Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake gijzeling journalist door rechter-commissaris
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 545
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2019
Inleiding
De Vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid heeft mij op 25 oktober 2019 gevraagd
een reactie te geven op het bericht «Rechter commissaris neemt journalist in gijzeling».
Tevens is mij verzocht in die reactie een korte uiteenzetting te geven van de wet
op dit punt en de wetsgeschiedenis hierover (de bedoeling van de wetgever) en in te
gaan op het verschoningsrecht, indien de bron (op andere wijze) reeds bekend is geworden.
Met deze brief voldoe ik aan uw verzoek.
Onderhavige casus
Bovengenoemd bericht ziet op de gijzeling van journalist R. Bas. Voor de omstandigheden
van deze zaak verwijs ik naar de gepubliceerde uitspraken van de rechter-commissaris
in de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2019 (zie ECLI:NL:RBROT:2019:8331) en de rechtbank
Rotterdam van 25 oktober 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:8376).
Wettelijk kader en toepassing door de rechter
Met ingang van de wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging
van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (Bronbescherming in strafzaken)
van 4 juli 2018 (Stb. 2018, nr. 264; inwerkingtreding 1 oktober 2018, Stb. 2018, nr. 265) is in artikel 218a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het aan een journalist
beroepshalve toekomende verschoningsrecht neergelegd.1 Artikel 218a, eerste lid, Sv luidt als volgt:
«Getuigen die als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring, beschikken
over gegevens van personen die deze gegevens ter openbaarmaking hebben verstrekt,
kunnen zich verschonen van het beantwoorden van vragen over de herkomst van die gegevens.»
Deze wet strekt tot vastlegging van het recht op bronbescherming, waarop personen
een beroep kunnen doen bij de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting in een
democratische samenleving (artikel 10 EVRM), zoals dit door het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens (EHRM) is uitgelegd. Daartoe wordt aan personen die zich op
professionele wijze bezig houden met berichtgeving en degenen die ten behoeve daarvan
gegevens verstrekken extra bescherming geboden om vrijelijk, zonder inmenging van
het openbaar gezag, inlichtingen of denkbeelden te ontvangen en te verstrekken. In
een democratische samenleving komt aan nieuwsgaring over de verschillende onderdelen
van de samenleving een bijzonder belang toe. In een democratische samenleving hebben
burgers er recht op om te worden geïnformeerd, ook als deze informatie de autoriteiten
onwelgevallig zou zijn. In dit licht kan het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting
meebrengen dat bij de informatievergaring die daarmee samenhangt, bronbescherming
wordt gezocht en gerespecteerd. Het gaat hier niet om de enkele meningsuiting als
individuele expressie of appreciatie die niet voor verificatie vatbaar is, maar om
nieuwsgaring die berust op gegevens die anders niet in de openbaarheid zouden komen.2
De rechtbank Rotterdam heeft in zijn uitspraak ten aanzien van het verschoningsrecht
het volgende overwogen. «Het verschoningsrecht is niet absoluut, maar is beperkt tot
bronbescherming in het belang van de vrije nieuwsgaring. Het gaat daarbij niet alleen
om de naam van de bron, maar ook om informatie over de feitelijke omstandigheden waaronder
de journalist informatie van een bron heeft verkregen en de ongepubliceerde inhoud
van de door de bron aan de journalist geleverde informatie. (...) Het verschoningsrecht
geldt blijkens rechtspraak van het EHRM (in beginsel) ook voor bronnen die niet of
niet langer anoniem zijn. Het omvat (...) ook en in het bijzonder het recht van de
journalist om geen tekst en uitleg te hoeven geven over een door hem met een bron
gevoerd gesprek. Te beperkte uitleg van wat onder bronbescherming valt heeft, zoals
het EHRM herhaalde malen benadrukt heeft, een afschrikwekkende werking op het delen
van informatie door bronnen die anoniem willen blijven en is aldus een gevaar voor
de vrije nieuwsgaring.»3
Het tweede lid van artikel 218a Sv bepaalt welke belangenafweging er dient plaats
te vinden bij de vraag of verschoningsrecht moet wijken voor zwaarwegende belangen
als bedoeld in dat artikellid:
«De rechter-commissaris kan het beroep van de getuige [op het verschoningsrecht] afwijzen
indien hij oordeelt dat bij het onbeantwoord blijven van vragen aan een zwaarder wegend
maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.»
Met de bewoordingen van artikel 218a Sv, waarin van de rechter een uitdrukkelijke
afweging wordt gevergd van de in het geding zijnde belangen, is bepaald dat het belang
van de bronbescherming alleen kan worden doorbroken ten behoeve van een zwaarder wegend
maatschappelijk belang waaraan onevenredig grote schade wordt toegebracht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat in de onderhavige zaak onvoldoende is gebleken van
een zodanig zwaarwegend belang dat dit nu zou moeten leiden tot doorbreking van het
verschoningsrecht.
Reactie op eerdergenoemd bericht
U hebt mij om een reactie gevraagd ten aanzien van de gijzeling van de journalist.
Het past mij niet om hierop inhoudelijk in te gaan. Het betreft een rechterlijke beoordeling
in een individuele zaak. Voorts is de strafzaak nog onder de rechter.
Tot slot wil ik nogmaals benadrukken dat in de onderhavige zaak de journalist «bijvangst»
was; hij kwam in beeld door de inzet van opsporingsbevoegdheden jegens een ander.
Met andere woorden, er zijn geen dwangmiddelen toegepast ten opzichte van de journalist.
Zijn telefonische communicatie is niet afgetapt.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid