Brief regering : Voortgang onderwijs-zorg
31 497 Passend onderwijs
31 839
Jeugdzorg
Nr. 334
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2019
De systemen van zorg en onderwijs dienen zich aan te passen aan de ondersteuningsbehoefte
van kinderen en niet andersom. Vanuit dit vertrekpunt werken wij intensief aan een
betere aansluiting tussen beide domeinen zodat ook kinderen met een aandoening, ziekte
of beperking zich optimaal kunnen ontwikkelen. In november 2018 hebben wij uw Kamer
tien maatregelen gepresenteerd.1
Ons uitgangspunt is dat kinderen hun volledige ontwikkelpotentieel bereiken in een
passende, veilige en leerzame omgeving. Waar mogelijk op een school, indien noodzakelijk
in een zorginstelling. Om dit te bereiken en het onderwijs zo passend en inclusief
mogelijk te maken voor kinderen met een zorgbehoefte geldt een aantal randvoorwaarden:
Zo moet de zorg in de klas goed georganiseerd zijn. Dit betekent dat kinderen kwalitatief
goede zorg ontvangen van professionals, duidelijk is wie welke medische handelingen
mag verrichten, het aantal zorgaanbieders op school beperkt is en de financiering
eenvoudig en duidelijk is georganiseerd.
Daarnaast is het van belang dat het onderwijssysteem voldoende maatwerkmogelijkheden
biedt, zodat er ook een passende plek is voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
Tot slot dienen de ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen die zijn vrijgesteld van
de leerplicht goed te zijn, zodat ook kinderen die (tijdelijk) niet functioneren in
een schoolomgeving het optimale uit zichzelf kunnen halen wanneer zij (ontwikkelgerichte)
zorg ontvangen.
Om dit te realiseren is een domein-overstijgende benadering nodig waarin zorg en onderwijs
goed met elkaar samenwerken. Met deze brief brengen wij u op de hoogte van de vorderingen
om samen met onze partners in het veld deze randvoorwaarden te realiseren.
A) Zorg in onderwijstijd
Onderzoek Berenschot
Met onze brief van 15 februari 20192 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de stand van denken met betrekking tot ons
voorstel over zorg in onderwijstijd. Het betreft de uitwerking van de afspraak in
het regeerakkoord om te «bezien hoe de zorg voor leerlingen binnen een beperkt aantal onderwijsinstellingen
met complexere casuïstiek direct uit de middelen voor zorg in onderwijstijd kan worden
gefinancierd.»3
Om inzicht te krijgen in de omvang van de benodigde zorg in onderwijstijd en in de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen onderwijs en zorg hebben wij onderzoek laten
uitvoeren door bureau Berenschot4. Het doel van het onderzoek was om:
1) Cijfermatig inzicht te krijgen in het aantal kinderen in de Wet langdurige zorg (Wlz),
de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (Wmo 2015) dat zorg in onderwijstijd nodig heeft; en
2) Inzicht te krijgen in de verantwoordelijkheidsverdeling en eventueel grijs gebied
ten aanzien van het aanbod en de financiering van zorg in onderwijstijd.
Het onderzoek heeft zich gericht op alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
waar kinderen met een toelaatbaarheidsverklaring worden ingeschreven, de scholen voor
cluster 3 en 4. Met deze brief bieden wij het onderzoeksrapport aan uw Kamer aan en
informeren wij u over de uitkomsten van dit onderzoek en de verdere stappen die wij
gaan zetten om de huidige problemen die scholen en ouders ondervinden bij het organiseren
van zorg in onderwijstijd, zoveel mogelijk op te lossen.
De uitkomsten van het onderzoek bevestigen voor ons dat de organisatie van zorg in
onderwijstijd voor scholen en ouders erg complex is. Geen enkele ondersteuningsbehoefte
is toe te schrijven aan één wet en er bestaan discrepanties tussen de praktijk en
het wettelijk kader. Uit het onderzoek blijkt dat scholen in het algemeen kiezen voor
een pragmatische insteek van de organisatie van zorg in onderwijstijd. Ze bieden en
betalen ondersteuning grotendeels zelf, voor zover het budget dit toelaat.
Uit de cijfermatige analyse in het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel (72%)
van de leerlingen in het cluster 3- en 4- onderwijs een ondersteuningsbehoefte heeft
vanuit één of meerdere zorgwetten. Een deel van deze ondersteuning is ook in onderwijstijd
nodig, maar in welke mate is op basis van de gegevens uit het onderzoek niet te zeggen.
Berenschot concludeert op basis van de inschatting die scholen maken van de tijdsbesteding
aan verschillende ondersteuningsbehoeften van leerlingen, dat meer dan de helft van
de tijd besteed wordt aan drie vormen van begeleiding: individuele ontwikkeling (18%),
omgang met anderen (10%) en het verminderen van gedragsproblemen (24%). Daarnaast
wordt veel tijd besteed aan behandeling van psychische aandoeningen (21%). Relatief
minder tijd wordt besteed aan persoonlijke verzorging (8%), paramedische ondersteuning
(5%), verpleging (3%) en geneeskundige verzorging (1%). Deze percentages zijn gebaseerd
op inschattingen van aantallen uren door scholen en kunnen daarmee niet direct worden
vertaald naar benodigde personele inzet.
Verdere vormgeving voorstel en vervolgstappen
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 februari 2019, zijn wij aan het uitwerken
in hoeverre het mogelijk is om de inzet van zorgmiddelen tijdens onderwijstijd te
gaan stroomlijnen middels collectieve financiering. Dit betekent dat wij onderzoeken
of de benodigde budgetten gebundeld beschikbaar kunnen komen en ingezet kunnen worden
om met een zorgaanbieder afspraken te maken over het verlenen van de zorg op school.
Inzicht in de omvang van de benodigde budgetten is belangrijk om de collectieve financiering
te kunnen realiseren. Immers, een collectieve financiering vergt het overhevelen van
middelen vanuit de Jeugdwet, Wlz, Zvw en de Wmo 2015 naar een «centrale pot met geld».
Deze bedragen moeten goed onderbouwd zijn, anders ontstaan mogelijk problemen bij
de uitvoering en verantwoording van deze zorgwetten. Zoals hierboven aangegeven, is
het op basis van het onderzoek van Berenschot echter niet mogelijk om het benodigde
budget te berekenen en om de doelgroep af te bakenen. Het onderzoek geeft wel een
indicatie van hoe de zorg op school nu gefinancierd wordt; scholen geven aan een groot
deel van de zorg en ondersteuning te bekostigen uit onderwijsmiddelen. Dit benadrukt
het belang van een structurele oplossing, aangezien het voor het goed functioneren
van het passend onderwijs voorwaardelijk is dat onderwijsbekostiging wordt ingezet
voor het verzorgen van onderwijs(ondersteuning).
Voor een structurele oplossing is echter meer informatie en tijd nodig. Tegelijkertijd
zijn wij ons bewust van het belang om scholen, leerlingen en hun ouders op korte termijn
te helpen om de afstemmingsproblemen en administratieve rompslomp te verlichten. Daarom
gaan wij het volgende doen, waarmee wij ook informatie uit de praktijk ophalen om
verder te bouwen aan het collectieve scenario:
1) Meer geld voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking
In de eerste plaats gaan wij de Regeling bijzondere bekostiging voor leerlingen met
een ernstige meervoudige beperking (emb-regeling) tijdelijk verdubbelen met een bedrag
€ 5 miljoen, afkomstig uit de begroting van het Ministerie van VWS. Dat betekent dat
er jaarlijks in totaal € 10 miljoen in de regeling komt, waardoor het bedrag per ingeschreven
leerling maximaal € 8.000 per schooljaar bedraagt bovenop de al bestaande bekostiging.
Uitbreiding van de regeling wordt per januari 2020 gerealiseerd. Hierdoor wordt het
voor scholen makkelijker om de zorg voor deze leerlingen te organiseren. De uitbreiding
van de emb-regeling is tijdelijk omdat ons einddoel is om een collectieve financiering
voor zorg in onderwijstijd te realiseren voor een bredere doelgroep. Wanneer deze
collectieve financiering een feit is, zal een afzonderlijke regeling voor emb-leerlingen
niet langer nodig zijn.
Naast uitbreiding van de emb-regeling is een landelijk aanvraagformulier toelaatbaarheidsverklaring
opgesteld specifiek voor leerlingen met emb. Het uitgangspunt voor de toelaatbaarheidsverklaring
voor leerlingen met emb is een geldigheid voor de hele (v)so-loopbaan met de hoogste
bekostigingscategorie. Dit is dan ook opgenomen in het aanvraagformulier. In beginsel
maken alle samenwerkingsverbanden gebruik van dit formulier voor leerlingen met emb.
Als een samenwerkingsverband op een andere wijze (bijvoorbeeld door een vaste voet)
de benodigde financiering voor onderwijsondersteuning heeft geregeld kan het samenwerkingsverband
afwijken van het gebruik van het aanvraagformulier.
Wel wordt dan verwacht dat ook hier eenzelfde looptijd voor de toelaatbaarheid geldt.
Dit alles past binnen de beleidsvrijheid die een samenwerkingsverband heeft. Hiermee
wordt de motie van het lid Heerema5 en de motie van het lid Bruins6 afgedaan.
2) Scholen helpen met zorgarrangeurs
De tweede stap die wij op korte termijn zetten is dat aan maximaal vijftig scholen
die hier behoefte aan hebben, een zorgarrangeur beschikbaar wordt gesteld, bekostigd
vanuit de begroting van het Ministerie van OCW. Deze zorgarrangeurs kunnen scholen
ondersteunen bij het regelen van de financiering van zorg in onderwijstijd. Zij kennen
de weg binnen de diverse zorgsystemen en weten op welke zorg aanspraak gemaakt kan
worden. Voor deze ondersteuning zal een kader worden opgesteld, zodat duidelijk is
wat van de zorgarrangeurs verwacht kan worden en welke werkzaamheden daarbij horen.
Hierbij leggen we zoveel mogelijk verbinding met al bestaande vormen van ondersteuning,
zoals de onderwijs(zorg)consulenten en ondersteuning vanuit zorgpartijen. Naast het
ondersteunen van scholen zullen de zorgarrangeurs ook informatie verzamelen over welke
zorg in onderwijstijd nu precies nodig is. Deze informatie is van belang om invulling
te geven aan ons voorstel voor een collectieve financiering van zorg in onderwijstijd.
Ons doel is om de zorgarrangeurs vanaf schooljaar 2020/2021 actief te laten zijn,
of zoveel eerder als mogelijk.
3) Pilots met collectieve financiering
Ten derde gaan wij regionale pilots opzetten om de collectieve financiering in de
praktijk uit te proberen. Onze insteek bij de pilots is om één partij de verantwoordelijkheid
te geven om met het gebundelde budget alle zorg in onderwijstijd in te kopen. Wij
denken daarbij aan gemeenten, aangezien een groot deel van de leerlingen op het (v)so
jeugdhulp krijgt (74% van de leerlingen met een ondersteuningsbehoefte vanuit de zorgwetten)
en er in het land momenteel diverse initiatieven zijn waarbij gemeenten en (v)so scholen
tot collectieve financiering komen. Wij willen daar zoveel mogelijk bij aansluiten.
In de pilots onderzoeken wij of we scholen en ouders voldoende ontzorgen. Ook zijn
de pilots bedoeld om informatie op te halen voor ons voorstel voor een collectieve
financiering van zorg in onderwijstijd. Het gaat dan bijvoorbeeld over hoe de collectieve
financiering het best kan worden vormgegeven (omvang van het budget, verdeling van
de middelen, verantwoordelijkheid en zorgplicht, verantwoording over de middelen,
et cetera), over samenwerking in de uitvoeringsketen en over uitvoeringsconsequenties.
Bij de inrichting van de pilots denken wij aan twee pilotregio’s, waarbij één partij
de verantwoordelijkheid krijgt voor de inkoop van zorg in onderwijstijd voor één of
meerdere (V)SO scholen in de regio, bijvoorbeeld een jeugdhulpregio. De betreffende
partij kan op basis van de totale zorgbehoefte van kinderen op een school de zorg
gericht inkopen bij één of twee zorgaanbieders. Deze pilots beogen een betere stroomlijning
van de financiering in de regio en daarmee minder rompslomp voor scholen, ouders en
zorgpartijen. In de pilots zal aandacht zijn voor hoe de aansluiting met de zorg thuis
geborgd blijft. Uiteraard worden daarbij de aandachts- en uitgangspunten uit onze
eerdere brieven van 23 november 2018 en 15 februari 2019 in acht genomen. Ouders moeten
ervan uit kunnen (blijven) gaan dat hun kind de juiste zorg krijgt en dat deze van
hoge kwaliteit is. Het is daarnaast belangrijk dat ouders en scholen inspraak hebben
bij de selectie en evaluatie van de zorgaanbieder(s) verbonden aan de school. Ook
moet er in het model van collectieve financiering ruimte zijn voor flexibiliteit omdat
er zich situaties kunnen voordoen die extra aandacht vragen. Momenteel verkennen wij
de haalbaarheid, schaal en opzet van pilots in de regio, waarbij wij de kennis en
ervaring van onze partners in het veld benutten. Wij streven ernaar de pilots per
schooljaar 2020/2021 te laten starten. Dit hangt onder andere af van de bereidwilligheid
van partners in de regio.
Vervolg
Met bovenstaande stappen bieden wij in ieder geval op korte termijn een oplossing
voor scholen, leerlingen en hun ouders om inzet van de zorg rond emb-leerlingen te
vereenvoudigen. Met behulp van de informatie die wij met de pilots en de zorgarrangeurs
verzamelen, bezien wij in hoeverre de collectieve financiering van zorg in onderwijstijd
vormgegeven kan worden. Dit vergt stevige monitoring en analyse van de data die beschikbaar
komen. Als tussentijds blijkt dat er meer data nodig zijn, gaan we aanvullend onderzoek
uitvoeren. Eventuele budgettaire consequenties van de collectieve financiering maken
onderdeel uit van de integrale afweging over de wijze waarop zorg in onderwijstijd
wordt vormgegeven. Hiermee kunnen wij op de langere termijn een duurzame oplossing
bieden voor de knelpunten die scholen, leerlingen en hun ouders ervaren bij de organisatie
van zorg in onderwijstijd.
Factsheet Gezondheidszorg in het onderwijs
Voor het organiseren van zorg in onderwijstijd is het ook belangrijk dat de positie
van het onderwijspersoneel en de school duidelijk is. Daarom is de factsheet Gezondheidszorg in het onderwijs7 verduidelijkt en wordt ook de handreiking Medisch handelen in het basisonderwijs van de PO-Raad aangepast. In de factsheet staat wie welke zorg mag verlenen en waarover afspraken,
bij voorkeur aan het begin van elk schooljaar, tussen ouders, leerlingen en scholen
gemaakt kunnen worden. Het is primair de verantwoordelijkheid van de ouders dat de
zorg, bijvoorbeeld de diabeteszorg, georganiseerd wordt voor hun kind. De school is
verplicht de mogelijkheden te onderzoeken. Hiermee hebben wij de motie van het lid
Van Meenen8 uitgevoerd.
B) Onderwijs-zorgarrangementen
Hoewel de meeste kinderen uitstekend op hun plek zijn op een school en/of een zorginstelling,
vallen kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte op onderwijs én zorg te vaak
tussen wal en schip. Deze kinderen komen niet volledig tot wasdom binnen de huidige
kaders van het onderwijsstelsel, maar ontvangen op alternatieve locaties ook niet
altijd de juiste ondersteuning. Ouders kiezen er dan soms voor om hun kinderen aan
te melden bij zorginstellingen, particuliere scholen of andere initiatieven.
Wij vinden het onacceptabel dat kinderen voor passende ondersteuning afhankelijk zijn
van particuliere scholen of initiatieven, mede met het oog op kansengelijkheid. Daarnaast
is het van belang dat ontwikkeling plaatsvindt in een veilige, leerzame en professionele
omgeving waar toezicht gehouden kan worden. Daarom willen wij dat ook voor kinderen
met een (extra) ondersteuningsbehoefte plek is in het (speciaal) onderwijs.
Daar zijn wel extra inspanningen voor nodig die wij hieronder zullen toelichten. Indien
een vrijstelling van de leerplicht tóch in het belang van het kind is, dan staat zorg
samen met ouders aan de lat voor de ontwikkeling van het kind. Daarom bekijken wij
welke additionele maatwerkmogelijkheden gecreëerd moeten worden en hoe wij het ontwikkelingsaanbod
in een zorgomgeving kunnen verbeteren.
AEF-rapport
Onderzoeksbureau AEF heeft in samenwerking met ouders en betrokken organisaties onderzocht
welke belemmeringen er spelen voor de ontwikkeling van een kinderen met een extra
ondersteuningsbehoefte zodat er ook voor hen een passende plek kan worden geboden
in het onderwijs. Belangrijke belemmeringen die genoemd worden in het rapport zijn
onder andere de beperkte mogelijkheden om op structurele basis af te wijken van de
onderwijstijd en de strikte kaders waaraan de onderwijsbekostiging is gebonden. Bij
dezen ontvangt uw Kamer het rapport Op weg naar een optimale ontwikkeling voor ieder kind9. Wij nemen de volgende maatregelen:
1) Huidige maatwerkmogelijkheden beter benutten
Het onderwijsstelsel biedt veel ruimte aan maatwerkmogelijkheden voor kinderen met
een extra ondersteuningsbehoefte. Helaas worden deze niet altijd benut. Dit kan zijn
omdat de mogelijkheden onvoldoende bekend zijn, de regels onduidelijk zijn geformuleerd
of omdat bij twijfel vaak de voorzichtige keuze wordt gemaakt. Wij roepen scholen,
samenwerkingsverbanden en zorg dan ook op om de bestaande ruimte aan maatwerkmogelijkheden
in de volle breedte te benutten en om in het belang van het kind waar nodig de randen
van het onderwijssysteem op te zoeken.
Er is behoefte aan helderheid en eenvoud, omdat informatie nu via veel verschillende
kanalen beschikbaar is. Wij gaan dit bundelen en beschikbaar maken. Daarom zetten
wij in op een sterke verbetering van de communicatie naar samenwerkingsverbanden,
scholen, (jeugd)hulp, jeugdgezondheidszorg, gemeenten, ouders en kinderen met de volgende
elementen:
• Een handreiking over ruimte in regels in passend onderwijs. Hierin staat o.a. hoe
passend onderwijs werkt, wat er in de wet staat en welke mogelijkheden er zijn voor
extra ondersteuning. Daarnaast willen we de belangrijkste vragen en misverstanden
rondom passend onderwijs uitlichten; en
• Een document dat op gedetailleerde wijze een overzicht verschaft van onderwijswetgeving
op het grensvlak van onderwijs en zorg, inclusief onderbouwing en verwijzingen naar
desbetreffende wetsartikelen. Dit document kan behulpzaam zijn als naslagwerk, bijvoorbeeld
voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om hun ondersteuningsaanbod vorm te
geven.
Wij zetten in op publicatie en brede verspreiding van deze documenten en kennisdeling
bij alle betrokken partijen in het begin van 2020.
2) Meer mogelijkheden om af te wijken van de onderwijstijd
Afwijking van de onderwijstijd wordt aangevraagd bij de Inspectie van het Onderwijs
(IvhO) en verleend voor één jaar. Ondanks dat verlenging mogelijk is, blijft het perspectief
van tijdelijkheid aanwezig. De IvhO beoogt hiermee te bereiken dat scholen zich maximaal
inzetten om het ontwikkelingsperspectief van een leerling te bereiken en er actief
gewerkt wordt aan instroom of terugkeer naar het onderwijs. Wij onderschrijven dit
belang, maar zien ook dat dit in sommige situaties als belemmerend wordt ervaren.
