Brief regering : Uitvoering van enkele moties over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nabij woningen en informatie over enkele toezeggingen over omwonenden en cumulatie, alsmede over de stand van zaken rond het bijenrichtsnoer
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 484
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 oktober 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht om
uiterlijk 1 oktober a.s. in te gaan op de uitvoering van enkele moties over het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen nabij woningen (Kamerstuk 27 858, nrs. 464, 470 en 474). Hierbij geef ik invulling aan dit verzoek. Ik maak van deze gelegenheid gebruik
om uw Kamer ook te informeren over enkele toezeggingen over omwonenden en cumulatie,
alsmede over de stand van zaken rond het bijenrichtsnoer
Omwonenden
Met de moties Ouwehand en anderen (Kamerstuk 27 858, nr. 464), Moorlag en anderen (Kamerstuk 27 858, nr. 470) en Futselaar (Kamerstuk 27 858, nr. 474) heeft uw Kamer verzocht om spuitvrije zones in te stellen zodat op landbouwgronden
grenzend aan woningen of aan de leefomgeving van omwonenden, zoals speelplekken voor
kinderen, geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt mogen worden. In het VAO gewasbeschermingsmiddelen
d.d. 3 juli 2019 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de bevoegdheden die
het Rijk heeft bij het instellen van afstandsnormen (Handelingen II 2018/19, nr. 101, item 7). Verder heb ik in het AO gewasbeschermingsmiddelen d.d. 6 juni 2019 toegezegd uw
Kamer te informeren over de gesprekken die mijn ministerie in de zomer zal voeren
met omwonenden, boeren, telers en gemeenten over werkbare afspraken over blootstelling.
(Kamerstuk 27 858, nr. 481).
Ik begrijp heel goed de zorgen die leven bij omwonenden over hun gezondheid. Ik vind
dan ook dat we de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk moeten
minimaliseren. Met de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 wil ik bereiken dat het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk wordt voorkomen, conform de
principes van geïntegreerde gewasbescherming, en dat voor zover nog gewasbeschermingsmiddelen
nodig zijn, dit laagrisico middelen zijn en de middelen nagenoeg zonder emissies naar
het milieu worden toegepast.
Voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gaan we uit van een Europees geharmoniseerde
wetenschappelijke benadering waarmee risico’s door het Ctgb worden geanalyseerd en
getoetst voordat een gewasbeschermingsmiddel wordt toegelaten. Bij de toelating kunnen
zo nodig eisen worden gesteld aan spuit- of teeltvrije zones. Ook kan zo nodig op
basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten worden ingegrepen in een toelating.
Maar naast deze wetenschappelijke benadering, moeten we ook zien te bereiken dat omwonenden
en telers met elkaar in gesprek komen om tot bevredigende afspraken te komen. Op sommige
plaatsen gaat dat goed en op andere plaatsen valt hier nog een wereld te winnen. In
juli en augustus zijn gesprekken gevoerd met direct betrokken personen en organisaties
met als oogmerk te achterhalen wat er leeft rond het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
bij omwonenden van land- en tuinbouwpercelen en telers van die gewassen. Daarnaast
zijn deze gesprekken bedoeld om te onderzoeken of en zo ja welke aanknopingspunten
er zijn die tot oplossingen kunnen leiden. Een goed contact tussen beide partijen
en afspraken over praktische maatregelen kunnen al een groot verschil maken. Het heeft
mijn voorkeur dat op lokaal niveau oplossingen gevonden worden. In constructief overleg
met de provincies Drenthe en Overijssel en de Vereniging Drentse Gemeenten heb ik
daarom opdracht gegeven aan een extern adviesbureau om deze gesprekken te begeleiden.
Ik verwacht dat de bevindingen medio oktober beschikbaar komen en zal uw Kamer daarover
vervolgens informeren.
Als oplossingsrichting zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan initiatieven om
telers te stimuleren perceel(akker)randen anders in te richten en/of zoveel mogelijk
te vrijwaren van bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen, of aan versnelde implementatie
van technieken om emissies bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.
