Brief regering : Beleidsreactie op het rapport “Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig”?
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 539
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 september 2019
Bij brief van 2 juni 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
een onderzoek aangekondigd naar een eventuele verhoging van het strafmaximum voor
moord.1 Het onderzoek is de afgelopen periode uitgevoerd door onderzoekers van de Erasmus
Universiteit Rotterdam. Hun onderzoeksrapport draagt de titel «Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig?».2 Wij bieden uw Kamer dit rapport bij deze aan. Graag informeren wij u met deze brief
over onze voornemens met betrekking tot de strafmaxima voor moord en voor doodslag.
Achtergrond van het onderzoek
Het onderzoek houdt verband met de wijzigingen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd
in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.3 Met die wijzigingen is verzekerd dat de levenslange gevangenisstraf nog steeds onderdeel
uitmaakt van het sanctiearsenaal van de rechter. De levenslange gevangenisstraf kan
evenwel niet geïsoleerd worden bekeken; de rechter kan in de gevallen dat levenslang
kan worden opgelegd immers ook een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig
jaar opleggen. Daarmee komt meer in het algemeen de straftoemeting voor de levensdelicten
moord en doodslag in beeld.
Strafmaximum moord
Voor moord kan nu een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf
van ten hoogste dertig jaar worden opgelegd. Dat strafmaximum is in 2006 bepaald.
Bij deze verhoging is tevens het algemene maximum van de tijdelijke gevangenisstraf
verhoogd van twintig naar dertig jaar. Onderzocht is nu of het verantwoord zou zijn
om voor het delict moord een verdere verhoging door te voeren, naar bijvoorbeeld veertig
jaar.
De overkoepelende bevinding van de onderzoekers is dat het juridisch mogelijk is om
(alleen) het strafmaximum van moord aan te passen van dertig naar veertig jaar. Een
dergelijke aanpassing zou volgens de onderzoekers echter de nodige bedenkingen opleveren.
Zonder gedegen onderbouwing van het bestaan van een gebleken noodzaak en zonder nadere
wetssystematische beschouwing van de gevolgen, achten de onderzoekers het niet verantwoord
de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor moord te verhogen naar veertig jaar.
Zoals is gebleken uit de onderzochte rechtspraak laat het huidige strafmaximum van
dertig jaar voldoende ruimte voor het opleggen van een gepaste straf.4 In die gevallen waarin de maximale tijdelijke gevangenisstraf als onvoldoende wordt
gezien, legt de rechter een levenslange gevangenisstraf op.
Dit wordt bevestigd door de ondervraagde professionals uit de strafrechtspraktijk.
Er bestaat amper of geen behoefte aan een verdere verhoging. Gewezen wordt op het
beperkte aantal zaken waarin dit speelt en de reeds aanwezige mogelijkheid om levenslang
op te leggen. Het huidige instrumentarium is in hun ogen toereikend. Van een «strafgat»
tussen de levenslange gevangenisstraf en de maximale tijdelijke gevangenisstraf is
sinds de verhoging in 2006 geen sprake meer.
Ook vanuit de vertegenwoordigers van slachtofferorganisaties is geen roep gehoord
om een (nog) langere tijdelijke gevangenisstraf voor moord mogelijk te maken. Hoewel
er volgens deze organisaties nabestaanden en slachtoffers zijn die positief staan
ten opzichte van een verhoging, leidt verhoging maar beperkt tot genoegdoening. Andere
aspecten zoals «gehoord worden in het strafproces» en een goede motivering bij het
vonnis zijn vaak minstens zo belangrijk.
Een tweede, meer wetssystematische, constatering is dat moord niet het enige delict
is waarvoor een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal dertig jaar kan worden opgelegd.
Het Wetboek van Strafrecht – maar ook andere wetten, zoals de Wet internationale misdrijven
– kennen verschillende andere delicten met hetzelfde strafmaximum. Bij een herwaardering
van het strafmaximum voor moord zou tevens het strafmaximum van die andere delicten
tegen het licht moeten worden gehouden. Een aanpassing van alleen het strafmaximum
voor moord zou zorgen voor een onbalans in de wetssystematiek.
Een derde relevant aspect is dat het «strafgat» dat aanleiding gaf tot verhoging van
het strafmaximum voor moord mede volgde uit het verschil tussen de opgelegde en de
feitelijk ten uitvoer gelegde gevangenisstraf. De huidige regeling van de voorwaardelijke
invrijheidstelling maakt het immers mogelijk dat iemand bij een maximale tijdelijke
gevangenisstraf van dertig jaar reeds na twintig jaar voorwaardelijk vrij komt. Indien
het wetsvoorstel straffen en beschermen, dat op dit moment bij de Eerste Kamer aanhangig
is, tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt de periode van voorwaardelijke
invrijheidstelling gemaximeerd op twee jaar.
Hiermee wordt de feitelijke duur van de tijdelijke gevangenisstraf verlengd en komt
deze reeds – langs andere weg dan via een verdere verhoging van het strafmaximum voor
moord – nader bij de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.
Tot slot speelt ook de verhouding met het hierna te bespreken strafmaximum voor doodslag
een wezenlijke rol.
Strafmaximum doodslag
Het strafmaximum voor doodslag is op dit moment vijftien jaar gevangenisstraf. Dat
strafmaximum is sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht ongewijzigd gebleven.
Bij de eerdergenoemde verhoging van het algemene maximum van de tijdelijke gevangenisstraf
in 2006 is niet gekeken naar de verhouding tussen de delicten moord en doodslag. Die
verhoging heeft evenwel geresulteerd in een «strafgat» van vijftien jaar tussen beide
levensdelicten. Een moord en een doodslag kunnen echter dusdanig veel gelijkenis vertonen
dat een groot verschil tussen de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraffen
voor deze levensdelicten niet goed is uit te leggen. De behoefte aan een minder groot
verschil in strafmaxima geldt naar onze mening temeer nu de Hoge Raad in 2012 de eisen
heeft aangepast ten aanzien van het bewijs van het strafverzwarende element voorbedachte
raad. Uit het onderzoek blijkt dat dit inderdaad vaker het geval is. Daarnaast blijkt
dat er sinds de genoemde uitspraak van de Hoge Raad gemiddeld gezien zwaarder wordt
gestraft voor levensdelicten dan in de zes jaar daaraan voorafgaand. Wij vinden het
van groot belang dat rechters voldoende armslag ervaren om recht te spreken zoals
het hen juist voorkomt.
Zoals eerder toegezegd aan uw kamer bereiden wij daarom een wetsvoorstel voor ter
verhoging van het strafmaximum voor doodslag5.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming