Brief regering : Uitkomsten experiment vervroegde inzet no-riskpolis en verkenning naar uitbreiding no-riskpolis
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 956 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2019
Met deze brief informeer ik u over de effecten van het «experiment vervroegde inzet
no-risk polis Ziektewet»1 en de conclusies die ik daaruit trek. In mijn eerdere brief2 schreef ik u over de uitkomsten van het onderzoek naar effectiviteit van de no-riskpolis
onder de bestaande voorwaarden. In deze brief ga ik in op de uitkomsten van het experiment
waarin de no-riskpolis tijdelijk vervroegd werd toegekend aan een specifieke groep3. Daarnaast bericht ik u, mede namens de Staatssecretaris van SZW die hierover vragen
ontving vanuit uw Kamer, over de verkenning om de no-riskpolis uit te breiden naar
bepaalde groepen chronisch zieken. Deze verkenning is uitgevoerd naar aanleiding van
het SER advies «Werk: van belang voor iedereen» en de petitie die stichting Emma at
Work en het Jongerenpanel Zorg én Perspectief indienden4. Tot slot ga ik in deze brief in op andere toezeggingen en moties op het terrein
van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Kernboodschappen
– Uit onderzoek naar de resultaten van het experiment met de vervroegde inzet van de
no-riskpolis blijkt dat mensen met een vervroegde no-riskpolis niet vaker en ook niet
duurzamer aan het werk komen dan mensen zonder deze no-riskpolis.
– Ook blijkt dat slechts 9% van de mensen uit de experimentgroep voldeed aan alle condities
om de vervroegde no-riskpolis effectief te kunnen laten zijn.
– Ik heb op basis van deze resultaten besloten om niet tot vervroegde toekenning van
de no-riskpolis over te gaan.
– Voor mensen die op dit moment geen toegang hebben tot de no-riskpolis, maar moeite
hebben de arbeidsmarkt te betreden vanwege een chronische aandoening, wil ik onderzoeken
of de no-riskpolis een oplossing biedt.
– Ik zal daarbij stap voor stap te werk gaan, om gaandeweg het onderzoek te kunnen beoordelen
of deze uitbreiding van de no-riskpolis haalbaar en zinvol is.
– Daarnaast ga ik met betrokkenen in gesprek om te kijken hoe we de mogelijkheden van
de no-riskpolis voor mensen met scholingsbelemmeringen beter kunnen benutten.
Experiment vervroegde inzet no-riskpolis
Aanleiding en opzet
In 2017 is een experiment gestart met de vervroegde inzet van de no-riskpolis in de
Ziektewet (hierna: ZW). De veronderstelling was dat een no-riskpolis het voor werkgevers
makkelijker zou maken om iemand met gezondheidsbeperkingen aan te nemen. Het experiment
vloeide voort uit een van de aanbevelingen van de werkgroep Kanker & Werk. Deze werkgroep
startte in 2014 naar aanleiding van het Actieplan Kanker en Werk dat het lid Van Weyenberg
(D66) presenteerde om de arbeidsmarktpositie van mensen die kanker hebben of hebben
gehad te verbeteren. De werkgroep stelde voor om een pilot te starten met een no-riskpolis
voor deze groep.
Een no-riskpolis kan werkgevers over de streep trekken om mensen met een ziekte of
arbeidsbeperking aan te nemen. De no-riskpolis maakt het financiële risico dat de
werkgever bij ziekte van zijn werknemer loopt namelijk kleiner. Als de werknemer ziek
wordt dan heeft hij recht op ziekengeld van UWV en mag de werkgever dit ziekengeld
in mindering brengen op de loondoorbetalings-verplichting. Naar verwachting komen
mensen met een ziekte of arbeidsbeperking daardoor gemakkelijker aan het werk.
