Brief regering : Reactie op CPB onderzoek "Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond"
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 951 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 oktober 2019
Op 12 juni jl. heeft het CPB het onderzoek «Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond1» gepubliceerd. Op verzoek van Uw Kamer2 reageer ik met deze brief op de uitkomsten van het onderzoek, mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het eerste
deel van de brief zal ik de belangrijkste uitkomsten van het CPB-onderzoek kort samenvatten
om daarna in het tweede deel de beleidsinzet van het kabinet uiteen te zetten. Ik
eindig de brief met een slotnoot.
De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek
Het CPB laat zien dat er sprake is van forse inkomensachterstanden bij personen met
een niet-westerse migratieachtergrond. Deze achterstanden zijn persistent: ze zijn
in 2017 ongeveer even groot als in 2003. Bovendien blijven de verschillen in inkomens
tussen personen met een niet-westerse achtergrond en personen zonder migratieachtergrond
over generaties heen bestaan. Op basis van het onderzoek en achterliggende analyses
kan weliswaar geconcludeerd worden dat kinderen van migrantenouders gemiddeld genomen
fors meer verdienen dan hun ouders3, maar deze inkomensgroei is niet groot genoeg om de inkomenskloof met de kinderen
van in Nederland geboren ouders te dichten.
In het rapport bespreekt het CPB ook een aantal kansrijke beleidsrichtingen:
• meer vroeg- en voorschoolse educatie,
• minder voortijdig schoolverlaten,
• het wegnemen van obstakels voor «stapelen»,
• het bieden van ondersteuning bij het vinden van stages,
• het bieden van betere informatie over arbeidsmarktperspectieven van studierichtingen,
zodat jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond vaker kiezen voor richtingen
met betere arbeidsmarktperspectieven,
• een kleiner verschil tussen flexibele en vaste contracten op de arbeidsmarkt,
• het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt.
Beleidsinzet van het kabinet
Het onderzoek van het CPB verstevigt de reeds bestaande kennisbasis over onderwijs-
en arbeidsmarktachterstanden van de personen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Het bevestigt daarmee het belang van de inzet van het kabinet om de kansenongelijkheid
te bestrijden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.
Maatregelen in het onderwijs
Om de kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen, en te borgen dat het schoolsucces
van jongeren niet afhankelijk is van de (migratie)achtergrond van de ouders, maar
van de capaciteiten van de jongeren zelf, zet het kabinet – in lijn met de in het
CPB-rapport genoemde voorstellen- in op:
• vroeg- en voorschoolse educatie (VVE), door met een extra investering van 170 miljoen zowel kwantiteit als kwaliteit
van het aanbod in de VVE te vergroten4,
• het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, waarvoor de onderwijsinstellingen en gemeenten aanvullende financiering ontvangen5, en waarvoor in elke RMC6-regio een regionaal programma met maatregelen is opgesteld,
• het beter mogelijk maken van doorstromen7, waarbij jaarlijks bijna 5 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor doorstroomprogramma’s
vmbo-mbo en vmbo-havo, en waarbij innovatieve werkwijzen voor doorstromen van mbo
naar hbo getest worden,
• gelijke kansen bij het zoeken naar stages, door het aanpakken van stagediscriminatie via bewustwording van vooroordelen en
stereotypen, door het bieden van ondersteuning aan studenten om negatieve beeldvorming
te overbruggen, door het versterken van netwerken, en door het vergroten van de bekendheid
van het meldpunt stagediscriminatie8,
• het bevorderen van studiekeuzes die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen, waarbij de Ministeries van SZW en OCW samenwerken met het onderwijsveld om inzichtelijk
te maken hoe betere studiekeuzes gestimuleerd kunnen worden. Dit gebeurt binnen één
van de pilots van het programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)». Op
dit programma ga ik later in deze brief nog nader in.
Bovenop de inzet die zich richt op de adviespunten uit het CPB-rapport zet het kabinet
breder in op het bevorderen van kansengelijkheid binnen het onderwijs. Het gaat daarbij
onder meer om het verkleinen van risico’s van overgangen binnen het onderwijs9, de verbetering van toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs in het algemeen
en de versterking van relevante netwerken via de Gelijke Kansen Alliantie10.
Maatregelen op de arbeidsmarkt
Ook op de arbeidsmarkt zet het kabinet in op het gelijktrekken van kansen. In lijn
met het CPB-rapport wordt daarbij:
• met de Wet Arbeidsmarkt in Balans11 een pakket aan maatregelen geïntroduceerd, dat de verschillen tussen vast en flexwerk verkleint,
• met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–202112 via drie pijlers ingezet op het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt en
het stimuleren van een inclusieve werkomgeving. Hiervoor wordt (1) met behulp van
nieuwe wetgeving en extra middelen toezicht door Inspectie SZW op aanwezigheid van
wervings- en selectiebeleid bij werkgevers mogelijk gemaakt, (2) is een onderzoeksprogramma
ingericht om arbeidsmarktdiscriminatie aantoonbaar effectief tegen kunnen te gaan,
en (3) is een meerjarig programma vormgegeven dat is gericht op cultuurverandering
ten aanzien van werving en selectie en de kracht van diversiteit op de werkvloer.
Programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)»
Het kabinet realiseert zich dat de arbeidsmarktachterstanden van de personen met een
niet-westerse migratieachtergrond groot en hardnekkig zijn. Deze achterstanden zijn
niet eenvoudig weg te werken omdat deze groep te maken heeft met specifieke en vaak
ingewikkelde combinatie(s) van problematieken. Om die reden is het kabinet aanvullend
op de algemene maatregelen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt het programma Verdere
Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) gestart.
Zoals ik Uw Kamer eerder geïnformeerd heb13 richt het programma VIA zich in deze kabinetsperiode op het verzamelen van een «evidence
base» over effectieve oplossingen, zodat die oplossingen vervolgens effectief en efficiënt
breder ingezet kunnen worden. Daarbij wordt ingezet op acht thema’s die ingrijpen
op cruciale loopbaanmomenten. VIA levert de komende jaren hiermee een breed palet
aan effectieve interventies en werkwijzen waarmee de achterstanden structureel aangepakt
kunnen worden.
Deze aanpak, met een centrale positie voor opbouw van een «evidence base», is gekozen
omdat een uitvoerige analyse van de stand van wetenschap liet zien dat er weliswaar
veel kennis voorhanden is over de arbeidsmarktachterstanden en oorzaken ervan, maar
dat er zo goed als geen harde inzichten zijn in wat echt werkt om de uitdagingen waarmee
de groep met een niet-westerse migratieachtergronden te maken heeft het hoofd te kunnen
bieden. Over de voortgang en verdere uitwerking van dit programma VIA, dat inmiddels
op volle toeren draait, zal ik Uw Kamer zoals eerder toegezegd14 voor het einde van dit jaar nader informeren.
Slot
De aanleiding voor deze brief zijn de uitkomsten van het onderzoek van het CPB waaruit
blijkt dat personen met een niet-westerse migratieachtergrond te maken hebben met
blijvend lagere inkomens als gevolg van achterstanden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.
Tegelijkertijd is er ook een aantal positieve ontwikkelingen die ik in deze brief
niet onbenoemd wil laten. Ondanks de, door CPB terecht benoemde, onderwijsachterstanden
doen bijvoorbeeld de kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond het op een
aantal indicatoren wel steeds beter op school zoals eerder onderzoek van SCP laat
zien15. Zo stijgt het aandeel leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond dat in
het voortgezet onderwijs havo en vwo volgt sneller dan onder leerlingen zonder migratieachtergrond.
Daarmee nemen de verschillen af. De resterende verschillen worden bovendien verklaard
door het opleidingsniveau van de ouders en hun andere kenmerken16. Dat betekent dat kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond grosso modo
een even hoog niveau in het voortgezet onderwijs halen als vergelijkbare kinderen zonder migratieachtergrond. Vergelijkbare ontwikkelingen zijn ook op een
aantal andere indicatoren te zien.
Ook op de arbeidsmarkt zijn er voorzichtig positieve ontwikkelingen waar te nemen.
Zo laten de meest recente statistieken van het CBS17 zien dat de participatie sneller toeneemt onder de groep met een niet-westerse migratieachtergrond
en dat de werkloosheid sneller afneemt dan onder de groep zonder migratieachtergrond.
Aanvullend daarop laat een recent door Panteia uitgevoerd onderzoek, dat ik als bijlage
bij deze brief meestuur18, zien dat de er sprake is van een vermindering van de discriminatie naar migratieachtergrond
op de arbeidsmarkt tussen 2015 en 2019.
Deze arbeidsmarktontwikkelingen zijn zeer recent en hangen tenminste deels met de
hoogconjunctuur samen. Naar verwachting zullen deze dan ook niet (geheel) structureel
van aard zijn. Hoewel het eerder genoemde Panteia-onderzoek laat zien dat er ondanks
de afname van discriminatie, nog steeds wel degelijk sprake is van discriminatie,
vind ik het belangrijk om wel telkens positieve ontwikkelingen expliciet te blijven
benadrukken. Want naast het terecht bespreken en aanpakken van achterstanden, uitdagingen
en uitwassen, moeten we ook stilstaan bij de vooruitgang die geboekt wordt, zoals
de duidelijk zichtbare vooruitgang in het onderwijs, en deze (maatschappelijke) successen
vieren.
Er ligt nog veel werk voor ons. Het kabinet neemt de uitkomsten van het CPB-onderzoek
dan ook serieus en berust er niet in dat er in Nederland nog altijd sprake is van
onderwijs- en arbeidsmarktachterstanden van de personen met een niet-westerse migratieachtergrond,
met inkomensverschillen tot gevolg. Daarom zet het kabinet al vanaf haar aantreden
stevig in op het verwezenlijken van gelijke kansen voor iedereen. Dit is geen eenvoudige
opdracht. Ik ben er evenwel van overtuigd dat de brede set aan maatregelen en beleidsinitiatieven
die het kabinet ontwikkelt, in combinatie met de al eerder ingezette inhaalslag in
het onderwijs, een goede basis biedt om stappen in de richting van gelijke kansen
en gelijke inkomensposities te kunnen zetten. Op een aantal vlakken zullen we daarbij
al op korte of middellange termijn mogelijk successen kunnen vieren, op een aantal
vlakken is meer tijd nodig.
Het creëren en vervolgens bestendigen van gelijke kansen vergt daarom langjarige beleidsinzet
en structureel commitment van zowel het Rijk als andere betrokken partijen. Met het
beleid van dit kabinet en met het programma VIA worden de fundamenten gelegd om in
de toekomst effectief en efficiënt toe te werken naar kansengelijkheid voor iedereen
ongeacht migratieachtergrond.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.