Brief regering : Verdrag tot oprichting van de Caribische Douane Organisatie en inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Havana, 22 mei 2019
35 323 (R2138) Verdrag tot oprichting van de Caribische Douane Organisatie en inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Havana, 22 mei 2019
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
30 oktober 2019.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op
29 november 2019.
Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2019
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 22 mei 2019 te Havana tot stand gekomen verdrag tot oprichting
van de Caribische Douane Organisatie en inzake wederzijdse administratieve bijstand
in douanezaken (Trb. 2019, nr. 108).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde
stukken op 30 oktober 2019 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van
Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging
in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
I. Algemeen
Het Caribisch gebied is al vele decennia gevoelig voor de doorvoer van verdovende
middelen (met name cocaïne) vanuit productielanden als Colombia naar de grote afzetmarkten
in Europa en Noord-Amerika. Met het oog op een effectievere bestrijding van deze drugsstromen
is in de zeventiger jaren van de vorige eeuw op initiatief van de Verenigde Staten
een informeel samenwerkingsverband van douaneadministraties ontstaan. Bijna alle Caribische
landen en gebieden (in brede zin, inclusief Midden-Amerikaanse landen als Panama en
Costa Rica) maken deel uit van deze Caribbean Customs Law Enforcement Council (hierna:
CCLEC), maar ook de Verenigde Staten, Canada, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk,
Spanje en Nederland. De keuze voor een informeel samenwerkingsverband werd ingegeven
door de variëteit van deelnemers. Die omvat naast de landen en gebieden in de regio
ook Bermuda, Canada en Spanje die geografisch niet in de Caribische regio liggen,
maar er nauwe betrekkingen mee onderhouden. Maar er was ook grote diversiteit tussen
de landen in de regio, variërend van de landen in Midden-Amerika, tot grote en kleine
eilandstaten en gebieden met een rijk scala aan afhankelijkheden.
In 1989 is in Miami in het kader van de CCLEC een Memorandum of Understanding ondertekend
over wederzijdse administratieve bijstand tussen de douaneadministraties. Het Memorandum
of Understanding beoogde uitwisseling van informatie tussen de deelnemende douaneadministraties
te bevorderen en te vergemakkelijken. Doel van deze uitwisseling zou niet alleen bestrijding
van de smokkel van verdovende middelen moeten zijn, maar bijvoorbeeld ook de juiste
heffing van douanerechten omvatten. Voor veel eilandstaten in de regio vormen heffingen
op invoer nog een belangrijk deel (soms meer dan de helft) van de overheidsinkomsten.
De CCLEC is in de loop van haar bestaan geleidelijk op meer terreinen actief geworden,
zoals het verzorgen van opleidingen en het bijdragen aan de bevordering van de regionale
en mondiale legitieme handel. Daardoor ontsteeg de organisatie de traditionele rechtshandhavingstaken
van de douane.
Het secretariaat is gevestigd in Castries op Saint Lucia. Door nationale wetgeving
van Saint Lucia heeft de CCLEC rechtspersoonlijkheid en de status van een internationale
organisatie gekregen met bijbehorende voorrechten en immuniteiten voor de Permanent
Secretaris, het hoofd van het secretariaat. Deze unilaterale toekenning van rechten
en voorrechten heeft er niet toe geleid dat de CCLEC als een volwaardige internationale
organisatie wordt erkend. Daardoor grijpt de organisatie vaak naast financiering van
activiteiten ten behoeve van de CCLEC-lidstaten door internationale financiële instellingen
als het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en de Inter-American Development
Bank.
Begin van deze eeuw is met de toenemende aandacht voor de beginselen van geheimhouding,
doelbinding en bescherming van persoonsgegevens in onder meer Europa, door Nederland
de juridische basis voor uitwisseling van gegevens ter discussie gesteld. Een juridische
basis voor het delen van informatie als het in 1989 ondertekende Memorandum of Understanding
is in de Angelsaksische rechtstraditie van onder andere de VS en het VK niet ongebruikelijk.
Een Memorandum of Understanding schiet in het grondwettelijk systeem van Nederland,
Frankrijk en Spanje echter tekort. Er is in deze Europese landen geen ruimte om op
basis van een niet-juridisch verbindend instrument gegevens, en in het bijzonder persoonsgegevens,
te delen met andere douaneadministraties. De vorm van een verdrag in de zin van het
op 23 mei 1969 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (Trb. 1972, nr. 51) is vereist om fundamentele beginselen van geheimhouding, doelbinding en bescherming
van persoonsgegevens te waarborgen.
Sinds 10 oktober 2010 is het belang van Nederland in Europa bij de CCLEC nog verder
toegenomen, omdat de Nederlandse Belastingdienst/Douane actief is op de openbare lichamen
Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het belang van een deugdelijke juridische basis voor
het delen van informatie in de regio is daarmee voor het Koninkrijk verder toegenomen.
Naast Nederland zijn ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten lid van de CCLEC.
Na jarenlang overleg is in 2014 tijdens de jaarlijkse CCLEC-conferentie in Santo Domingo,
Dominicaanse Republiek, het beginselbesluit genomen om een verdrag na te streven teneinde
een internationaal meetellende internationale organisatie te worden en de juridische
obstakels voor het delen van informatie weg te nemen.
Nederland heeft, in lijn met de eerdere actieve pleidooien voor een verdrag, het voortouw
genomen bij het opstellen van onderhavige verdragstekst. Dit is in nauwe samenwerking
met vooral het Verenigd Koninkrijk gedaan. In mei 2017 hebben in Miami afrondende
besprekingen plaatsgevonden over het Verdrag tot oprichting van de Caribische Douaneorganisatie
en inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (hierna: het Verdrag).
Tijdens deze besprekingen werd tussen de delegaties overeenstemming bereikt over de
verdragstekst.
De verdragstekst heeft drie hoofddoelen:
(i) Oprichting van een nieuwe internationale organisatie
Met dit Verdrag wordt de Caribische Douaneorganisatie (hierna naar de Engelse benaming
Caribbean Customs Organization afgekort als: CCO) opgericht. De CCO is de rechtsopvolger
van de CCLEC, maar krijgt nu een verdragsbasis die de organisatie beter positioneert
tussen andere internationale organisaties en in haar relatie tot internationale financiële
instellingen. De interne governance van de organisatie wordt door het helder benoemen
van taken en verantwoordelijkheden van secretariaat en de permanente commissies sterk
verbeterd. Ook de rechten en verplichtingen van de leden zijn helder vastgelegd.
(ii) Adequate juridische basis voor gegevensuitwisseling en andere vormen van administratieve
bijstand in douanezaken
Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van internationale fraude
in de Caribische regio is het nodig te komen tot een verdere versterking van de samenwerking
tussen de douaneadministraties van de landen binnen het Koninkrijk en de partners
in de nieuwe organisatie en tussen die partners onderling. Het onderhavige Verdrag
beoogt een multilateraal kader te scheppen waarbinnen die nauwere samenwerking gestalte
kan krijgen. Het Verdrag biedt de douaneadministraties van het Koninkrijk met name
de mogelijkheid om essentiële informatie uit te wisselen met de douaneadministraties
van de andere landen en gebieden die partij worden bij het Verdrag. Het gaat daarbij
in lijn met de gerichtheid van de douane op goederen, primair om gegevens met betrekking
tot grensoverschrijdende goederenstromen binnen de regio, maar ook vanuit en naar
de regio. Voor zover daarbij ook persoonsgegevens zullen worden uitgewisseld, is het
uitgangspunt dat het niveau van bescherming in het verstrekkende land van toepassing
zal zijn.
Het Verdrag strekt, conform het oorspronkelijke doel van rechtshandhaving («law enforcement»)
van de CCLEC, in de eerste plaats tot bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving.
De regio blijft uitermate gevoelig voor drugssmokkel en georganiseerde misdaad door
de relatief beperkte rechtshandhavingscapaciteit op de individuele eilanden. Nauwe
samenwerking tussen de douaneadministraties is een middel om hun effectiviteit te
vergroten.
Die nauwere samenwerking kan betrekking hebben op het zeker stellen van een juiste
afdracht van douanerechten en andere belastingen bij invoer. Het gaat daarbij ook
om het bestrijden van «klassieke» goederensmokkel. Samenwerking zal echter ook plaats
moeten vinden met betrekking tot allerhande niet-fiscale verantwoordelijkheden: te
denken valt aan overtredingen van sanitaire, veterinaire en fytosanitaire maatregelen,
de geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen
en van vele andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer.
Zoals eerder in deze toelichting al gememoreerd, blijven binnen dit brede pakket de
bestrijding van drugssmokkel en van fiscale en andere financiële fraudes ten laste
van de overheidsbegrotingen de speerpunten in de regio. Maar de CCO zal zich ook blijven
inzetten voor bestrijding van bijvoorbeeld de illegale handel in kleine vuurwapens
of namaakartikelen en zal deelname van de regionale douaneadministraties aan internationale
acties van de Werelddouaneorganisatie (WDO) en Interpol, die op deze gebieden worden
georganiseerd, ondersteunen.
De beoogde intensivering van de uitwisseling van gegevens (met name de automatische
uitwisseling vooraf als voorzien in de artikelen 27 en 28) draagt in zijn algemeenheid
ook bij aan een betere informatiepositie van de douaneadministraties in de regio.
Daardoor wordt een effectief risicobeheer mogelijk waarin een beter zicht ontstaat
op risicovolle zendingen, maar tevens op zendingen die geen of een zeer laag risico
meebrengen. Op basis daarvan kan de inzet van de ook in de Caribische regio beperkte
douanemiddelen worden geconcentreerd op risicovolle zendingen. Indien de middelen
in een bepaald onderzoek tekortschieten, kunnen op grond van artikel 40 gezamenlijke
onderzoeksteams worden ingesteld.
Legitieme handelsstromen zullen kunnen profiteren van een betere voorspelbaarheid
van het tijdstip waarop goederen ter beschikking van de aangever worden gesteld.
Wat betreft opzet en bewoordingen is hoofdstuk III van het Verdrag goeddeels gebaseerd
op het modelverdrag dat is ontwikkeld door de WDO1. Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties
strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking
noodzakelijk zijn. Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen
douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten
te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.
Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag één eenieder verbindende bepaling
in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks
rechten of bevoegdheden toekennen of plichten oplegt. Het betreft artikel 20, zesde
lid, dat bepaalt dat personen aan de bepalingen van het Verdrag niet het recht kunnen
ontlenen de uitvoering van een verzoek om bijstand te doen beletten.
(iii) Basisregels voor het opzetten en beheren van geautomatiseerde systemen
Voor zover de CCO geautomatiseerde systemen voor het verzamelen, bewaren en bewerken
van gegevens heeft of zal introduceren, is in hoofdstuk IV van het Verdrag een aantal
strikte regels geformuleerd. Anders dan bij de in het vorige hoofdstuk geregelde bilaterale
bijstand, kan hier niet makkelijk worden aangesloten bij het niveau van bescherming
van de jurisdictie van de gegevens verstrekkende douaneadministratie. Gegevens in
de geautomatiseerde systemen van de CCO zullen voor een deel ook van derde landen
en van andere internationale organisaties worden ontvangen. Daarom is gekozen voor
het opnemen van een aantal bepalingen die de opslag, het beheer en het gebruik van
gegevens in de systemen beheerst.
Daarbij spelen opnieuw de regels ter bescherming van persoonsgegevens een belangrijke
rol. Op dat gebied is getracht zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij de aangescherpte
regels van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van
27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene Verordening Gegevensbescherming;
PbEU L 119), onder meer qua bewaartermijnen, toegang tot de gegevens en rechten van personen
met betrekking tot de (in de systemen) over hen opgeslagen gegevens. Hoewel steeds
meer landen in de regio nationale wetgevingen introduceren of aanscherpen, zal in
de eerste jaren na de inwerkingtreding adequaat toezicht op het nakomen van de in
het Verdrag neergelegde verplichtingen noodzakelijk zijn. Voor enkele van de leden
van de CCO is het naleven van een hoog niveau van bescherming van gegevens een aanzienlijke
uitdaging, omdat hun ervaring met dergelijke regels nog beperkt is.
II. Relatie tot de Europese Unie
De focus van het Verdrag ligt op het bevorderen van de operationele samenwerking tussen
alle douaneadministraties in de Caribische regio op een zo breed mogelijke scala van
douaneverantwoordelijkheden. De reikwijdte van de bevoegdheden van de douaneadministraties
in de regio varieert echter sterk. Alle douaneadministraties hebben fiscale en financiële
taken waarbij de douaneafdrachten in sommige landen en gebieden nog meer dan de helft
van de overheidsinkomsten vertegenwoordigen. Wat betreft de niet-fiscale taken hebben
sommige douaneadministraties een breed pakket aan verantwoordelijkheden dat vergelijkbaar
is met bijvoorbeeld die van de Nederlandse douane. Vaak is op deze terreinen sprake
van nauwe samenwerking met politie, veiligheidsdiensten en immigratiediensten onder
aansturing van het Openbaar Ministerie. De CCO zal zich vooral richten op het ondersteunen
van de leden bij de verbetering van hun operationele effectiviteit op het terrein
van deze en veel andere verantwoordelijkheden. Daartoe bestaat al in de huidige CCLEC
een Joint Intelligence Office (JIO) dat tevens dient als één van de Regional Intelligence
Liaison Offices van de WDO. Door meer informatie te delen met en via het JIO zullen
de leden hun effectiviteit vergroten.
Door deze verbetering van de operationele samenwerking tussen haar leden zal de CCO
een positieve bijdrage kunnen leveren aan de EU-initiatieven en de bilaterale samenwerking
van EU-lidstaten met landen in de regio. Onder andere Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk,
Nederland en, op iets meer afstand Spanje, hebben staatkundige banden met landen en
gebieden in de Caribische regio. Het is daarom van belang dat het Verdrag op een aantal
manieren een aanvulling biedt op de verdragen die de EU met landen en samenwerkingsverbanden
in de regio heeft. Te noemen vallen in dit kader de op 15 oktober 2008 tot stand gekomen
Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de CARIFORUM-staten, enerzijds, en de
Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (PbEU L 289). Verder is ook de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa tot stand gekomen Overeenkomst
waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten,
enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Trb. 2012, nr. 163) relevant. Daarnaast bestaan EU-verdragen met individuele landen in de regio. Een
voorbeeld daarvan is de op 12 december 2016 tot stand gekomen Overeenkomst inzake
politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds,
en de Republiek Cuba, anderzijds (Trb. 2017, nr. 19) die sinds 1 november 2017 gedeeltelijk voorlopig wordt toegepast. Veel van de in
deze EU-overeenkomsten geregelde onderwerpen betreffen mede de bevoegdheden van de
EU-lidstaten, zoals het geval is bij terrorismebestrijding, bestrijding van drugs-
en wapensmokkel en bepalingen op belastinggebied. Daarom zijn de meeste verdragen
gesloten door de EU en haar lidstaten (zogenaamde gemengde akkoorden). Bepalingen
over douanesamenwerking vormen vaak een onderdeel van de EU-verdragen, maar blijven
op een tamelijk abstract niveau; het Verdrag geeft met name in de hoofdstukken 3 en
4 een nadere invulling aan de administratieve samenwerking in de regio die veel dieper
gaat. Het gaat hierbij met name om het beveiligen van internationale handelsketens
tegen terroristische aanslagen. Ook het bestrijden van de wapensmokkel in de regio
past in een aanpak van terrorisme maar ook van de steeds nadrukkelijker in de regio
aanwezige georganiseerde misdaad. Lucratieve andere vormen van smokkel zoals van cultuurgoederen,
beschermde dier- en plantsoorten en namaakproducten, behoren eveneens tot de werkingssfeer
van dit Verdrag en de CCO zal ook op die terreinen actie ondernemen. Voor zover concrete
operaties worden gepland, gebeurt dat veelal in nauwe afstemming met de WDO en Interpol.
Het onderhavige Verdrag strekt verder tot administratieve samenwerking op douanegebied
in de hele Caribische regio. De Caribische regio wordt gebruikt in de breedste zin:
alle landen die grenzen aan de Caribische Zee en landen die, hoewel niet aan deze
geografische eis voldoend, zeer nauwe betrekkingen met de regio onderhouden, zoals
bijvoorbeeld Bermuda. Er bestaat dan ook geen EU-verdrag dat qua toepassingsgebied
vergelijkbaar is met het Verdrag.