Normaal gesproken krijgen mensen na de aanvraag van een WIA-uitkering, dus na twee
jaar ziekte, recht op een no-riskpolis. Het ontstaan van dit recht werd met het experiment
één jaar vervroegd: alle ZW-gerechtigden die minstens één jaar ziek waren en voor
wie UWV een eerstejaars ziektewetbeoordeling (hierna: EZWb) verrichte, kregen recht
op een no-riskpolis. UWV toetst bij de EZWb of er in het tweede ziektejaar nog recht
bestaat op ziekengeld. Als iemand met algemeen geaccepteerde arbeid minimaal 65% van
het oude loon kan verdienen, dan eindigt de ZW-uitkering (35-minners). Mensen voor
wie dit niet geldt behouden hun ZW-uitkering en kunnen na twee jaar ziekte een aanvraag
voor de WIA doen.
De 5.000 deelnemers aan het experiment werden door loting verdeeld over de twee experimentgroepen
die na de EZWb een no-riskpolis toegewezen kregen (35-minners en ZW-gerechtigden)
en twee controlegroepen die geen recht hadden op een vervroegde no-riskpolis (eveneens
35-minners en ZW-gerechtigden). Aan het experiment deden niet alleen mensen mee die
kanker hebben of hebben gehad. De mensen in de experimentgroepen ontvingen een brief
van UWV waarin stond dat de no-riskpolis op hen van toepassing was.
Uitkomsten en conclusie
De evaluatie van het experiment met de vervroegde inzet van de no-riskpolis bestond
uit twee delen. UWV onderzocht of de vervroegde inzet van de no-riskpolis heeft geleid
tot meer werkhervatting in het eerste jaar na de EZWb. Daarnaast verrichtten De Beleidsonderzoekers
onderzoek naar de voorwaarden op basis waarvan de no-riskpolis effectief zou kunnen
zijn. De onderzoeksrapporten stuur ik u met deze brief toe.
Uit het onderzoek van UWV blijkt dat mensen met een no-riskpolis niet vaker aan het
werk waren na het eerste ziektejaar dan mensen die geen no-riskpolis toegewezen kregen.
Ook had de no-riskpolis geen effect op de duurzaamheid van de werkhervatting. Uit
het onderzoek van De Beleidsonderzoekers blijkt dat de no-riskpolis alleen effectief
kan zijn als ZW-gerechtigden aan een aantal condities voldoen. Zij moeten op zoek
zijn naar werk, in contact komen met werkgevers, op de hoogte zijn van het recht op
de no-riskpolis en tot slot bereid zijn om de no-riskpols te noemen bij een sollicitatiegesprek.
De onderzoekers concluderen dat van alle mensen die deelnamen aan de experimentgroep
slechts 9% hieraan voldeed. Verder blijkt uit dit onderzoek dat de deelnemers aan
het experiment die kanker hebben, of hebben gehad, significant vaker werk hervatten
dan mensen met een andere diagnose. Dit lijkt echter niet door de no-riskpolis te
komen. Ook waren (ex-)kankerpatiënten die deelnamen aan dit experiment niet vaker
of minder vaak bekend met de no-riskpolis en keken zij niet positiever of negatiever
tegen het instrument aan dan mensen met andere aandoeningen.
Uit de evaluatie blijkt dus dat (voormalig) ZW-gerechtigden met een no-riskpolis niet
gemakkelijker aan het werk te komen na het eerste ziektejaar. Ook blijkt dat er vaak
niet voldaan wordt aan de condities die ervoor zorgen dat de no-riskpolis effectief
kán zijn. Ik heb nagedacht of we kunnen zorgen dat meer mensen aan de bovengenoemde
condities voldoen.
– Een belangrijke conditie is dat werkzoekenden weten dat ze in aanmerking komen voor
een no-riskpolis. Ongeveer de helft van de deelnemers aan het experiment (45%) was
bekend met het vervroegde recht op de no-riskpolis. De bekendheid van de vervroegde
no-riskpolis was daarmee ongeveer drie keer zo groot als de bekendheid van de no-riskpolis
onder de reguliere voorwaarden. Bij de reguliere no-riskpolis wist één op de zes mensen
dat zij recht hadden op de no-riskpolis.