Voorkomen moet worden dat kinderen onnodig worden vrijgesteld van de leerplicht. Voorop
staat dat wordt gekeken naar wat nodig is om een kind (weer) optimaal te laten functioneren
op het niveau dat hij/zij aankan, ook wanneer dit in minder uren bereikt kan worden.
Wij zullen in overleg met de IvhO bezien of dit structurelere perspectief op onderwijs
via nadere toelichting kan worden geborgd of dat aanpassing in wet- en regelgeving
nodig is. Daarnaast bekijken wij ook in het kader van «Ruimte voor Regie»10 hoe wij om willen gaan met de invulling en afwijking van de onderwijstijd in het
primair onderwijs. Conform de motie van het lid Bisschop bezien wij «in hoeverre met het oog op het bieden van passend onderwijs een wettelijke ontheffing
van het verplichte aantal schooldagen en vakantieweken nodig en mogelijk is die met
kwalitatieve waarborgen is omgeven.» 11
3) Flexibiliseren onderwijsmiddelen
Onderwijsmiddelen zijn er om onderwijs te verzorgen en dit blijft ook zo. Echter,
wij zien dat een te rigide benadering in de praktijk belemmerend kan werken om de
samenwerking tussen het speciaal onderwijs en zorglocaties goed vorm te geven. Mooie
lokale en regionale initiatieven waar gemeente, zorglocatie, school en samenwerkingsverband
de handen ineen proberen te slaan om kinderen te helpen blijken vaak onhaalbaar omdat
er geen onderwijsmiddelen ingezet mogen worden voor dit soort constructies. Daarom
willen wij verder uitzoeken of en hoe financieringsmogelijkheden geflexibiliseerd
kunnen worden om cofinanciering te vergemakkelijken. De flexibilisering zal betrekking
hebben op activiteiten die bijdragen aan de toeleiding (terug) naar onderwijs of aan
het behouden van kinderen voor het onderwijs. Te denken valt aan het beperkt inzetten
van een leraar op een zorginstelling zodat kinderen kunnen wennen aan het ontvangen
van onderwijs indien de stap (terug) naar school nog te groot is. Een andere mogelijkheid
is om leerlingen met een sterke zorgbehoefte tijdens de schoolvakanties naar een kinderdienstencentrum
te laten gaan met een bijdrage van het samenwerkingsverband voor het onderwijs dat
daar wordt geboden. Het feit dat scholen, in tegenstelling tot kinderdienstencentra,
niet het hele jaar open zijn kan voor ouders namelijk een reden zijn om een vrijstelling
van de leerplicht aan te vragen. Tevens bezien wij of het wenselijk en mogelijk is
om op experimenteerbasis initiatieven meer ruimte te bieden om hun ontwikkelingsaanbod
vorm te geven. Hieruit kunnen lessen worden getrokken voor eventuele flexibilisering
in de toekomst.
4) Een meer zorgvuldige vrijstellingsprocedure
Zoals aangekondigd gaan wij het onderwijskundig perspectief beter betrekken bij het
afgeven van een vrijstelling van de leerplicht op grond van artikel 5 onder a.12 Een beroep op een vrijstelling van de leerplicht kan uitsluitend door ouders worden
gedaan, en mag nooit het gevolg zijn van een gebrek aan een zo passend mogelijk onderwijsaanbod,
maar alleen het onvermijdelijke resultaat van ernstige lichamelijke en psychische
klachten. Wij gaan de volgende aanpassingen doorvoeren:
1. Het betrekken van het onderwijskundig perspectief wordt wettelijk verankerd in de
Leerplichtwet 1969 en de Leerplichtwet BES. Zowel van het regionaal ondersteuningsaanbod
als van de individuele leermogelijkheden van het kind dient een volledig beeld te
zijn, alvorens overgegaan kan worden tot het afgeven van een vrijstelling;
2. De jeugdarts geeft nu volgens de wet een verklaring af of een kind tot een school
kan worden toegelaten louter op medische gronden. Deze afweging zal worden verbreed.
Welke elementen onderdeel worden van het afwegingskader wordt nader uitgewerkt;
3. Er komt meer variatie ten aanzien van de duur van een vrijstelling. Het minimum van
één jaar zal gehandhaafd blijven, maar overige restricties met betrekking tot de duur
van de vrijstelling worden losgelaten; en
4. De gemeente benoemt een casusregisseur die verantwoordelijk is voor het proces rondom
de vrijstelling, de monitoring en de evaluatie. Deze casusregisseur houdt daarmee
zicht op de (ontwikkeling van de) behoeftes en ontwikkelingsmogelijkheden van het
kind en draagt er zorg voor dat gemaakte afspraken worden nagekomen. Het ligt voor
de hand dat deze rol door de leerplichtambtenaar zal worden ingevuld maar dit is nog
punt van nadere uitwerking. De inhoudelijke afweging aangaande de vrijstelling blijft
bij de jeugdarts liggen.
Wij verwachten dat het wetsvoorstel eind dit jaar zal worden afgerond in afstemming
met het veld en voorgelegd kan worden voor internetconsultatie.
5) Ontwikkeling in een zorgomgeving
Ons uitgangspunt is dat in beginsel alle kinderen leerbaar zijn en zo min mogelijk
kinderen worden vrijgesteld van de leerplicht (zie ook punt 4). Indien kinderen desondanks
zijn vrijgesteld van de leerplicht, verdienen zij het om zich optimaal te ontwikkelen,
bijvoorbeeld op een zorgboerderij, thuis of op een kinderdienstencentrum. Wanneer
kinderen zijn vrijgesteld van de leerplicht is en blijft het onderwijs niet verantwoordelijk
voor het bekostigen en/of verzorgen van onderwijs. Het is daarom van belang dat zorgpartners
het ontwikkelaanbod optimaal vormgeven, hetgeen in veel gevallen goed lukt. Dit is
een verantwoordelijkheid van gemeenten, zorgkantoren, ouders en zorgverzekeraars.
Wij gaan met hen in gesprek om te bezien wat zij nodig hebben om dit aanbod verder
te verbeteren. Het AEF-rapport geeft aan, dat het belangrijk is dat er kennisuitwisseling
komt tussen zorgprofessionals en onderwijsprofessionals om de ontwikkeling van zorg
te verbeteren. We gaan aan de slag om deze uitwisseling te stimuleren.
Het AEF rapport bevat nog meer relevante aanbevelingen, onder andere dat er meer aandacht
moet zijn voor passend onderwijs in de lerarenopleiding en belang van warme overdracht
tussen scholen, met name in overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
Deze aanbevelingen worden meegenomen in reeds lopende trajecten.
C) Versterken van regionale samenwerking
Om de samenwerking tussen onderwijs, zorg en jeugd te verbeteren is het van belang
om de regionale structuren te versterken om onze partners optimaal in stelling te
brengen.
Ondersteuningsprogramma regio’s
Om de samenwerking tussen onderwijs, zorg en jeugd te verbeteren is het van belang
om lokaal samen te werken in interprofessionele teams en regionaal afspraken te maken
onder regie van gemeenten. In het adviesrapport Met andere ogen heeft René Peeters, in opdracht van de Coalitie Onderwijs-jeugd-Zorg, adviezen opgesteld
voor een duurzame verbetering van de samenwerking tussen kinderopvang, onderwijs en
zorg. De adviezen zijn nu in uitvoering en in het programma Met Andere Ogen, werken
lokale praktijk en de leden van de coalitie samen om ontwikkelingskansen van kinderen
te verbeteren. Het is een lerende aanpak, met een klein programmabureau, dat faciliteert
om lerend te ontdekken wat echt werkt. Vanuit het kind en met betrokkenheid van ouders.
31 oktober starten circa tien inspiratiegemeenten/regio’s, verspreid over het hele
land. Inzet is om de lokale samenwerking tussen professionals vanuit onderwijs-jeugd
en zorg te intensiveren, waarbij langjarige resultaatgerichte afspraken op lokaal
en regionaal niveau gemaakt worden met monitoring op het niveau van die afspraken,
interprofessionele samenwerking op de werkvloer te realiseren en het OOGO aan te scherpen.
Naast de inspiratieregio’s worden ook andere geïnteresseerde regio’s betrokken bij
de lerende aanpak.
Subsidieverhoging voor onderwijs(zorg)consulenten
Onderwijs(zorg)consulenten helpen ouders en scholen door onafhankelijk te adviseren
over maatwerkmogelijkheden. Wij achten het van groot belang dat de consulenten goed
geëquipeerd zijn om ouders en scholen uitgebreid en tijdig van advies te kunnen voorzien.
Consulenten uit de verschillende regio’s delen hun ervaringen én gaan bij terugkerende
casuïstiek hierover in gesprek met het veld. Daarom hebben wij hun subsidie verhoogd
en structureel gemaakt.
Thuiszitters
Op 15 februari jl. hebben wij uw Kamer, samen met de Minister van Rechtsbescherming,
geïnformeerd over de versnellingsagenda om de afspraken uit het Thuiszitterspact versneld
uit te voeren.13 Wij zijn samen met de andere pactpartners niet tevreden over het aantal thuiszitters,
ondanks de inspanningen die worden geleverd in het land. Op 3 juni jl. is de jaarlijkse
thuiszitterstop georganiseerd, dit jaar door jongeren zelf. Tijdens de top hebben
zij aanbevelingen gedaan richting de partners van het Thuiszitterspact. Daarnaast
heeft Regioplan regionaal onderzoek gedaan naar thuiszitters en waar beleid versneld
kan worden. Op basis van dit onderzoek en de aanbevelingen van jongeren komen wij
tot concrete acties. Zo wordt in tien regio’s dit schooljaar een gesprek gevoerd over
een versnellingsaanpak om het aantal thuiszitters te verminderen, worden drie regio’s
waar het aantal thuiszitters is gedaald in beeld gebracht om hun aanpak te delen,
worden circa 20 regionale maatwerkbijeenkomsten georganiseerd door stichting Gedragswerk
en het NJI om de samenwerking rond (het voorkomen van) thuiszitters te versterken.
Tot slot is een modelconvenant opgesteld om gegevensdeling omtrent thuiszitters te
bevorderen, om situaties adequater op te kunnen lossen.
Vaak komt een kind thuis te zitten vanwege een gebrek aan regie wanneer complexe situaties
opgelost moeten worden. Er zijn veel partijen betrokken, maar niemand neemt verantwoordelijkheid.
Daarom werken wij aan de juridische verplichting tot het organiseren van doorzettingsmacht
binnen het onderwijs en de jeugdhulp. De exacte invulling wordt nu in samenwerking
met het veld uitgewerkt. Deze doorzettingsmacht zal zich in elk geval niet richten
op het accepteren van een aanbod door ouders. Het doel is om te zorgen dat doorgepakt
kan worden wanneer de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp stagneert en men
niet tot een integraal ondersteuningsaanbod kan komen. Beoogd wordt dat gemeenten
en samenwerkingsverbanden worden verplicht om in het OOGO afspraken te maken over
bij wie zij doorzettingsmacht leggen. Dit zal wettelijke borging krijgen in de onderwijswetten
en de Jeugdwet. Wij verwachten dit wetsvoorstel volgend jaar voor te kunnen leggen
voor internetconsultatie.
Tenslotte
Wij zijn verheugd te merken dat de samenwerking tussen onderwijs en zorg steeds beter
op gang komt en dat de lijnen korter worden. De bereidheid om kwetsbare kinderen te
helpen is altijd enorm groot bij de betrokkenen, maar de samenhang en samenwerking
tussen onderwijs en zorg was niet altijd vanzelfsprekend. Wij waarderen de betrokkenheid
en passie waarmee ouders, leraren, zorgverleners, leerlingen en anderen meedenken
en meebeslissen. Wij hopen de komende jaren op een vergelijkbare inzet, zodat wij
gezamenlijk blijven werken aan een betere aansluiting tussen onderwijs en zorg. Wij
verwachten met de uitwerking van de maatregelen die zijn geschetst in deze brief forse
stappen te zetten en blijven op zoek naar manieren om zorg en onderwijs beter te verbinden.
Wij zullen uw Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2020 opnieuw informeren over de
voortgang.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.