Verder staan de bepalingen in het Verdrag over administratieve samenwerking niet in
de weg aan de verplichtingen inzake wederzijdse bijstand die uit de genoemde en andere
EU-overeenkomsten voortvloeien. Dit volgt uit het vijfde lid van artikel 20 van het
Verdrag en uit de samenloopbepalingen in de genoemde EU-Verdragen met derde landen
in de regio. Daarin is expliciet vastgelegd dat de bepalingen in het desbetreffende
EU-verdrag de bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand onverlet laten
die door lidstaten gesloten zijn of gesloten zullen worden. Alleen in het onwaarschijnlijke
geval dat bepalingen in een bilateraal verdrag strijdig zouden zijn met die in het
toepasselijke EU-verdrag, wordt voorzien dat de bepalingen van het EU-verdrag voorgaan.
Dat is ook precies de strekking van de bepaling in artikel 20 van het onderhavige
Verdrag.
Het zwaartepunt van de toepassing zal voor het Koninkrijk liggen bij de drie landen
Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
Saba en Sint Eustatius) die geen van alle deel uitmaken van de Europese Unie. Voor
zover het Europese deel van Nederland het Verdrag zal gebruiken voor juiste heffing
van douanerechten of andere vormen van rechtshandhaving die relevant zijn voor de
Europese Unie, heeft het Verdrag mede tot gevolg dat het Europese deel van Nederland
nog doelmatiger de verplichtingen die uit het Unierecht voortvloeien, kan uitvoeren
in overeenstemming met het Unierecht.
Tenslotte is een belangrijk punt van aandacht dat de EU-normen van de bescherming
van persoonsgegevens zo veel mogelijk dienen te worden nageleefd in de toepassing
van dit Verdrag. Hoewel de douane zich concentreert op goederen, is met name bij het
onderzoek naar mogelijke inbreuken op de douanewetgeving het voorhanden hebben van
gegevens over de daar mogelijk bij betrokken personen van belang. Het Verdrag voorziet
in het uitgangspunt dat persoonsgegevens die worden verstrekt, in het land of gebied
van de ontvangende douaneadministratie een niveau van bescherming krijgen dat gehanteerd
wordt in het land of gebied van de verstrekkende douaneadministratie. Daartoe zal
het secretariaat een taak krijgen om de wetgevingen inzake bescherming van persoonsgegevens
van alle CCO-leden te verzamelen en die wetgevingen in een voor de douanepraktijk
hanteerbaar overzicht samen te vatten. Hieronder wordt in de artikelsgewijze toelichting
op de bescherming van persoonsgegevens en de bijzondere bepalingen ten aanzien van
de geautomatiseerde systemen van de CCO nader ingegaan.
III. Koninkrijkspositie
Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, gelden voor het gehele
Koninkrijk. Zoals hierboven reeds vermeld, zijn naast Nederland ook Aruba, Curaçao
en Sint Maarten lid van de CCLEC die als organisatie wordt opgevolgd door de CCO.
Gezien de geografische reikwijdte zal het Verdrag met name in Aruba, Curaçao, Sint
Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) worden
toegepast.
IV. Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk I: Begripsomschrijvingen
Artikel 1 – Begripsomschrijvingen
De meest gebruikte termen in het Verdrag zijn in dit artikel gedefinieerd. Door de
brede definitie van het begrip douanewetgeving vallen alle denkbare rechtshandhavingstaken
van de douaneadministraties met betrekking tot grensoverschrijdend goederenverkeer
onder de reikwijdte van het Verdrag. Dit laat onverlet dat de taken en bevoegdheden
van ieder van de douaneadministraties van de CCO-leden in de eigen nationale wetgeving
moeten worden vastgelegd.
Hoofdstuk II: Oprichting van de Caribische Douaneorganisatie en haar doel en taken
Artikel 2 – Oprichting van de Organisatie
Met dit artikel wordt de CCO opgericht en rechtspersoonlijkheid gegeven. Het tweede
lid maakt duidelijk dat de organisatie haar leden kan binden via resoluties die op
grond van artikel 10, vijfde lid, met een tweederdemeerderheid moeten worden goedgekeurd.
Artikel 3 – Doel en taken van de Organisatie
Het artikel beschrijft dat douanesamenwerking het primaire doel van de organisatie
is, vooral in de regio maar ook op mondiaal niveau, in nauwe samenwerking met de WDO.
De functies worden in de volgende artikelen nader gespecificeerd.
Artikel 4 – De Raad
De Raad is het hoogste orgaan van de nieuwe organisatie.
Artikel 5 – Lidmaatschap
Het artikel bepaalt welke landen en gebieden als lid kunnen toetreden tot de nieuwe
organisatie. In het Caribisch gebied bestaat een grote variëteit aan verschijningsvormen
van relaties met «metropolitan countries» en staten en afhankelijke gebieden, zoals
overseas territories (VK) en départements en territoires d’outre-mer in het geval
van Frankrijk. Voor het Koninkrijk der Nederlanden wordt lidmaatschap nagestreefd
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland. Door de staatkundige verhoudingen binnen
het Koninkrijk sinds 10 oktober 2010 zullen Bonaire, Saba en Sint Eustatius lid worden
als onderdeel van de toetreding van het land Nederland.
Artikel 6 – Samenwerkingspartner
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van een samenwerkingsrelatie met de nieuwe
organisatie voor landen die (nog) niet voor toetreding tot de organisatie kiezen.
Het artikel voorziet namelijk, bij wijze van uitzondering, in de mogelijkheid dat
landen, in afwachting van of in plaats van volledig lidmaatschap, een verzoek indienen
om samenwerkend partner te worden. De voorwaarden voor deelname in die kwaliteit aan
de organisatie worden vastgelegd in een samenwerkingsakkoord tussen het land of gebied
en de organisatie. Uiteraard zal daarbij alle aandacht worden besteed aan waarborgen
op het gebied van geheimhouding, doelbinding en bescherming van persoonsgegevens,
maar ook aan de financiële bijdrage die zulke samenwerkingspartners zullen leveren
aan de organisatie. Teneinde tegen te gaan dat landen in hun afweging al dan niet
toe te treden, voor deze optie kiezen, is afgesproken dat samenwerkingspartners een
aanzienlijk hogere bijdrage zullen moeten betalen dan de contributie die jaarlijks
wordt vastgesteld voor de reguliere leden.
Artikel 7 – Algemene toezegging
Leden van de organisatie verplichten zich er in algemene zin toe om de nieuwe organisatie
te steunen in alle activiteiten en zich te onthouden van activiteiten die het bereiken
van de doelen van de organisatie in gevaar kunnen brengen.
Artikel 8 – De Raad en zijn taken
De Raad is, zoals in de toelichting op artikel 4 al is aangegeven en in het eerste
lid van dit artikel wordt bevestigd, het hoogste orgaan van de organisatie en zal
bestaan uit leden van de organisatie. De Raad zal een reglement van orde vaststellen.
In het tweede lid worden 16 taken beschreven. Een belangrijke taak is het kiezen van
de leden van de diverse commissies beschreven in de artikelen 11 tot en met 14, en
van andere groepen die de Raad mag instellen om zijn taken goed te kunnen uitvoeren.
Het goedkeuren van de voorwaarden waaronder samenwerkingspartners (als voorzien in
artikel 6) kunnen meedoen in de nieuwe organisatie is een andere belangrijke taak.
Potentieel de belangrijkste taak is het (met minimaal een tweederdemeerderheid) goedkeuren
van resoluties die de leden kunnen binden. Het derde lid van dit artikel maakt het
mogelijk om op verzoek van twee derde van de leden een buitengewone vergadering bijeen
te roepen.
Artikel 9 – Zittingen en procedures van de Raad
In het eerste lid wordt bepaald dat de vergaderingen van de Raad zo veel mogelijk
beurtelings op het grondgebied van de leden zullen worden gehouden. Het tweede lid
regelt dat minimaal één vergadering per jaar zal worden gehouden en dat tijdens die
vergadering het werkplan en de begroting voor het komende jaar worden vastgesteld.
Het derde lid bepaalt dat de eerste voorzitter van de Raad wordt verkozen gedurende
de eerste vergadering. Daarna vinden verkiezingen plaats op basis van het vast te
stellen reglement van orde.
Artikel 10 – Zittingen van de Raad
Het eerste lid regelt dat de Raad bepaalt waar en wanneer vergaderd wordt. Besluiten
kunnen slechts rechtsgeldig worden genomen wanneer tenminste de helft van de leden
aanwezig is. Elk lid heeft spreekrecht tijdens de jaarlijks vergadering en elke bijzondere
vergadering van de Raad en heeft in deze vergaderingen, mits de jaarlijkse contributie
is betaald, één stem bij het vaststellen van resoluties van de Raad (vierde lid).
Zoals reeds is aangegeven bij de toelichting op artikel 8, moeten op basis van het
vijfde lid resoluties van de Raad worden aangenomen met minstens tweederdemeerderheid
van de uitgebrachte stemmen.
Artikel 11 – De Uitvoerende Commissie
De Uitvoerende Commissie vervult de rol van dagelijks bestuur en speelt een rol in
de voorbereiding van belangrijke besluiten van de Raad, zoals de benoeming van de
Secretaris-Generaal en het toezicht op de naleving van de voorwaarden gesteld aan
samenwerkingspartners.
Het artikel bevat verder bepalingen omtrent de samenstelling van de Commissie. Het
dient tenminste vijf leden te tellen en zal een voorzitter en een vicevoorzitter kiezen,
elk voor een periode van twee jaar waarna zij herkiesbaar zijn. Ook de werkwijze,
het quorum om besluiten te nemen, het kunnen toelaten van toehoorders en de overige
taken en verantwoordelijkheden van de Uitvoerende Commissie zijn in dit artikel geregeld.
Artikel 12 – De Financiële Commissie
De Financiële Commissie ziet toe op het financieel beheer van de organisatie in nauwe
samenwerking met de Audit Commissie, de Uitvoerende Commissie en de interne en externe
financieel toezichthouder. Taken van belang zijn onder meer het vaststellen van de
contributies en het analyseren van de financiële gevolgen van het werkprogramma.
Artikel 13 – De Handhavingscommissie
Gezien de voorgeschiedenis van de organisatie is rechtshandhaving een belangrijk onderdeel
van het werk van de organisatie. De Handhavingscommissie vervult een initiërende en
coördinerende rol voor alle activiteiten in dit kader, waaronder het opstellen van
een jaarlijks actieplan rechtshandhaving en het bevorderen van het delen van informatie.
Het artikel bevat verder bepalingen omtrent de samenstelling (tenminste vijf leden,
waaronder een voorzitter en een vicevoorzitter, die elk voor een periode van twee
jaar worden verkozen en nadien herkiesbaar zijn), de werkwijze, het quorum om besluiten
te nemen, het kunnen toelaten van toehoorders en de taken en verantwoordelijkheden
van de Commissie.
Artikel 14 – De Auditcommissie
Artikel 14 bevat bepalingen omtrent de samenstelling (tenminste vijf leden, waaronder
een voorzitter en een vicevoorzitter, die elk voor een periode van twee jaar worden
verkozen en nadien herkiesbaar zijn), de werkwijze, het quorum om besluiten te nemen
en de taken en verantwoordelijkheden van de Audit Commissie. De Commissie houdt toezicht
op de uitvoering van het strategisch plan en levert advies op het gebied van onder
meer de beschrijving van werkstromen en op het gebied van de besluitvorming binnen
de organisatie, teneinde de effectiviteit en efficiency in het functioneren van de
organisatie te bewaken en, waar mogelijk, te verbeteren.
Artikel 15 – De Secretaris-Generaal
De Secretaris-Generaal vervult een centrale rol binnen de nieuwe organisatie. Naast
het aansturen van de overige leden van het secretariaat en het JIO heeft hij onder
meer de taak om voorstellen te doen voor de jaarlijkse begroting en het strategisch
plan en om te rapporteren over de voortgang op deze terreinen.
De Raad benoemt een onpartijdige Secretaris-Generaal voor een periode van drie jaar
(alsmede, desgewenst, een plaatsvervangend Secretaris-Generaal). Deze periode kan
éénmaal voor maximaal drie jaar worden verlengd.
In het tweede lid zijn de taken en verantwoordelijkheden van de Secretaris-Generaal
en zijn plaatsvervanger vastgelegd.
Op basis van de standpunten tijdens de onderhandelingen over het Verdrag lijkt het
niet waarschijnlijk dat er in de opbouwfase van de CCO al een plaatsvervangend Secretaris-Generaal
zal worden benoemd. Dat komt naar alle waarschijnlijkheid pas aan de orde op het moment
dat de CCO een zelfde of groter aantal leden bereikt als de CCLEC.
Artikel 16 – Financiering
Leden en eventuele samenwerkingspartners dienen jaarlijks een door de Raad vast te
stellen contributie te betalen. Leden die deze contributie niet volledig of niet op
tijd betalen, kunnen op voordracht van de Uitvoerende Commissie hun stemrecht of toegang
tot voordelen uit het Verdrag verliezen. Voor samenwerkingspartners betekent niet
of niet tijdig betalen van de verhoogde financiële bijdrage dat de samenwerkingsrelatie
wordt beëindigd. Voorts regelt dit artikel dat de CCO ook uit andere bronnen bijdragen
in geld of in natura kan ontvangen, mits de belangen van de organisatie daardoor niet
worden geschaad. In ieder geval zal de mogelijkheid van betaling van de contributie
in natura van toepassing zijn op het gastland Saint Lucia dat sinds de verhuizing
van het secretariaat naar Saint Lucia de accommodatie van de CCLEC om niet ter beschikking
stelt en een deel van de operationele kosten draagt.
Artikel 17 – Controle van de rekeningen
De Secretaris-Generaal benoemt, in overleg met de Uitvoerende Commissie, een externe
accountant die aan het eind van elk financieel jaar de balans en de verlies- en winstrekening
zal opmaken en deze op basis van algemeen aanvaarde controlestandaarden zal beoordelen.
Artikel 18 – Begrotingsjaar
Het artikel bepaalt dat het begrotingsjaar van de CCO loopt van 1 april tot en met
31 maart.
Artikel 19 – Financieel overzicht
De Secretaris-Generaal dient jaarlijks een overzicht op te stellen van bezittingen,
schulden, inkomsten en uitgaven per 31 maart van elk jaar. Dit overzicht moet worden
goedgekeurd en geaccepteerd door de interne auditor en vervolgens ter beoordeling
worden voorgelegd aan de Financiële Commissie en de Uitvoerende Commissie, en tot
slot voorafgaand aan de jaarlijkse vergadering worden toegezonden aan de Raad, voorzien
van eventuele kanttekeningen van de kant van beide genoemde Commissies.
Hoofdstuk III: Wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken
Artikel 20 – Reikwijdte van de wederzijdse administratieve bijstand
In het eerste lid is vastgelegd dat leden van de CCO elkaar, via hun douaneadministraties
en onder de in dit Verdrag opgenomen voorwaarden, administratieve bijstand zullen
verlenen. De bijstand moet zijn gericht op een juiste toepassing van douanewetgeving,
het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van douaneovertredingen, en het verzekeren
van de veiligheid en bevordering van internationale handelsstromen. In het tweede
lid is vastgelegd dat alle door een lid uitgevoerde activiteiten op basis van dit
Verdrag in overeenstemming dienen te zijn met de wettelijke en administratieve bepalingen
van dat lid en dat deze tevens zullen moeten vallen binnen de reikwijdte van de bevoegdheden
en beschikbare middelen van de douaneadministratie van een lid.
In het derde lid is vastgelegd dat lidstaten aan de Secretaris-Generaal melden welke
instantie bevoegd is om de bepalingen uit dit Verdrag toe te passen en dat de Secretaris-Generaal
deze informatie zal delen met de (andere) leden.
Het vierde lid van artikel 20 regelt dat dit Verdrag alleen ziet op wederzijdse administratieve
bijstand tussen leden en niet is bedoeld om verdragen inzake wederzijdse rechtshulp
tussen deze lidstaten te beïnvloeden en dat ingeval de wederzijdse bijstand door een
andere instantie in het aangezochte lid kan worden verstrekt, het aangezochte lid
het verzoekende lid daarop zal wijzen en, indien bekend, de bepaling of regeling zal
vermelden die wel van toepassing is.
Het vijfde lid van artikel 20 regelt vervolgens dat de in de hoofdstukken III en IV
van dit Verdrag opgenomen bepalingen niets afdoen aan de verplichtingen van leden
op grond van andere internationale verdragen en worden geacht complementair te zijn
aan verdragen inzake wederzijdse bijstand die zijn of worden gesloten door een Caribische
gemeenschap of door de Europese Unie.
Artikel 21 – Toezending van verzoeken
Dit artikel regelt de wijze waarop verzoeken om bijstand op grond van dit Verdrag
moeten worden gedaan. In het eerste lid is vastgelegd dat de betrokken douaneadministraties
rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren via een voor dat doel aangewezen contactpersoon
(of organisatieonderdeel). De Secretaris-Generaal van de CCO moet op de hoogte worden
gesteld wie deze contactpersoon is en de Secretaris-Generaal moet deze informatie,
evenals eventuele latere updates daarvan, meedelen aan de leden. Het tweede tot en
met vijfde lid van artikel 21 beschrijven de voorschriften met betrekking tot de vorm,
de inhoud en de onderbouwing van verzoeken om bijstand die op grond van dit Verdrag
aan douaneadministraties van andere leden van de CCO worden gedaan alsmede de wijze
waarop deze verzoeken moeten worden gedaan.
Artikel 22 – Spontane bijstand in noodgevallen
In gevallen waarin substantiële schade kan ontstaan aan de economie, de financiën,
de gezondheid, de veiligheid of een ander zwaarwegend belang van een ander lid van
de CCO, dienen douaneadministraties, waar mogelijk onverwijld, uit eigen beweging
informatie te verstrekken aan de douaneadministratie van dat andere bij een geval
betrokken lid.
Artikel 23 – Informatie voor de toepassing en handhaving van de douanewetgeving
Dit artikel voorziet in het verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing
van de douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek
is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte informatie,
ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en met het oog op het
voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties
zullen elkaar voorts informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en
opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en personen die zijn
gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook het aanleveren van gegevens aan
de andere douaneadministratie ten behoeve van een betere risicobeheer aldaar, is mogelijk.
Artikel 24 – Informatie met betrekking tot inbreuken op de douanewetgeving
In dit artikel is vastgelegd dat douaneadministraties elkaar op verzoek of uit eigen
beweging informeren over activiteiten die aanleiding geven tot een redelijk vermoeden
van een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied van een ander lid.
Artikel 25 – Informatie voor de juiste vaststelling van douanerechten
Dit artikel regelt dat, op basis van een gespecificeerd verzoek waarin ook is aangegeven
welke stappen zelf al zijn ondernomen, aangezochte douaneadministraties informatie
zullen verstrekken aan een verzoekende douaneadministratie die reden heeft om te twijfelen
aan de juistheid of betrouwbaarheid van een gedane aangifte.
Artikel 26 – Specifieke soorten informatie
Op basis van dit artikel dient een aangezochte douaneadministratie van een lid van
de CCO informatie omtrent rechtsgeldige invoer in en/of uitvoer uit het grondgebied
van dit lid en de eventueel in dat kader gevolgde douaneprocedures te verstrekken
aan een verzoekende douaneadministratie die reden heeft om te twijfelen over de juistheid
van de aan hem verstrekte informatie. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer
is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer
dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening
van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden
toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan
worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van het andere lid van de CCO verklaart
dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd
en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.
Artikel 27 – Automatische uitwisseling van informatie
In samenhang met artikel 61, tweede lid, van het Verdrag biedt dit artikel de mogelijkheid
dat de douaneadministraties afspraken maken dat zij elkaar bepaalde informatie op
automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het gaat hier
om een systematische uitwisseling van gegevens in tegenstelling tot de uitwisseling
op verzoek of spontaan waar het meestal om een case-by-case aanpak gaat. Het moet
bij bedoelde automatische uitwisseling van informatie gaan om gegevens die ook ingevolge
een van de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek, zouden
mogen worden uitgewisseld. Twee of meer leden van de CCO kunnen op grond van het hiervoor
genoemde artikel 61, tweede lid, afspraken maken omtrent de uitvoering van het Verdrag,
waaronder ook afspraken over deze automatische informatieverstrekking. Zoals in de
inleiding al is vermeld, past automatische gegevensuitwisseling in het streven in
de regio om vanuit een versterkte informatiepositie tot een beter risicobeheer te
komen.
Artikel 28 – Voorafgaande uitwisseling van informatie
In samenhang met artikel 61, tweede lid, van het Verdrag, wordt in dit artikel voorzien
dat douaneadministraties nadere afspraken kunnen maken over het verschaffen van informatie
over goederenzendingen voordat deze op het grondgebied van een ander lid van de CCO
aankomen. Vaak zal deze vorm van systematische uitwisseling van gegevens samenvallen
met de bij het vorige artikel toegelichte automatische gegevensuitwisseling.
Artikel 29 – Toezicht
Op grond van het eerste lid zal een aangezochte douaneadministratie voor zover mogelijk
toezicht houden op, en informatie verstrekken aan de douaneadministratie van het lid
van de CCO dat daarom verzoekt, over goederen die in het grondgebied van het verzoekende
lid van de CCO zijn getransporteerd of opgeslagen en die zijn gebruikt voor een douaneovertreding.
Deze informatie kan ook betrekking hebben op transportmiddelen en gebouwen die voor
deze overtreding zijn gebruikt en op personen die bij die overtreding betrokken waren.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid het in het eerste lid bedoelde toezicht op eigen
initiatief in te stellen.
Artikel 30 – Gebruik van informatie
Dit artikel legt in het eerste lid de hoofdregel vast dat de in het kader van dit
Verdrag verkregen informatie door de ontvangende douaneadministratie slechts mag worden
gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de informatie voor andere
doeleinden of door andere autoriteiten is op grond van het tweede lid van artikel
30 uitsluitend toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt
daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Deze toestemming is ook vereist
voor het gebruiken van informatie voor strafrechtelijke onderzoeken, strafrechtelijke
vervolgingen of strafrechtelijke procedures.
Het derde lid regelt de bescherming van personen die asiel hebben aangevraagd of hebben
verkregen of zijn gevrijwaard van uitzetting. Leden van de CCO mogen informatie die
verkregen is onder de reikwijdte van dit Verdrag niet gebruiken of openbaar maken
indien deze informatie de belangen of de positie van deze personen zou kunnen schaden.
De hierboven genoemde bescherming volgt onder meer uit het op 28 juli 1951 te Genève
tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1951, nr. 131), het op 31 januari 1967 te New York tot stand gekomen Protocol betreffende de status
van vluchtelingen (Trb. 1967, nr. 76) en het op 10 december 1984 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen foltering
en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, nr. 69).
Artikel 31 – Vertrouwelijkheid en bescherming van informatie
Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is,
moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. In verband daarmee schrijft artikel 31
voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden
behandeld. In het lid van de CCO waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie
vertrouwelijk te worden behandeld. In het eerste lid van artikel 31 is vastgelegd
dat in het lid van de CCO dat de informatie ontvangt, voor deze informatie aldaar
ten minste hetzelfde niveau van bescherming dient te gelden als voor soortgelijke
informatie krachtens het nationale recht van het informatieverstrekkende lid van de
CCO het geval is. Volgens het derde lid van artikel 31 dient het verstrekken van persoonsgegevens
te geschieden overeenkomstig de regelgeving van het verstrekkende land. In het verlengde
daarvan is in het vierde lid van artikel 31 bepaald dat de leden van de CCO elkaar
in kennis stellen van de relevante regelgeving op het gebied van vertrouwelijkheid
en bescherming van persoonsgegevens. Leden van de CCO zullen deze nationale regelgeving
op het moment van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding
tot het Verdrag toezenden aan de Secretaris-Generaal en zich schriftelijk committeren
aan de in dit Verdrag opgenomen bepalingen omtrent vertrouwelijkheid en bescherming
van persoonsgegevens.
Het vierde lid van artikel 31 regelt dat douaneadministraties de onder de werking
van dit Verdrag verstrekte en ontvangen persoonsgegevens en het gebruik dat van deze
gegevens is gemaakt, moeten vastleggen.
Uit het vijfde lid volgt dat elk lid van de CCO op basis van de eigen wettelijke en
administratieve bepalingen aansprakelijk is voor schade die wordt geleden door een
natuurlijk persoon vanwege het gebruik van persoonsgegevens die onder dit Verdrag
zijn verkregen, door het verstrekken van onjuiste informatie of door het in strijd
met dit Verdrag verstrekken van persoonsgegevens. Het zesde lid van artikel 31 regelt
dat, ingeval een lid van de CCO aansprakelijk is gesteld voor schade uit hoofde van
het vijfde lid, maar niet zelf de persoonsgegevens heeft verstrekt, de betrokken leden
van de organisatie voorwaarden overeen zullen komen voor terugbetaling aan het lid
dat de schadevergoeding heeft betaald.
Artikel 32 – Kosten
Artikel 32, eerste lid, bepaalt dat douaneadministraties in beginsel afzien van alle
vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten. Hiervan
zijn op grond van het tweede lid uitgezonderd de gemaakte kosten voor deskundigen
en getuigen en kosten van tolken en vertalers die niet in dienst van de overheid zijn;
die kosten zullen worden gedekt door de verzoekende douaneadministratie. Indien het
tegemoetkomen aan een verzoek om bijstand substantiële kosten of buitengewone inspanningen
vereist, zullen de betrokken leden van de CCO in overleg treden om de voorwaarden
te bespreken waaronder het desbetreffende verzoek kan worden uitgevoerd en hoe de
kosten daarvan zullen worden gedragen. De aangezochte douaneadministratie is niet
verplicht om vooruitlopend op overeenstemming al gevolg te geven aan het verzoek om
bijstand.
Artikel 33 – Technische samenwerking
Dit artikel voorziet in de wens dat de douaneadministraties van de CCO op technisch
gebied samenwerken. Dat kan de vorm aannemen van benchmarking en uitwisseling van
kennis, ervaringen en «best practices» met betrekking tot bijvoorbeeld opleiding van
personeel, modernisering van douaneprocessen, risicobeheer, het gebruik van technische
apparatuur voor controledoeleinden en het verbeteren van de bestuurlijke en administratieve
organisatie.
Artikel 34 – Kennisgeving
Dit artikel maakt het in het eerste lid mogelijk dat de aangezochte douaneadministratie,
voor zover dit onder de nationale wetgeving is toegestaan, alle noodzakelijke maatregelen
treft om een inwoner te informeren over onder de reikwijdte van dit Verdrag vallende
beslissingen over de toepassing van douanewetgeving die door de verzoekende douaneadministratie
zijn genomen ten aanzien van die inwoner. Op grond van het tweede lid moet deze kennisgeving
worden opgesteld conform de procedures die in het grondgebied van het aangezochte
lid van de CCO gelden voor vergelijkbare nationale beslissingen.
Artikel 35 – Bijstand bij het invorderen van douanevorderingen
Douaneadministraties kunnen elkaar op verzoek bijstand verlenen bij het invorderen
van douanevorderingen. Het tweede lid, biedt de mogelijkheid om nadere afspraken over
deze bijstand bij invordering te maken. Dergelijke afspraken zijn in dit geval zeer
wenselijk en de CCO zal op dit punt tot een set standaardafspraken moeten ontwikkelen.
Omdat in de sfeer van de belastingverdragen dergelijke mogelijkheid meer gebruikelijk
is, zullen de standaardafspraken daar op geïnspireerd moeten zijn.
Artikel 36 – Deskundigen en getuigen
Op verzoek kan een aangezochte functionaris toestemming geven om als deskundige of
getuige te verschijnen voor een rechter of tribunaal in zaken die verband houden met
toepassing van douanewetgeving.
Artikel 37 – Aanwezigheid van ambtenaren op het grondgebied van een ander lid
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen
op het grondgebied van een ander lid van de CCO. Dit zal zich met name voordoen als
het gaat om een onderzoek in een bepaalde zaak waarbij een groot deel van de benodigde
gegevens zich bevindt in een ander land. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij dubbele
facturering of bij een niet rechtmatig beëindigd transport van goederen tussen leden
van de CCO. Een dergelijk onderzoek wordt versneld indien functionarissen van de verzoekende
douaneadministratie direct informatie kunnen verkrijgen of informatie kunnen inzien
bij de bevoegde eenheden van de aangezochte douaneadministratie. Functionarissen kunnen
op verzoek ook in een adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten
door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.
Artikel 38 – Aanwezigheid van ambtenaren van de verzoekende administratie op uitnodiging
van de aangezochte administratie
Dit artikel regelt dat functionarissen van de verzoekende douaneadministratie door
de bevoegde eenheden van de aangezochte douaneadministratie kunnen worden uitgenodigd,
onder daartoe te stellen voorwaarden, om aanwezig te zijn bij een op basis van het
verzoek ingesteld onderzoek.
Artikel 39 – Grensoverschrijdende observatie
Ambtenaren van een lid van de CCO die op het grondgebied van dat lid toezicht houden
op een persoon ten aanzien van wie er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij
of zij betrokken is bij een inbreuk op douanewetgeving, mogen dit toezicht voortzetten
op het grondgebied van een ander lid van de CCO, mits dit plaatsvindt op basis van
een voorafgaand verzoek en na goedkeuring door de aangezochte douaneadministratie,
eventueel onder daartoe gestelde voorwaarden. Het tweede lid regelt dat in spoedeisende
gevallen grensoverschrijdend toezicht is toegestaan zonder toestemming mits de bevoegde
autoriteit van het bezochte land direct wordt geïnformeerd en zo spoedig mogelijk
alsnog toestemming wordt gevraagd.
Artikel 40 – Gezamenlijke controle- en onderzoeksteams
Soms zijn gelijktijdige en gecoördineerde acties nodig om inbreuken op douanewetgeving
op te sporen en te voorkomen. Het eerste lid biedt de mogelijkheid dat leden van de
CCO in dergelijke gevallen gezamenlijke controle- en onderzoeksteams formeren. Op
grond van het tweede lid dienen dergelijke gezamenlijke teams bij hun activiteiten
de wettelijke en administratieve bepalingen na te leven van het lid van de CCO waarin
die activiteiten plaatsvinden.
Artikel 41 – Regeling voor bezoeken van ambtenaren
Ambtenaren van een lid van de CCO die op grond van enige bepaling in het Verdrag aanwezig
zijn op het grondgebied van een ander lid van de organisatie dienen zich op grond
van het eerste lid steeds als zodanig te kunnen legitimeren. Het tweede lid legt vast
dat ambtenaren die aanwezig zijn op het grondgebied van een ander lid van de organisatie,
verantwoordelijk zijn voor overtredingen die zij begaan en dat voor hen dezelfde rechtsbescherming
geldt als voor eigen douaneambtenaren van dat andere lid van de CCO.
Artikel 42 – Uitsluitingsgronden
Het artikel bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan worden geweigerd
of afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden. Het zal
daarbij vaak gaan om gevallen waarin essentiële belangen van een CCO-lid in het geding
zijn dan wel bij mogelijke inbreuken op legitieme belangen van bedrijven of beroepsgroepen.
In voorkomend geval, kan gevraagde bijstand worden uitgesteld, bijvoorbeeld om een
al lopend onderzoek in het aangezochte CCO-lid niet te belemmeren. De redenen voor
het afzien of uitstellen van het verlenen van de bijstand dienen aan de andere partij
te worden medegedeeld. Indien de verzoekende douaneadministratie zelf niet aan een
vergelijkbaar verzoek van een ander lid van de CCO zou kunnen voldoen, dient dit te
worden gemeld aan de aangezochte douaneadministratie.
Artikel 43 – Voorbehouden
Artikel 43, eerste lid, biedt leden van de CCO de mogelijkheid om voorbehouden te
maken bij de artikelen 34 tot en met 41 van het Verdrag of ervoor te kiezen om een
of meer van deze artikelen buiten toepassing te laten (opt out). In het tweede lid
is vastgelegd dat leden geacht worden de in de hiervoor genoemde artikelen opgenomen
bepalingen te hebben geaccepteerd, tenzij een lid bij ondertekening, bekrachtiging,
aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het Verdrag de Secretaris-Generaal
in kennis heeft gesteld van voorbehouden, inclusief de redenen voor deze voorbehouden.
Het derde lid schrijft voor dat leden van de CCO voorbehouden elke drie jaar moeten
heroverwegen. Voorbehouden kunnen, ook los van de heroverweging, op elk moment worden
ingetrokken.
Hoofdstuk IV: Algemene bepalingen voor de centrale geautomatiseerde informatiesystemen
van de Organisatie
Artikel 44 – Doelstellingen van centralisatie
Dit artikel legt vast dat indien de Raad besluit bepaalde vormen van informatie centraal
op te slaan, deze informatie in een beveiligde omgeving dient te worden opgeslagen
en uitsluitend zal wordt gebruikt voor risicoanalyse, het verzekeren van de juiste
toepassing van douanewetgeving en het voorkomen, opsporen en bestrijden van douaneovertredingen
en om de veiligheid van internationale handelsketens te verzekeren en legitieme ketens
te faciliteren.
Artikel 45 – Centrale geautomatiseerde informatiesystemen
Dit artikel bevat de voorwaarden voor de centrale geautomatiseerde systemen die door
de CCO kunnen worden gebruikt, inclusief bepalingen omtrent de wijze van communicatie
tussen de leden van de CCO en deze systemen en degene die als bevoegde autoriteit
namens de leden van de CCO gebruik mag maken van deze systemen. Tevens wordt in dit
artikel bepaald dat de Secretaris-Generaal verantwoordelijk is voor de juiste werking
en het onderhoud van de centrale systemen en voor het aan de leden kenbaar maken van
een overzicht van degenen die namens een lid van de CCO zijn aangewezen als bevoegde
autoriteit.
Artikel 46 – Beheer van het centrale geautomatiseerde informatiesysteem
In dit artikel is vastgelegd dat een team wordt opgezet, bestaande uit ambtenaren
van douaneadministraties van leden van de CCO, dat verantwoordelijk is voor het opstellen
van vooraf door de Uitvoerende Commissie goed te keuren procedures voor de juiste
werking en het actualiseren van de centrale geautomatiseerde informatiesystemen. Het
team dient tenminste eenmaal per jaar te rapporteren aan de Uitvoerende Commissie
en indien nodig aanbevelingen te doen. De Uitvoerende Commissie zal de Raad informeren
over onderwerpen die een evaluatie of een beslissing van de Raad vereisen.
Artikel 47 – Verantwoordelijkheid voor veiligheidsmaatregelen
Dit artikel bepaalt dat de leden van de CCO en de Secretaris-Generaal verantwoordelijk
zijn voor de veiligheid van de centrale geautomatiseerde systemen, waaronder het voorkomen
van niet geautoriseerde toegang tot of gebruik, vermenigvuldiging, wijziging of verwijderen
van in de systemen opgenomen informatie en het vastleggen en kunnen controleren welke
bevoegde functionarissen namens de leden toegang tot de systemen mogen hebben. Ook
moet worden vastgelegd wie informatie heeft toegevoegd of geraadpleegd en dient de
overdracht van gegevens of gegevensdragers te worden beveiligd. Het managementteam
benoemt onafhankelijke vertegenwoordigers om hier op toe te zien.
Artikel 48 – Toepassen van veiligheidsmaatregelen
In dit artikel is vastgelegd dat elk lid van de CCO een bevoegde autoriteit in zijn
douaneadministratie zal aanwijzen die verantwoordelijk is voor het op nationaal niveau
implementeren van de in artikel 47 bedoelde veiligheidsmaatregelen. De Secretaris-Generaal
is verantwoordelijk om dit voor het secretariaat te doen en dient te worden geïnformeerd
welke personen door de leden van de CCO als bevoegde autoriteit zijn aangewezen.
Artikel 49 – Opnemen van informatie
Dit artikel legt vast dat de opname van informatie in het centrale geautomatiseerde
informatiesysteem van de CCO moet voldoen aan de wettelijke en administratieve voorwaarden
van het lid van de CCO dat de informatie verstrekt, tenzij dit Verdrag striktere eisen
voorschrijft.
Artikel 50 – Gebruik van informatie
Het gebruik van de in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO opgeslagen
informatie wordt op grond van dit artikel beheerst door de wettelijke en administratieve
voorwaarden van het lid van de CCO dat de informatie gebruikt, tenzij dit Verdrag
striktere eisen voorschrijft. De leden van de CCO mogen deze informatie alleen gebruiken
voor het in artikel 44 van het Verdrag omschreven doel van risicobeheer. Op verzoek
kan een lid van de CCO toestaan dat door hem verstrekte informatie, eventueel onder
voorwaarden, ook voor andere doeleinden – waaronder strafrechtelijke onderzoeken,
vervolgingen en procedures – mag worden gebruikt. Voorts bepaalt dit artikel dat de
Secretaris-Generaal er verantwoordelijk voor is dat functionarissen van de CCO de
in de informatiesystemen opgeslagen informatie alleen mogen gebruiken om taken die
uit het Verdrag voortvloeien uit te voeren.
Artikel 51 – Bewaring van persoonsgegevens
Op basis van dit artikel mogen persoonsgegevens die in het centrale geautomatiseerde
informatiesysteem van de CCO worden opgenomen, slechts bewaard worden tot het moment
waarop het doel waar deze informatie voor is verstrekt, is bereikt. Het lid van de
CCO dat de persoonsgegevens verstrekt, bepaalt hoe lang deze gegevens opgeslagen mogen
worden; deze periode kan verlengd worden indien het doel waar deze informatie voor
is verstrekt nog niet is bereikt. De Secretaris-Generaal zal de leden van de CCO die
persoonsgegevens hebben verstrekt een maand voorafgaand aan de geplande verwijdering
daarvan informeren. Het managementteam benoemt onafhankelijke vertegenwoordigers om
er op toe te zien dat de bepalingen omtrent de bewaartermijn van persoonsgegevens
worden nageleefd.
Artikel 52 – Toegang
Dit artikel regelt welke bevoegde autoriteiten van de leden van de CCO en welke functionarissen
van het secretariaat toegang hebben tot de in de centrale geautomatiseerde informatiesystemen
opgeslagen informatie en welke voorwaarden daarvoor gelden. De Raad kan op basis van
wederkerigheid en onder nader te stellen voorwaarden toegang tot niet-persoonsgebonden
gegevens toestaan aan internationale of regionale overheidsinstanties.
Artikel 53 – Wijziging
Persoonlijke gegevens die zijn opgenomen in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem
van de CCO mogen alleen worden gewijzigd, aangevuld, gecorrigeerd of verwijderd op
verzoek van het lid dat die deze gegevens heeft verstrekt. Een lid dat vaststelt dat
verstrekte persoonlijke gegevens onjuist zijn of ten onrechte in het hiervoor bedoelde
systeem zijn opgenomen, dient de gegevens te (laten) verwijderen of te (laten) corrigeren
en degenen die deze informatie gebruikt (kunnen) hebben daaromtrent te informeren.
Dit kan ook op verzoek van een ander lid plaatsvinden indien dat andere lid vermoed
dat de gegevens onjuist zijn of ten onrechte in het systeem zijn opgenomen. Indien
door een lid ingevoerde persoonsgegevens niet overeenstemmen met de persoonsgegevens
die al door een ander lid in het systeem zijn opgenomen, dienen beide leden in overleg
te treden om dit op te lossen en dienen degenen die de oorspronkelijke persoonsgegevens
hebben gebruikt, te worden geïnformeerd als er naar aanleiding van dit overleg een
wijziging, aanvulling, correctie of verwijdering van de desbetreffende persoonsgegevens
heeft plaatsgevonden. Een hiervoor bedoelde wijziging van persoonsgegevens kan ook
plaatsvinden naar aanleiding van een juridische procedure of een beslissing van een
bevoegde autoriteit in een van de leden van de CCO.
Artikel 54 – Aansprakelijkheden en verantwoordelijkheden
Elk lid is verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en rechtmatigheid van de
informatie die het in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO heeft
laten opnemen. Indien schade wordt veroorzaakt door het gebruik, inclusief het gebruik
door functionarissen van de CCO, van de in het systeem opgenomen informatie is het
lid in wiens grondgebied de informatie worden gebruikt op basis van de eigen wettelijke
en administratieve bepalingen, voor die schade aansprakelijk. Indien de gegevens door
een ander lid in het centrale geautomatiseerde systeem zijn opgenomen, zullen de leden
in overleg treden omtrent het verhalen van de betaalde schadevergoeding en de daarbij
behorende voorwaarden.
Hoofdstuk V: Overgangsbepalingen
Artikel 55 – Overdracht van activa en middelen
Activa en middelen, inclusief geautomatiseerde systemen, van de CCLEC worden, op basis
van een daartoe strekkend besluit tijdens de laatste bijeenkomst van de CCLEC, overgedragen
aan de CCO.
Artikel 56 – Oudere Memoranda of Understanding
Door de CCLEC gesloten Memoranda of Understanding blijven geldig en worden overgedragen
aan de CCO. Partnerorganisaties in deze samenwerkingsverbanden worden hiervan op de
hoogte gesteld.
Artikel 57 – Overdracht van oudere gegevens
Gegevens die zijn verkregen via door de CCLEC afgesloten Memoranda of Understanding
mogen worden opgenomen in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO,
mits de partnerorganisatie daarmee instemt.
Artikel 58 – Beleggen van de eerste zitting van de Raad
De laatste vergadering van de Uitvoerende Commissie van de CCLEC roept de eerste vergadering
van de Raad van de CCO bijeen en treft daar alle noodzakelijke voorbereidingen voor.
Artikel 59 – Afronden van lopende onderzoeken
Indien een lid zich terugtrekt uit de CCO en zich terugtrekt uit het Verdrag zullen
op dat moment lopende onderzoeken worden afgerond op basis van de in dit Verdrag opgenomen
bepalingen.
Hoofdstuk VI: Slotbepalingen
Artikel 60 – Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding
De in artikel 5 van het Verdrag bedoelde landen en gebieden, die daar onder hun constitutionele
verhouding met het land waar zij mee zijn verbonden toestemming voor hebben, kunnen
het Verdrag voor 1 januari 2020 ondertekenen op het hoofdkantoor van de CCO. Vervolgens
dient het Verdrag te worden geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd. Landen en gebieden
als bedoeld in artikel 5 die het Verdrag niet hebben getekend, kunnen nadien toetreden
tot het Verdrag. Bij ondertekening of toetreding kunnen landen aangeven dat zij op
basis van artikel 43 onderdelen van het Verdrag buiten toepassing willen laten. Landen
die toetreden tot de CCO zijn gebonden aan wijzigingen van het Verdrag die voorafgaand
aan de ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in werking zijn getreden.
Artikel 61 – Uitvoering en toepassing van het Verdrag
Om het Verdrag goed toe te kunnen passen, zullen leden er voor zover mogelijk voor
zorgen dat de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het onderzoeken en bestrijden
van inbreuken op douanewetgeving direct en persoonlijk contact met elkaar kunnen onderhouden.
Tevens kunnen twee of meer leden ervoor kiezen om onderlinge afspraken te maken met
het oog op de implementatie en toepassing van het Verdrag.
Artikel 62 – Wijzigingen van het Verdrag
Elk lid kan voorstellen tot wijziging van het Verdrag indienen bij de Secretaris-Generaal
die deze voorstellen vervolgens kenbaar maakt aan alle andere leden. Na een periode
van ten minste drie maanden wordt een vergadering van de Raad bijeengeroepen, waarin
wordt besloten of de voorgestelde wijziging wordt aangenomen en aanbevolen. De Secretaris-Generaal
stelt de leden in kennis van de aanname van het wijzigingsvoorstel. Het voorstel wordt
vervolgens geacht te zijn geaccepteerd indien daar niet binnen 24 maanden door een
lid bezwaar tegen wordt aangetekend. Het Koninkrijk zal deze periode van 24 maanden
gebruiken om het aanvaarde voorstel ter goedkeuring voor te leggen. Het voorstel treedt
drie maanden na de definitieve acceptatie in werking. De Secretaris-Generaal zal de
leden informeren over deze inwerkingtreding.
Artikel 63 – Regeling van geschillen
Een geschil tussen leden of tussen leden en samenwerkingspartners over de interpretatie
of toepassing van het Verdrag zal zoveel mogelijk door onderling overleg worden opgelost.
Geschillen over lidmaatschapsvoorwaarden of de status van samenwerkingspartner zullen
in overleg tussen de Raad en de individuele samenwerkingspartner worden opgelost.
Geschillen die niet in onderling overleg kunnen worden opgelost worden voorgelegd
aan de Uitvoerende Commissie dat een aanbeveling voor een oplossing zal doen. Leden
kunnen vooraf overeenkomen deze aanbeveling over te nemen. Geschillen waar binnen
de CCO geen overeenstemming over kan worden bereikt, zullen langs diplomatieke weg
worden opgelost
Artikel 64 – Inwerkingtreding
Het Verdrag treedt in werking drie maanden nadat het tiende land of gebied als bedoeld
in artikel 5 van het Verdrag conform artikel 60 heeft geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd.
Voor landen of gebieden die toetreden na inwerkingtreding, treedt het Verdrag drie
maanden na ratificatie, aanvaarding of goedkeuring in werking.
Artikel 65 – Opzegging
Elk lid kan zijn lidmaatschap van de CCO opzeggen door middel van een schriftelijke
kennisgeving aan de depositaris van het Verdrag, die daar vervolgens direct de andere
leden over informeert. De beëindiging van het lidmaatschap vindt plaats zes maanden
nadat de depositaris de opzegging heeft ontvangen. Een land kan het lidmaatschap ook
opzeggen voor een gebied waar het volgens artikel 60, vierde lid, voor verantwoordelijk
is. Tot slot kan de organisatie op basis van een besluit van de Raad dat door ten
minste driekwart van de leden wordt ondersteund een land of gebied de status van samenwerkingspartner
ontnemen.
Artikel 66 – Depositaris van het Verdrag
De Secretaris-Generaal van de CCO fungeert als depositaris en heeft uit dien hoofde
onder meer als taak de originele teksten van het Verdrag te ontvangen en te bewaren,
gecertificeerde kopieën daarvan aan de leden te verstrekken, ondertekende stukken,
met of zonder voorbehoud, inzake ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding
van of tot het Verdrag te ontvangen en te beheren, kennisgevingen van leden omtrent
wettelijke en administratieve bepalingen als bedoeld in artikel 31, derde lid, te
ontvangen en te beheren alsmede te onderzoeken of ondertekening van officiële kennisgevingen
en berichten aan de CCO op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast dient de
Secretaris-Generaal de leden te informeren over de inwerkingtredingdatum van het Verdrag,
over kennisgevingen die op grond van artikel 6 of artikel 52, zesde lid, zijn ontvangen,
kennisgevingen omtrent beëindiging van het lidmaatschap, kennisgevingen omtrent het
aanvaarden of verwerpen van wijzigingsvoorstellen van het Verdrag, de bevoegde autoriteiten
over het Verdrag te informeren en de douaneadministraties van de leden een overzicht
te verstrekken van de contactpersonen voor wederzijdse bijstand als bedoeld in artikel
21, eerste lid.
Bij verschil van inzicht tussen een CCO-lid en de Secretaris-Generaal omtrent de uitoefening
van zijn functie als depositaris kunnen beide partijen dit onder de aandacht van (alle)
andere leden brengen of voorleggen aan de Uitvoerende Commissie.
Artikel 67 – Registratie van de tekst
De tekst van het Verdrag wordt door de Secretaris-Generaal overeenkomstig artikel
102 van het Handvest van de Verenigde Naties bij het secretariaat van de Verenigde
Naties geregistreerd en wordt tevens aan de Secretaris-Generaal van de WDO gezonden.
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.