– Een no-riskpolis kan effectief zijn als de werkgever weet dat de werkzoekende onder
de no-riskpolis valt. Werkzoekenden kunnen zelf bepalen of ze tijdens de sollicitatie
willen noemen dat zij een no-riskverklaring hebben. Ook werknemers zijn in beginsel
niet verplicht om te melden dat zij onder het recht op een no-riskpolis vallen5. Ik zie geen reden om hen te verplichten dit wel te doen, het gaat tenslotte om privacygevoelige
informatie.
Vanwege deze resultaten en overwegingen zie ik geen aanleiding om de vervroegde toekenning
van de no-riskpolis voor ZW-gerechtigden in te voeren.
Moties
Met deze brief ga ik ook in op de motie van het lid Van Dijk6. Deze motie roept mij op om de dienstverlening aan de groep 35-minners te verbeteren
en te investeren in (om)scholing van deze groep. De afgelopen tijd heb ik diverse
stappen gezet om de dienstverlening voor WGA-gerechtigden te verbeteren en 35-minners
profiteren daar ook van. Sinds begin dit jaar kunnen WW-gerechtigde 35-minners namelijk
ondersteuning vanuit de WGA-dienstverlening krijgen in plaats van vanuit de WW-dienstverlening
van UWV. Zij worden dus ondersteund door professionals die erin gespecialiseerd zijn
om mensen met een arbeidsbeperking te begeleiden naar werk. UWV kan voor hen ook re-integratietrajecten
en scholing inkopen. De motie roept daarnaast op om de no-riskpolis ook voor 35-minners
van toepassing te laten zijn. De no-riskpolis geldt al voor mensen die bij de WIA-claimbeoordeling
35-min worden verklaard en in dienst treden bij een nieuwe werkgever. Voor de mensen
die bij de EZWb 35-min worden verklaard geven de resultaten van het experiment met
de vervroegde inzet van de no-riskpolis mij als gezegd geen aanleiding om de no-riskpolis
vervroegd toe te kennen.
Daarnaast heeft uw Kamer in de motie van het lid Schut-Welkzijn7 verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de uitlooptermijnen in de WIA
(de periode waar in de uitkeringsgerechtigde na een herbeoordeling zijn oude uitkering
houdt) in te perken en uit deze besparing een uitbreiding van de no-riskpolis te financieren
zodat mensen die vanuit de WIA herstellen ook nog onder de no-riskpolis vallen. Ik
zie daar op basis van de uitkomsten van bovengenoemd experiment met een vervroegde
no-riskpolis voor ZW-gerechtigden en de resultaten van de evaluatie8 naar de bestaande no-riskpolissen op dit moment geen aanleiding toe. Daarnaast vallen
er bij het inkorten van de uitlooptermijn onvoldoende financiële middelen vrij om
deze uitbreiding te financieren. Over de mogelijkheid om de uitlooptermijnen te uniformeren
zal ik in overleg met sociale partners treden.
Uitbreiding no-riskpolis voor mensen met een chronische ziekte
Zoals ik in de inleiding van deze brief schetste is naar aanleiding van het SER-advies
«Werk: van belang voor iedereen» en de petitie die de stichting Emma at Work en Jongerenpanel
Zorg én Perspectief indienden op mijn ministerie verkend wat de mogelijkheden zijn
om de no-riskpolis uit te breiden naar bepaalde groepen chronisch zieken, waaronder
jongeren.
Er is een groep mensen die moeite heeft om aan de slag te komen vanwege hun aandoening.
Zij hebben een chronische ziekte en daardoor een verhoogde kans op uitval. Werkgevers
kunnen terughoudend zijn hen aan te nemen, vanwege het (veronderstelde) hogere risico
op uitval. Een deel van de chronisch zieke jongeren valt mogelijk al onder een van
de bestaande no-riskverklaringen, maar maakt geen gebruik van het instrument. Ik blijf
daarom de komende tijd inzetten op het vergroten van de bekendheid van de no-riskpolis,
ook onder chronisch zieke jongeren. Een ander deel van de chronisch zieken voldoet
niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een van de bestaande no-riskverklaringen. Dat vind ik lastig uit te leggen, want we streven naar een samenleving waarin
iedereen mee kan doen. Daarom wil ik verder onderzoeken of de no-riskpolis voor deze
mensen uitgebreid kan worden. Beide stappen zet ik hieronder uiteen.
Bekendheid no-riskverklaring scholingsbelemmeringen
In mijn eerdere brief9 schreef ik u al dat slechts 16% van de personen die onder de no-riskpolis vallen,
dat weten. Ik denk dat de situatie voor de groep chronisch zieke jongeren vergelijkbaar
is. Anders gezegd: ik denk dat een deel van de chronisch zieke jongeren nu geen gebruik
maakt van de no-riskpolis, terwijl dit wel mogelijk is. Als hun ziekte of handicap
hen belemmert of belemmerde tijdens hun opleiding kunnen jongeren tijdens of na hun
studie de no-riskpolis scholingsbelemmeringen aanvragen. Navraag bij UWV leert mij
dat zij hier relatief weinig gebruik van maken. Ik ga daarom onderzoeken welke mogelijkheden
er zijn om het aantal mensen dat een no-riskverklaring aanvraagt vanwege scholingsbelemmeringen
te laten groeien, zodat er meer rechthebbenden zijn die de voordelen van de no-riskpolis
benutten. Ik ga hiertoe met onder andere UWV en Emma at Work in gesprek.
Onderzoek naar verdere uitbreiding no-riskpolis
Daarnaast wil ik onderzoeken of de no-riskpolis verder uitgebreid kan worden naar
bepaalde groepen chronisch zieken. Dat wil ik zorgvuldig en stapsgewijs doen, om steeds
te kunnen beoordelen of een volgende stap richting uitbreiding haalbaar en zinvol
is.
Stap 1: afbakening
De eerste stap die ik wil zetten is de afbakening van de groep voor wie we de no-riskpolis
mogelijk uitbreiden. Ik zie geen reden voor een leeftijdsgrens bij een mogelijk uitbreiding.
Daarom richt ik mij niet op alleen op jongeren. Wel vind ik dat alleen mensen die
door een chronische ziekte een hoger risico op uitval hebben in aanmerking zouden
moeten komen. Ik zal laten onderzoeken hoe ik die afbakening vorm kan geven en uw
Kamer voor de zomer van 2020 informeren over de uitkomsten van het onderzoek. Op basis
van de eerste analyses en gesprekken met betrokkenen hanteer ik bij het onderzoek
de volgende uitgangspunten:
– De afbakening van de groep moet voor zowel werknemers als werkgevers zo uniform mogelijk
zijn. Beslissingen over toekenning op het niveau van gemeenten of arbeidsmarktregio’s
vind ik daarom onwenselijk.
– Het is niet mogelijk voor het UWV om aan de hand van een individuele beoordeling vast
te stellen of bij iemand met een bepaalde chronische ziekte in de toekomst sprake
is van een verhoogd risico op uitval. Dat risico hangt namelijk niet alleen af van
de medische situatie, maar ook van andere factoren die niet te voorzien zijn. Alleen
het beoordelen van de medische situatie – het vaststellen of iemand aan een bepaalde
aandoening leidt – blijft daarmee als mogelijkheid over. Die beoordeling wordt uiteraard
gedaan door de behandelend arts en niet door het UWV.
– Gegeven bovenstaande overwegingen zie ik graag een verdere analyse van de optie waarbij
UWV een no-riskverklaring toekent op basis van een limitatieve lijst met chronische
aandoeningen. Het onderzoek moet antwoord geven op de vraag of zo’n afbakening haalbaar
is en hoe de limitatieve lijst er uit kan komen te zien. Daarbij gelden in ieder geval
de volgende randvoorwaarden:
o De lijst moet werkbaar zijn voor werknemers, werkgevers en UWV.
o De vormgeving moet passen binnen de kaders van de wettelijke vereisten rondom privacy.
– Bij het externe onderzoek zullen verschillende partijen, waaronder de indieners van
de petitie, betrokken worden.
Het creëren van en werken met een limitatieve lijst met aandoeningen brengt ook nadelen
met zich mee. Het past niet goed binnen ons sociale zekerheidsstelsel als het ziektebeeld,
en niet de mogelijkheden die iemand heeft, centraal worden gesteld bij een beoordeling.