In het kader van het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030
wordt besproken om dit met gebiedsgerichte pilots te ondersteunen. Ik zie kansen om
dit bijvoorbeeld in Drenthe vorm te geven en betrek dit bij de gesprekken die ik met
de provincie voer over de opvolging van het bovengenoemde rapport van het adviesbureau.
Langs deze lijn verwacht ik goed invulling te kunnen geven aan de strekking van de
moties.
Ik hecht extra aan het concretiseren van gebiedsgerichte pilots om te komen tot concrete
maatwerkoplossingen op lokaal niveau, omdat mij uit een juridische verkenning is gebleken
dat het ten algemene instellen van spuitvrije zones moeilijk te realiseren is. Om
in landelijke regelgeving spuit- of teeltvrije zones of andere gebruiksbeperkingen
in te kunnen stellen, moeten namelijk de effecten voor de omwonenden en de benodigde
afstand tot de bewoning of andere maatregelen worden onderbouwd met de resultaten
van wetenschappelijk onderzoek. Het blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen
en omwonenden biedt deze onderbouwing echter niet. Dit onderzoek bevestigt dat er
sprake is van meetbare concentraties van meerdere stoffen in de lucht, in huisstof
en in urine, maar geeft ook aan dat deze concentraties niet tot onaanvaardbare risico’s
voor de gezondheid leiden. Het onderzoek stelt voorts dat geen grenswaarden zijn overschreden
en dat in de huidige toelatingsmethodiek de blootstelling ook niet wordt onderschat.
Het kabinet heeft in 2015 juridisch advies gevraagd over het instellen van teeltvrije
zones aan de landsadvocaat. De landsadvocaat heeft de mogelijkheden onderzocht om
een teeltvrije zone te verplichten op grond Richtlijn 2009/128/EG (artikel 12), het
voorzorgsbeginsel en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (artikel
193 VWEU) (Kamerstuk 27 858, nr. 311). De landsadvocaat concludeerde dat het niet mogelijk was om teeltvrije zones in
te voeren en adviseerde om met algemene regels te wachten tot het blootstellingonderzoek
zou zijn uitgevoerd. Ook concludeerde de landsadvocaat dat een verplichte teeltvrije
zone pas ingevoerd kan worden als aangetoond is dat eventuele andere, minder vergaande
maatregelen, geen of onvoldoende effect hebben om omwonenden te beschermen.
De Gezondheidsraad is gevraagd te adviseren in hoeverre blootstelling van omwonenden
leidt tot gezondheidsrisico’s, de huidige toelatingsbeoordeling voldoende beschermend
is voor omwonenden en of voldoende rekening wordt gehouden met de afstand tot objecten
voor bewoning (Kamerstuk 27 858, nr. 480). Het advies van de Gezondheidsraad verwacht ik in de zomer van 2020 te ontvangen.
Natuurlijk zal ik op basis daarvan opnieuw bekijken of en zo ja welke verdere maatregelen
nodig zijn voor bescherming van omwonenden. In de tussentijd blijf ik langs de hierboven
beschreven lijn inzetten op het faciliteren van maatwerkoplossingen op lokaal niveau.
Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie
Gewasbescherming 2030.
Cumulatie
Met de motie van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) heeft uw Kamer verzocht om er bij de Europese Commissie op aan te dringen een richtsnoer
om effecten door cumulatie van stoffen te boordelen, zo spoedig mogelijk vast te stellen
zodat het Ctgb, zodra dit gereed is, deze kan toepassen bij de toelating en voorafgaande
risicoanalyse van gewasbeschermingsmiddelen en rekening kan houden met de combinatie
van middelen en met de effecten van middelen tijdens de levenscyclus, inclusief reproductie,
van insecten.
EFSA heeft in maart 2019 een algemeen kader vastgesteld hoe bij de risicobeoordeling
van chemische stoffen om te gaan met de effecten van een gecombineerde blootstelling
aan meerdere stoffen (cumulatie). Dit informatieve document wordt door het Ctgb als
achtergronddocument gebruikt. Er is op dit moment geen richtsnoer voorzien voor de
beoordeling van cumulatieve risico’s voor de gezondheid van insecten dat praktisch
toepasbaar is door het Ctgb bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal
bij de Europese Commissie aandringen op het laten ontwikkelen en vaststellen van een
dergelijk richtsnoer.
Bij de cumulatieve risicobeoordeling van residuen van gewasbeschermingsmiddelen op
voedsel is recent door EFSA nader onderzoek gepubliceerd. De Minister van Medische
Zorg en Sport zal uw Kamer binnenkort informeren over deze publicaties.
Bijenrichtsnoer
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de inzet van de Nederlandse delegatie tijdens
het overleg van SCoPAFF op 16 en 17 juli 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 482). Nederland heeft daar in lijn met mijn reactie op de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1181) de Europese Commissie en de lidstaten in een stemverklaring opgeroepen tot de implementatie
van het bijenrichtsnoer voor het eind van het jaar. De Europese Commissie heeft hierop
aangegeven door te gaan op de route van een gefaseerde implementatie onder verwijzing
naar het voorstel tot wijziging van de Uniforme Beginselen op het onderdeel acute
toxiciteit en het in maart 2019 verstrekte mandaat aan EFSA ter herziening van onderdelen
van het bijenrichtsnoer binnen twee jaar. Zoals eerder toegezegd zal ik, zodra het
definitieve voorstel voor gefaseerde implementatie in SCoPAFF aan de lidstaten wordt
voorgelegd voor besluitvorming, uw Kamer informeren over de strekking hiervan en daarbij
aangeven in hoeverre dit implementatieplan leidt tot een verbetering ten opzichte
van de huidige situatie.
EFSA heeft in juli een plan van aanpak vastgesteld om uitvoering te geven aan het
mandaat tot herziening van onderdelen van het bijenrichtsnoer.1 De herziening ziet op onderdelen als de (natuurlijke) achtergrondsterfte, blootstellingsroutes,
bij-aantrekkelijke gewassen en methodieken om voor hommels en solitaire bijen de risicobeoordeling
in alle stappen te kunnen uitvoeren. Dit plan van aanpak voorziet in het instellen
van een EFSA-werkgroep en het raadplegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
(in Nederland het Ctgb), risicomanagers/beleid van de lidstaten (in Nederland het
Ministerie van LNV), Europese (koepel) belangenorganisaties en een publieke consultatie.
Vervolgens heeft EFSA in augustus de bevoegde instanties gevraagd om voor 6 september
jl. schriftelijk te reageren op onderdelen van het richtsnoer die zijn genoemd in
het verstrekte mandaat. Het Ctgb heeft – vanuit zijn eigenstandige verantwoordelijkheid
als bevoegde autoriteit – invulling gegeven aan dit verzoek. Het door de bevoegde
autoriteiten ingediende commentaar zal zonder vermelding van de naam van de betreffende
autoriteit ter beoordeling worden voorgelegd aan de EFSA-werkgroep om al dan niet
mee te nemen in hun technisch rapport. Dit ten behoeve van een objectieve, wetenschappelijke
beoordeling van de ingediende commentaren. Aan het eind van het project zal EFSA de
ingediende commentaren publiceren, zodat de inbreng voor eenieder inzichtelijk is.
Gegeven het maatschappelijk belang van dit dossier en het feit dat het nog enige tijd
duurt totdat EFSA de commentaren publiceert, heeft het Ctgb haar technisch commentaar
nu al op de eigen website geplaatst.
Input van de risicomanagers/beleid is voorzien op twee momenten, namelijk in het voorjaar
van 2020 via het vaststellen van beschermdoelen en in augustus 2020 via een gecombineerde
workshop van risicomanagers/beleid en Europese belangenorganisaties zoals landbouworganisaties,
het bedrijfsleven en NGO’s. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de beleidsmatige
inzet. Publicatie van het definitieve rapport is voorzien in maart 2021. De verwachting
is dat de Europese Commissie vervolgens het voorstel zo spoedig mogelijk na publicatie
zal agenderen in SCoPAFF. Tussentijds zullen lidstaten ook via SCoPAFF worden geïnformeerd
over de voortgang.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit