gehanteerd.
B3. Conclusies CPB – Een lastenverlichting voor huishoudens
In reactie op de doorrekening van de budgettaire effecten, de lasten- en inkomenseffecten
en de lastenverdeling van het Ontwerp-Klimaatakkoord door het CPB heeft het kabinet
een aantal maatregelen getroffen die zien op een aanpassing in de lastenverdeling
van het energie- en klimaatbeleid. Door de ODE-schuif is de lastenverdeling tussen
huishouden en bedrijven in de ODE ten gunste van huishoudens aangepast. Dit geeft
een forse lastenverlichting voor huishoudens ten opzichte van de eerdere doorrekening
van het CPB. De lasten van huishoudens worden verder beperkt door een hogere belastingvermindering
op de energierekening. Hiervoor maakt het kabinet structureel middelen vrij. De verlaging
van het belastingdeel van de energierekening is daarbij zo vormgegeven dat de laagste
inkomensgroepen hiervan relatief het meest profiteren. Met de aangekondigde maatregelen
daalt het belastingdeel van de energierekening voor een huishouden met gemiddeld verbruik6 met 100 euro in 2020 ten opzichte van 2019, stijgt in 2021 het belastingdeel van
de energierekening niet en wordt de stijging na 2021 beperkt. Daarnaast zijn maatregelen
in de mobiliteitssfeer aangepast. Wie de overgang naar elektrisch rijden nu niet kan
of wil maken, draait niet op voor de kosten van die stimulering.
Met deze maatregelen zijn de effecten van het energie- en klimaatbeleid op het inkomen
van huishoudens sterk teruggebracht ten opzichte van de eerdere doorrekening. Ook
de scheefheid van inkomenseffecten tussen verschillende inkomensgroepen is sterk teruggedrongen.
Dit beeld wordt in de nieuwe doorrekening van het CPB bevestigd.
C. Aanvullende maatregelen
De afgelopen jaren zijn doorlopend aanvullende maatregelen getroffen om de 2020-doelen
binnen bereik te brengen. Zo heeft het kabinet dit jaar aangekondigd de salderingsregeling
voort te zetten tot 2023 (Kamerstuk 31 239, nr. 299) en de redundantie-eis voor de inpassing van meer hernieuwbare elektriciteit op het
elektriciteitsnet aan te passen (Kamerstuk 30 196, nr. 669). Tevens heeft het kabinet op 28 juni jl. een maatregelenpakket aangekondigd om een
bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis (Kamerstuk 32 813, nr. 341). Zowel op het gebied van CO2-reductie als hernieuwbare energie en energiebesparing is hierdoor de afgelopen jaren
een versnelling gerealiseerd. Desondanks laten de resultaten van het PBL zien dat
richting 2020 nog extra inzet nodig is. In aanvulling op alle reeds aangekondigde
maatregelen heeft het kabinet besloten tot een aanvullend maatregelenpakket. Het gaat
hier om intensieve inzet op aantrekkelijke en uitvoerbare maatregelen, die op korte
termijn gerealiseerd kunnen worden.
Criteria en aanvullende maatregelen
Het kabinet wil alleen aanvullende maatregelen treffen die het klimaatbeleid op de
langere termijn niet ondermijnen. Hiertoe heeft het kabinet specifieke criteria vastgesteld
waaraan extra maatregelen dienen te voldoen, namelijk dat deze: (i) kosteneffectief
zijn, (ii) beperkte weglekeffecten kennen naar het buitenland, (iii) op (enig) draagvlak
kunnen rekenen en (iv) aansluiten bij de maatregelen in het Klimaatakkoord.
Het kabinet heeft de afgelopen maanden gezocht naar maatregelen die aan deze criteria
voldoen en heeft daarbij dankbaar gebruik gemaakt van de maatregelen die door externe
partijen zijn aangedragen. Deze maatregelen leveren een bijdrage aan zowel het realiseren
van extra hernieuwbare energie, CO2-reductie als energiebesparing, zowel in 2020 als in 2030. In bijlage 2 geef ik aan
of en op welke wijze de 40 maatregelen aangedragen door Stichting Urgenda onderdeel
vormen van dit aanvullende maatregelenpakket, waarmee ik tevens voldoe aan de motie
van het lid Van Raan c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 362).
Hieronder wordt per thema ingegaan op de belangrijkste aanvullende inspanningen die
het Rijk neemt om een extra bijdrage te leveren aan het aandeel hernieuwbare energie,
energiebesparing en de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Voor alle maatregelen uit
het aanvullende maatregelenpakket geldt dat deze worden ingepast binnen de bestaande
budgettaire kaders en binnen de middelen bestemd voor klimaat.
Extra openstellingsronde SDE+ voor hernieuwbaar
In het voorjaar van 2020 wordt een extra ronde van de SDE+ voor hernieuwbare energie
opengesteld. Een aantal projecten die in principe klaar zijn om SDE+ aan te vragen,
zullen in de najaarsronde 2019 geen succesvolle aanvraag kunnen doen vanwege het ontbreken
van de benodigde vergunning(en) ten gevolge van de PAS-uitspraak en/of een negatieve
transportindicatie van de netbeheerder. Door de mogelijkheid te bieden om een nieuwe
aanvraag in te dienen, kunnen projecten waarvoor een negatieve transportindicatie
is afgegeven op een andere locatie alsnog worden gerealiseerd. Ook projecten waarvoor
geen vergunning kon worden afgegeven in verband met PAS-uitspraak kunnen mogelijk
alsnog worden gerealiseerd. De extra opstellingsronde draagt daarmee niet alleen bij
aan het aandeel hernieuwbare energie, maar biedt ook de mogelijkheid om hernieuwbare
energieprojecten die vanwege bovenstaande redenen niet zijn gerealiseerd alsnog tot
stand te brengen.
Het kabinet past – conform het Klimaatakkoord – terughoudendheid toe bij het afgeven
van nieuwe beschikkingen voor de inzet van biomassa zodra partijen op basis van de
jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa vóór
2030 verwachten. Nadat de SER haar advies heeft uitgebracht zal het kabinet zo snel
mogelijk aan de slag gaan met het duurzaamheidskader voor biomassa. Bovendien zijn
er binnen de geldende wet- regelgeving strikte emissie-eisen voor fijnstof en stikstof.
Deze extra openstellingsronde wordt gefinancierd uit het niet-benutte budget van de
openstellingsronden in het voorjaar en najaar van 2019 en gaat dus niet ten koste
van de openstellingsronde van de verbrede SDE++ in 2020. Hiermee zal naar verwachting
de komende jaren additionele hernieuwbare opwek en CO2-reductie kunnen worden gerealiseerd.
Ophoging ISDE in 2019
De Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) biedt huishoudens en zakelijke gebruikers
een tegemoetkoming in de aanschaf van duurzame kleinschalige warmteopties zoals zonneboilers
en warmtepompen. Het budget van deze regeling is de afgelopen jaren steeds opgehoogd
tot oorspronkelijk € 100 miljoen in 2019. Om te nog meer geïnteresseerden de kans
te geven om de kleinschalige warmte te verduurzamen heeft het kabinet het budget van
de regeling voor 2019 verhoogd naar € 160 miljoen. Hiermee wordt op korte termijn
nog extra hernieuwbare energie gerealiseerd.
Zon op dak
Het grootste potentieel voor snelle uitrol van meer hernieuwbare energieprojecten
zit in zon op daken, ook omdat draagvlak hier geen belemmering vormt. Het aanvullende
maatregelenpakket beoogt het versnellen van de uitrol van zon op daken van onder andere
overheidsgebouwen, scholen en particulieren. Deze maatregelen zijn erop gericht om
marktpartijen en sectoren beter en sneller gebruik te laten maken van bestaand instrumentarium.
Zo hebben alle schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs inmiddels een
brief ontvangen om hen te informeren over het Klimaatakkoord, bestaande initiatieven,
het onlangs opgerichte Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk
Vastgoed én de mogelijkheden van de pilot voor de Scholen Energiebespaarlening. Schoolbesturen
kunnen hier geld lenen voor enkele maatregelen, zoals dakisolatie en zonnepanelen.
Verder wordt het budget voor het ontwikkelfonds energiecoöperaties verdubbeld van
€ 5 naar € 10 miljoen om hun slagkracht te vergroten waarmee meer projecten worden
gerealiseerd. Dit fonds geeft leningen aan energiecoöperaties om de ontwikkelkosten
van zon- en windprojecten te financieren. Daarnaast verkent het kabinet hoe we de
inzet op zonne-energie op maatschappelijk vastgoed kunnen versnellen. In oktober is
het in het Klimaatakkoord afgesproken Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk
Vastgoed van start gegaan. Dit platform ondersteunt instellingen uit het onderwijs,
de sport, de zorg en monumenten en musea bij de verduurzaming van hun vastgoed.
Versnelling inspanningen van het Rijk
De rijksoverheid pakt ook haar eigen rol in het versnellen van de maatregelen op gebied
van verduurzaming van het Rijksvastgoed. We gaan na hoe op korte termijn de uitrol
van zonnepanelen op Rijksdaken het meest kostenefficiënt kan worden georganiseerd
en verkennen het potentieel van de realisatie van hernieuwbare energieprojecten op
Rijksgronden. Dit tevens met als doel om tot een kostenefficiëntie uitrol van hernieuwbare
energie te komen.
Extra impuls voor energiebesparing
Urgenda presenteert diverse maatregelen die gericht zijn op het stimuleren en aanjagen
van energiebesparing. Veel van deze maatregelen zien op de naleving en implementatie
van technieken die reeds verplicht zijn onder de besparingsplicht van de Wet milieubeheer.
Deze technieken zijn opgenomen op de Erkende Maatregelenlijsten, welke periodiek worden
geactualiseerd. In het maatregelenpakket dat het kabinet op 28 juni jl. heeft aangekondigd,
worden extra middelen ingezet om ondernemers te ondersteunen bij de uitvoering van
de informatieplicht en daarmee ook de naleving van energiebesparingsplicht te intensiveren.
Ook beziet het kabinet of de informatieplicht als additionele randvoorwaarde kan dienen
bij aanbestedingen en opdrachtverlening vanuit de overheid. Hierbij zal specifieke
aandacht zijn voor de administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf, zodat
het niet het risico loopt aanbestedingen mis te lopen.
Resultaat aanvullende maatregelenpakket op doelbereik
Met de bovenstaande additionele maatregelen realiseert het kabinet extra resultaat
op het gebied van hernieuwbare energie, energiebesparing en CO2-reductie. Daarnaast is het mogelijk dat bronmaatregelen, die het kabinet op dit moment
uitwerkt om de stikstofdepositie te reduceren, leiden tot een aanvullende CO2-reductie. Hiermee worden belangrijke stappen gezet in de uitvoering van het Urgenda-vonnis
en in het dichten van het tekort in het doelbereik voor hernieuwbare energie.
Het kabinet blijft ook in de komende periode actief zoeken naar aanvullende maatregelen
die voldoen aan de hierboven genoemde criteria en blijft open staan voor suggesties
om hier een bijdrage aan te leveren.
Aanvullende bijdrage hernieuwbare energie
Ondanks alle extra binnenlandse inspanning kan dit mogelijk toch niet voldoende blijken
om de nationale doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te realiseren. Als
Nederland het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 niet haalt, kan de Commissie
Nederland in gebreke stellen en de zaak voorleggen aan het Hof van Justitie van de
EU. Ik wil daarom opnieuw verkennen welke mogelijkheden er buiten Nederland, in samenwerking
met andere lidstaten zijn om het doel van 14% te verwezenlijken.
Daarbij speelt mee dat ná het committeren aan de 14%-doelstelling we in Nederland
met elkaar nieuwe, striktere eisen hebben gesteld aan de invulling van het doel. Zo
kent Nederland strengere wetgeving voor duurzaamheidscriteria van bepaalde vormen
van biomassa, is biomassa bij- en meestook in het Energieakkoord beperkt tot 25PJ
en is de verstrekking van SDE+-subsidie aan projecten in het buitenland ingeperkt.
Naast nationale projecten biedt de Europese richtlijn hernieuwbare energie (RED, 2009/28/EG)
twee mogelijkheden om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen in samenwerking
met andere lidstaten:
i. gezamenlijke projecten
Een verkenning naar de mogelijkheden voor het inzetten van deze buitenlandse opties,
waarmee ik uitvoering geef aan de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder7, heeft uitgewezen dat er momenteel geen gezamenlijke projecten8 zijn die tijdig operationeel zijn en dus nog bij kunnen dragen aan het aandeel in
2020.
ii. statistische overdracht
Om de resterende opgave – voor zover resterend na het aanvullende maatregelenpakket
– in te vullen, kan statistische overdracht9 een noodzakelijk sluitstuk zijn van een breder pakket aan maatregelen om de Europese
doelstelling te realiseren en een eventueel boete en dwangsom te voorkomen. Daarom
verken ik op dit moment de ruimte en voorwaarden voor statistische overdracht in aanvulling
op alle genoemde nationale maatregelen. Hierbij zou het wenselijk zijn dat de middelen
die met de overdracht gemoeid zijn, worden besteed aan de energietransitie in de EU.
D. Vervolgproces
Het kabinet heeft de afgelopen jaren een versnelling gerealiseerd op het gebied van
hernieuwbare energie, energiebesparing en CO2-reductie. Met het maatregelenpakket dat het kabinet heeft aangekondigd in het kader
van Urgenda en het aanvullende maatregelenpakket dat in deze brief worden aangekondigd,
wordt een aanvullende bijdrage geleverd aan deze doelstellingen, zowel voor 2020 als
2030. Komend voorjaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van het aanvullende
maatregelenpakket van aanvullende maatregelen en eventuele ontwikkelingen op het gebied
van statistische overdracht.
Met de afspraken uit het Klimaatakkoord, de aanvullende maatregelen die het kabinet
reeds heeft ingezet en de borgingssystematiek uit de Klimaatwet, verwacht het kabinet
zijn ambitieuze klimaatambities waar te kunnen maken. Het is van belang om hierbij
de balans in het oog te houden tussen tijdig (bij)sturen op het doelbereik van 49%
en het voeren van evenwichtig beleid op de langere termijn. In de KEV2020, wanneer
voor het eerst een integrale doorrekening van alle maatregelen plaatsvindt, zal het
kabinet kritisch bezien of het doel van 49% binnen bereik blijft en of bijsturing
van de uitvoering van afspraken door partijen nodig is. Voor de uitvoering van het
Klimaatakkoord is het kabinet al samen met partijen aan de slag. De eerste uitvoeringsoverleggen
hebben al plaats gevonden. Uiteraard blijven we het gesprek voeren met uw Kamer over
de voortgang van de uitvoering van de afspraken en het doelbereik.
Op korte termijn ontvangt uw Kamer van ons het Klimaatplan, dat conform de Klimaatwet
moet worden opgesteld, inclusief een wetgevingskalender met wet- en regelgeving die
voortvloeit uit het Klimaatakkoord. Tevens sturen wij u op korte termijn het definitieve
Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) en de Langetermijnstrategie, die voor het
eind van dit jaar aan de Europese Commissie moeten worden aangeboden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Bijlage 1 – Toelichting uitvoeringsstructuur en monitoring
Zoals het kabinet de kaders heeft gesteld voor het Klimaatakkoord en ook de vaststelling
van het Klimaatakkoord op basis van besluiten van het kabinet heeft plaatsgevonden,
zo geldt ook voor de uitvoering van het Klimaatakkoord het politieke primaat. Het
is dan ook aan het kabinet om de structuur en instrumenten te creëren om de doelen
te behalen. Het kabinet stelt vast onder welke voorwaarden de uitvoering plaatsvindt:
de uitvoeringsoverleggen en het Voortgangsoverleg werken onder verantwoordelijkheid
van de vakministers, respectievelijk de coördinerend Minister. Daarbij zal het Energieakkoord
worden geïntegreerd in het Klimaatakkoord.
Uitvoeringsoverleggen
Aan de uitvoeringsoverleggen nemen (vertegenwoordigers van) de partijen deel die nodig
zijn voor de uitvoering en zich gecommitteerd hebben aan het Klimaatakkoord. De uitvoeringsoverleggen
zijn gericht op het uitwerken van afspraken en het gezamenlijk oplossen van problemen:
er is hierbij geen sprake van heronderhandeling van de gemaakte afspraken.
Voortgangsoverleg
Naast de uitvoeringsoverleggen is er een Voortgangsoverleg. Het Voortgangsoverleg
heeft een tweezijdige, verbindende functie tussen de uitvoering en de bredere maatschappelijke
dialoog over het Klimaatakkoord. Het Voortgangsoverleg borgt enerzijds de samenhang
(verbinding, coördinatie, afstemming en kennisdeling) rondom de belangrijkste trajecten
in de uitvoering die meerdere sectoren raken. Denk hierbij aan thema’s als systeemintegratie.
De voorzitters van de uitvoeringsoverleggen en trekkers van de overige structuren
(bijvoorbeeld Arbeidsmarkt en Scholing, nationaal programma RES en Financiering) in
de uitvoering nemen deel aan het Voortgangsoverleg.
Platform
Daarnaast organiseert het Voortgangsoverleg ook een platform om de community van het
Klimaatakkoord blijvend aan elkaar te verbinden en een podium te organiseren voor
dialoog. Middels het platform willen wij samen met partijen na blijven denken hoe
(de invulling van) beleid beter kan en leren van elkaars ervaring, zoals ook vermeld
in het regeerakkoord. Dit platform staat open voor alle partijen die zich aan willen
sluiten en krijgt concreet vorm o.a. met een evenement met een inhoudelijke agenda
op de jaarlijkse Klimaatdag, de vierde donderdag van oktober, maar ook middels kleinere
en sectorale evenementen gedurende het jaar. Het platform is ook een middel om nieuwe
kansen te identificeren. De platformfunctie wordt ondersteund door de SER.
Monitoring van de uitvoering
Om goede invulling te geven aan de uitvoering van het Klimaatakkoord, is het ook van
belang dat we monitoren of we de afspraken waarmaken. Om de voortgang van (de implementatie
van) beleid goed te monitoren wordt een Voortgangsmonitor Klimaatbeleid ontwikkeld.
De monitoring van het klimaatbeleid vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het
kabinet: de Voortgangsmonitor wordt in opdracht van het kabinet opgesteld. Deze monitor
verschijnt jaarlijks bij de Klimaatnota en beziet de beleidsvoortgang op vier niveaus:
1. Voortgang van het uitvoeringsprogramma;
2. Veranderingen in de randvoorwaarden voor de transitie;
3. Veranderingen bij doelgroepen; en
4. Beleidsresultaten.
Door de Voortgangsmonitor op deze wijze getrapt op te bouwen moet er zicht ontstaan
op het tempo van voortang en kan vroegtijdig worden gesignaleerd waar knelpunten ontstaan.
De Voortgangsmonitor Klimaatbeleid sluit zo veel mogelijk aan bij reeds bestaande
monitoringsinstrumenten binnen de verschillende sectoren en zal vanaf 2020 jaarlijks
verschijnen. Op basis van de inzichten uit de Voortgangsmonitor Klimaatbeleid en het
inzicht in CO2-doelbereik uit de KEV, kan klimaatbeleid tussentijds worden bijgestuurd.
Bijlage 2 – Overzicht maatregelen 40-puntenplan Stichting Urgenda1
Het kabinet waardeert de inzet waarmee Urgenda en alle betrokken stakeholders de 40
maatregelen hebben uitgewerkt. Het kabinet heeft het 40-puntenplan van Urgenda dan
ook zorgvuldig bestudeert, en beoordeeld of deze (i) kosteneffectief zijn, (ii) beperkte
weglekeffecten kennen naar het buitenland, (iii) op (enig) draagvlak kunnen rekenen
en (iv) aansluiten bij de maatregelen in het Klimaatakkoord. Maatregelen die aan deze
criteria voldoen zullen zo snel mogelijk door het kabinet worden uitgewerkt en opgepakt.
Enkele van de in de Kamerbrief genoemde maatregelen die het kabinet treft gericht
op de toename van het aandeel hernieuwbare energie en energiebesparing, zijn ook door
Urgenda aangedragen.
In algemene zin geldt dat de maatregelen opgenomen in het 40-puntenplan een duidelijke overlap vertonen met het maatregelenpakket dat het kabinet op
28 juni jl. heeft aangekondigd: in totaal is meer dan de helft van de maatregelen
uit het 40-puntenplan op enigerlei wijze onderdeel van het maatregelenpakket van het
kabinet. In sommige gevallen is gekozen voor een andere vorm van instrumentatie en
uitwerking, maar beoogt de maatregel van het kabinet hetzelfde doel te realiseren
als wat Urgenda voorstelt. Daarnaast stelt Urgenda enkele nieuwe maatregelen voor
in aanvulling op het reeds gepresenteerde maatregelenpakket die het kabinet zal oppakken.
Daarbij geldt dat een deel van deze maatregelen die Urgenda presenteert naar verwachting
geen CO2-reducerend effect hebben in 2020, bijvoorbeeld vanwege de doorlooptijd van de maatregel
of omdat nader onderzoek nodig is voordat de maatregel kan worden geïmplementeerd.
Tot slot zijn er enkele maatregelen die door Urgenda zijn aangedragen, maar niet door
het kabinet worden overgenomen omdat deze niet aan de door het kabinet gestelde criteria
voldoen, bijvoorbeeld wanneer maatregelen zeer kostbaar zijn en slechts zeer beperkt
emissiereductie realiseren. De onderstaande tabel bevat een overzicht van alle maatregelen,
waarbij is aangegeven of en op welke wijze deze door het kabinet wordt opgepakt en
wanneer deze reeds onderdeel is van de reeds door het kabinet ingezette maatregelen.
Overzicht maatregelen 40-puntenplan Stichting Urgenda
#
Maatregel
Appreciatie
1
100.000 huurhuizen energieneutraal
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om tot en met 2022 100.000 corporatiewoningen
(«de startmotor») te verduurzamen. De voorgestelde versnelling in aanvulling hierop
en de daarvoor benodigde middelen voldoen niet aan de criteria van het kabinet, met
name op het gebied van kosteneffectiviteit.
2
Minder koeien, niet minder winst
Onder het Klimaatakkoord is een breed palet aan maatregelen gepresenteerd, waarmee
de sector in staat wordt gesteld keuzes te maken om te verduurzamen en te richten
op duurzame landbouw. Inkrimping van de veestapel is geen doel op zich is, maar kan
wel een gevolg kan zijn van veranderende omstandigheden. Het voorstel van Urgenda
om komend jaar de veestapel met 30% terug te brengen is gegeven de doorlooptijd niet
realistisch. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State zullen met name
in de omgeving van Natura 2000-gebieden bronnen van stikstofuitstoot weggenomen worden,
door op basis van vrijwilligheid boerenbedrijven gericht, slim en warm te saneren.
3
Maximumsnelheid op wegen verlagen
Het kabinet onderzoekt in het kader van de programmatische aanpak stikstof onder andere
de mogelijke gebiedsgerichte verlaging van de maximumsnelheid.
4
Opschaling landelijke Energiestrijd
Zorginstellingen vallen onder de besparingsplicht, die wordt gestimuleerd met de reeds
door het kabinet aangekondigde maatregel «Versterking en ondersteuning uitvoering energiebesparingsverplichting».
5
Verlichting uitzetten na werktijd
Op de erkende maatregelenlijsten zijn voor verschillende bedrijfstakken, maatregelen
opgenomen om onnodig branden van verlichting te voorkomen. Energiebesparing die valt
onder de besparingsplicht wordt gestimuleerd met de reeds door het kabinet aangekondigde
maatregel «Versterking en ondersteuning uitvoering energiebesparingsverplichting».
6
Netwerk semi-autonome kleine voertuigen
Deze maatregel is niet kosteneffectief en voldoet daarmee niet aan de criteria van
het kabinet.
7
Duurzaam bosbeheer
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Voorkomen ontbossing» die het kabinet reeds heeft ingezet, wordt in overleg met gemeenten en provincies
de houtkap gereduceerd.
8
Koppel aanbestedingen aan besparingsplicht
Deze maatregel zal door het kabinet worden onderzocht. Er zal gekeken worden naar
het koppelen aan het beschikken over een informatieplichtrapportage en naar het koppelen
aan de inhoud van die rapportage (de getroffen energiebesparende maatregelen). Dit
najaar komt het kabinet hierop terug. Overigens zijn de genoemde additionele toezichthouders
onderdeel van de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Versterking en ondersteuning uitvoering energiebesparingsverplichting». Bij de verkenning van deze maatregel zal specifieke aandacht zijn voor de administratieve
lastendruk voor het midden- en kleinbedrijf.
9
Behoud salderen
Deze maatregel is reeds door het kabinet aangekondigd (Kamerstuk 31 239, nr. 299).
10
Groene daken
Deze maatregel is niet kosteneffectief en voldoet daarmee niet in de criteria van
het kabinet.
11
Een dag per week zonder vlees
Onder het Klimaatakkoord is reeds ingezet op een ander eetpatroon. Deze maatregel,
die onder andere toeziet op het instellen van een verbod op promotie van vlees, sluit
niet aan bij de aanpak uit het Klimaatakkoord.
12
Versneld vernatten veenweide
Onder het Klimaatakkoord wordt gewerkt met een mix van maatregelen gericht op de aanpak
van veenweide gebieden, waaronder vernatting. Voor de uitvoering van deze maatregelen
is samen- en medewerking van diverse stakeholders vereist. De door Urgenda voorgestelde
maatregel zal hierbij worden meegenomen.
13
Actieplan elektromotoren
Het treffen van de energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf
jaar of minder is verplicht. Dit betreft ook energiezuinige elektromotoren. Energiebesparing
die valt onder de besparingsplicht wordt gestimuleerd met de reeds door het kabinet
aangekondigde maatregel «Versterking en ondersteuning uitvoering energiebesparingsverplichting».
14
Verhoging ISDE voor kleinschalige warmte
Als onderdeel van het aanvullende maatregelenpakket wordt de ISDE nog in 2019 opgehoogd
met € 60 mln, die o.a. voor huiseigenaren kleinschalige duurzame warmteopties stimuleert.
15
Extra budget voor woningisolatie
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Subsidie Energiebesparing Eigen Huis» wordt woningisolatie bij huishoudens gestimuleerd.
16
Stimulering collectieve zonnesystemen
De postcoderoosregeling stimuleert energiecoöperaties en VvE’s voor de installatie
van collectieve zon-PV systemen. Het kabinet onderzoekt hoe de Postcoderoosregeling
zal worden gewijzigd of zal worden vervangen door een subsidieregeling, waarbij ook
oog zal zijn om meer zekerheid over de haalbaarheid van projecten te realiseren. Op
korte termijn zal hierover een brief naar uw Kamer worden verstuurd.
Rekening houdend met een zorgvuldige uitwerking, voorbereiding en implementatie van
een dergelijke wijziging, is het niet mogelijk deze wijziging reeds in 2020 te realiseren.
17
Leasecontracten zonnepanelen op kWh-basis
Deze maatregel past niet binnen het bredere stelsel van energiebelasting, omdat hierdoor
levering van elektriciteit door een derde niet overal op gelijke wijze wordt belast.
Deze maatregel zal daarom niet door het kabinet worden overgenomen.
18
Altijd meetellen zonnepaneel in energielabel
Zonnepanelen op het dak (of ergens anders op het perceel) van een gebouw tellen mee
met de energieprestatie van het desbetreffende gebouw. Ook wanneer sprake is van gedeeltelijk
eigen gebruik, worden de zonnepanelen meegerekend in de energieprestatie van het gebouw.
Alleen wanneer de energie uit zonnepalen volledig wordt teruggeleverd aan het net
of wordt geleverd aan andere partijen, telt het niet mee in het energielabel. Aangezien
er in dat geval geen sprake is van de verduurzaming van dit gebouw, is het niet wenselijk
wanneer dit wel bij het energielabel kan meetellen. Deze maatregel zal daarom niet
door het kabinet worden overgenomen.
19
Regeling zonnepanelen & sanering asbestdak
Het is voor eigenaren van daken die zonnepanelen willen plaatsen al mogelijk om gebruik
te maken van de SDE+ (voor grootverbruikers) en salderen (voor kleinverbruikers).
In de markt zijn ook partijen actief die mede op basis hiervan proposities maken voor
eigenaren van asbestdaken die deze willen verwijderen en tegelijkertijd zonnepanelen
op hun dak willen plaatsen. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het kabinet provincies
en gemeenten vragen waar mogelijk boeren en tuinders te stimuleren tot het gebruik
maken van de beschikbare regelingen.
20
Zonnepanelen op overheidsgebouwen
De rijksoverheid pakt ook haar eigen rol in het versnellen van de maatregelen op gebied
van verduurzaming van het Rijksvastgoed. We gaan na hoe op korte termijn de uitrol
van zonnepanelen op Rijksdaken het meest kostenefficiënt kan worden georganiseerd
en verkennen het potentieel van de realisatie van hernieuwbare energieprojecten op
Rijksgronden.
21
Reservetransformatoren voor zon & wind, ofwel loslaten van de n-1-redundantie-eis
Deze maatregel is reeds door het kabinet aangekondigd (Kamerstuk 30 196, nr. 669).
22
Verdubbeling krimp varkenssector
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Versnelling en intensivering warme sanering varkenshouderij» wordt, op basis van vrijwilligheid, een krimp van de varkenssector voorzien in aanvulling
op de al voorgenomen sanering zoals beschreven in het regeerakkoord.
23
Zon op School
Als onderdeel van het aanvullende maatregelenpakket hebben alle schoolbesturen in
het primair en voortgezet onderwijs een brief ontvangen om hen te informeren over
het Klimaatakkoord, bestaande initiatieven, het onlangs opgerichte Kennis- en Innovatieplatform
Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed én de mogelijkheden van de pilot voor de Scholen
Energiebespaarlening. Schoolbesturen kunnen hier geld lenen voor enkele maatregelen,
zoals dakisolatie en zonnepanelen.
24
Ledverlichting bij bedrijven en kassen
Momenteel loopt er een onderzoek over mogelijkheden om aanvullende maatregelen voor
ledverlichting op te nemen op de erkende maatregelenlijst (EML). Dit najaar volgt
een Kamerbrief over de resultaten van dit onderzoek.
25
Anders reizen
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Gedragsmaatregelen duurzame mobiliteit» wordt duurzaam rijgedrag bij automobilisten gestimuleerd, waaronder de Coalitie Anders
Reizen die toeziet op de CO2-reductie van zakelijk reizen.
26
Inregelen warmte-installaties bedrijven
Momenteel loopt er een onderzoek naar de mogelijkheden om waterzijdig inregelen toe
te voegen aan de Erkende Maatregelenlijst. Dit najaar volgt een Kamerbrief over de
resultaten van dit onderzoek.
27
Banden op spanning
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Gedragsmaatregelen duurzame mobiliteit» wordt duurzaam rijgedrag bij automobilisten gestimuleerd, waaronder een intensivering
van de campagne gericht op bandenspanning.
28
CO2-prestatieladder
Het uitbreiden van de energiebesparingsverplichting en de lijsten met erkende maatregelen
met een extra verplichting betekent dat er een extra last komt te liggen bij de bedrijven
die deze maatregelen moeten treffen. Het verder uitbreiden van deze verplichting,
terwijl de informatieplicht per 1 juli 2019 in werking is getreden, acht het kabinet
niet wenselijk.
29
Campagne voor CV-optimalisatie huishoudens
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Programma stimulering vermindering energieverbruik eigen woningen» worden huishoudens geholpen bij het treffen van energiebesparende maatregelen.
30
APK voor gebouwen
In het kader van het Energieakkoord is geprobeerd een EnergiePrestatieKeur (EPK) in
de markt te zetten. Het effect van deze maatregel bleef echter uit en mede daarom
is voor een andere aanpak gekozen: de informatieplicht energiebesparing.
Het verder uitbreiden van deze verplichting, terwijl de informatieplicht per 1 juli
2019 in werking is getreden, acht het kabinet niet wenselijk. Bij controlebezoeken
in het kader van de energiebesparingsplicht wordt ook gekeken naar het doelmatig beheer
en onderhoud van besparingsmaatregelen. Deze bezoeken worden gestimuleerd met de reeds
door het kabinet aangekondigde aanvullende maatregel «Versterking en ondersteuning uitvoering energiebesparingsverplichting».
31
Stadsheffing voor leefbare stad
Deze maatregel wordt niet door het kabinet overgenomen. Er wordt op dit moment ingezet
op de harmonisatie van milieuzones per 2020. Hiermee hebben gemeenten een instrument
om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarnaast worden er voorbereidingen getroffen
voor nul-emissiezones voor vrachtverkeer in 2025, zoals beschreven in het Klimaatakkoord.
32
Innovatieve Chemische Recyclingstechnieken
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Recycling en biokunststoffen» wordt recycling gestimuleerd.
33
Verdubbeling slagkracht energiecoöperaties
Als onderdeel van het aanvullende maatregelenpakket wordt het budget voor het ontwikkelfonds
energiecoöperaties verdubbeld van € 5 naar € 10 miljoen om hun slagkracht te vergroten
waarmee meer projecten worden gerealiseerd. Dit fonds geeft leningen aan energiecoöperaties
om de ontwikkelkosten van zon- en windprojecten te financieren.
34
Actieplan van enkel naar HR++glas
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Subsidie Energiebesparing Eigen Huis» wordt o.a. het gebruik van HR++-glas gestimuleerd.
35
Bossen, bomen en bermen
Maatregel die toeziet op het de aanleg van extra bossen, bomen en bermen is reeds
onderdeel van de afspraken van het Klimaatakkoord.
36
Stoppen recreatief gebruik lachgas
Het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs is door de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een risicobeoordeling van lachgas gevraagd.
Deze risicobeoordeling vormt de grondslag voor een landelijke aanpak. Het advies wordt
dit najaar verwacht en voor het Kerstreces wordt u geïnformeerd.
In algemene zin geldt dat op basis van de nu beschikbare gegevens het CO2-effect van het oneigenlijk lachgasgebruik naar verwachting beperkt is.
37
Duurzamer asfalt
Met de reeds door het kabinet aangekondigde maatregel «Toepassing CO2-reducerende circulaire maatregelen in de grond- weg en waterbouw» wordt o.a. het gebruik van duurzamer asfalt gestimuleerd.
38
Meer gebruik olivijnzand
Resultaten van eerder onderzoek over het gebruik van olivijn zijn veelbelovend. Om
deze maatregel grootschalig in de praktijk toe te kunnen passen, is nader praktijkonderzoek
nodig, zoals Deltares en NIOZ in de steigers hebben staan. Met name eventuele ecologische
risico’s (zoals het vrijkomen van nikkel en opname in landbouwgewassen) vraagt verdere
aandacht.
39
Overheidscampagne «Het kan wel»
Het Rijk is in september 2019 begonnen met een brede publieksaanpak «Iedereen doet wat» die tot doel heeft burgers bewust te maken van hun persoonlijke rol in de transitie
en hen te stimuleren hun gedrag te veranderen.
40
Innovaties met potentie
Vanwege de doorlooptijd van de innovatietrajecten is de bijdrage van deze maatregelen
in termen van CO2-reductie in 2020 naar verwachting zeer beperkt. Voor toekomstige uitrol van klimaatmaatregelen
zijn innovaties met potentie natuurlijk wel van belang, en zijn meegenomen in de Integrale
Kennis en Innovatieagenda van het Klimaatakkoord (IKIA). De uitwerkte meerjarenprogramma’s
voor de verschillende sectoren zullen op korte termijn worden vastgesteld.
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.