Ik vind het daarom belangrijk om met elkaar een zorgvuldig vormgegeven stapsgewijs
proces te doorlopen en daarin de juiste uitgangspunten en randvoorwaarden in te bouwen.
Stap 2: omvang en financiële gevolgen
Als uit het onderzoek blijkt dat de groep mensen met een chronische ziekte op een
haalbare en werkbare manier af te bakenen is, dan is het uiteraard ook van belang
om de omvang en financiële gevolgen van een mogelijke uitbreiding goed in kaart te
brengen. Het gaat daarbij ook om de vraag hoeveel mensen nu nog niet in aanmerking
komen voor een no-riskpolis en door uitbreiding wel. Ook dit wil ik zorgvuldig laten
onderzoeken, zodat duidelijk wordt voor hoeveel mensen een uitbreiding van de no-riskpolis
meerwaarde kan hebben en hoe dit zich onder meer verhoudt tot de totale kosten.
Op basis van de gehele analyse van afbakening, omvang en financiële gevolgen maak
ik de afweging of een vervolgstap richting uitbreiding van de no-riskpolis wenselijk
is. Ik zal u hier in de zomer van 2020 over informeren.
Stap 3: pilot effectiviteit
Als blijkt dat uitbreiding van de no-riskpolis wenselijk is zal ik door middel van
een pilot verkennen of uitbreiding van de no-riskpolis effectief is: komen de mensen
die vanwege hun chronische ziekte een no-riskpolis krijgen daadwerkelijk sneller aan
het werk? Eerder in deze brief schreef ik u al dat de effectiviteit van de no-riskpolis
niet voor iedere groep een gegeven is: de vervroegde inzet van de no-riskpolis in
de Ziektewet had geen zichtbaar effect op de werkhervatting.
Overige onderwerpen
Zoals ik toegezegd heb tijdens het algemeen overleg arbeidsmarktbeleid van 27 maart
jl. (Kamerstuk 29 544, nr. 911) geef ik een reactie op de vragen van de leden Stoffer (SGP) en Wiersma (VVD) over
de begeleiding van werknemers met psychische klachten. Acture heeft enkele aanbevelingen
opgesteld om de begeleiding van werknemers met psychische klachten verder te verbeteren.
Daarin worden versterking van het advies van de bedrijfsarts, de verbetering van de
kwaliteit van de bijdrage van de arbeidsdeskundigen en het belang van eenduidige protocollen
genoemd. Deze onderwerpen zullen meegenomen worden in het kwaliteitsverbeteringsprogramma
van het poortwachtersproces. In het kader van een alternatief pakket voor de regeerakkoordmaatregelen
Loondoorbetaling bij ziekte investeer ik in de periode 2019–2022 10 miljoen euro in
kwaliteitsintensivering tijdens het poortwachtersproces. Doel is optimale begeleiding
bij de re-integratie van zieke werknemers, waaronder uiteraard ook werknemers met
psychische klachten.
Tijdens het bovengenoemd algemeen overleg heeft het lid Renkema (GL) aandacht gevraagd
voor vangnetters: zieke werknemers die aanspraak maken op een Ziektewetuitkering omdat
zij geen werkgever meer hebben, zoals zieke uitzendkrachten en werknemers die ziek
uit dienst gaan. Zij komen minder vaak aan het werk dan zieke werknemers die nog wel
een werkgever hebben. De heer Renkema verwees daarbij naar het IBO geschikt voor de
arbeidsmarkt10, waarin onder meer een optie is geschetst om de re-integratie van vangnetters te
bevorderen. In dat IBO zijn tal van opties geschetst om instroom in de WIA te voorkomen
en arbeidsparticipatie vanuit de WIA te stimuleren. Uiteraardonderschrijf ik de wens
om van arbeidsparticipatie van langdurig zieken en arbeidsongeschikten te stimuleren.
De maatregelen waarmee het kabinet hier invulling aan geeft zijn in overleg met sociale
partners tot stand gekomen en heb ik geschetst in mijn brief van december 201811.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid