Brief regering : Aanvullende reactie op de motie van de leden Leijten en Lodders over letselschadevergoedingen
35 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020)
Nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 september 2019
Op 12 juli 2019 heeft u mijn eerste reactie ontvangen op de motie van de leden Leijten
en Lodders over letselschadevergoedingen.1 Daarin ben ik ingegaan op het verzoek aan de regering om een poging te doen in kaart
te brengen hoeveel mensen bij benadering letselschadevergoedingen hebben en wat het
financieel beslag is wanneer letselschadevergoedingen uitgezonderd zouden worden van
de vermogensrendementsheffing in box 3. In deze brief ontvangt u mijn aanvullende
reactie waarin ik reageer op de vraag in de motie op welke wijze letselschadevergoedingen
uitgezonderd zouden kunnen worden van box 3 en behandel ik de uitvoerbaarheid door
de Belastingdienst. Ten eerste ga ik in op het voorstel van het kabinet tot aanpassing
van box 3 waardoor iemand met een letselschadevergoeding aangehouden op een betaal-
of spaarrekening tot een groot bedrag geen box 3-heffing meer verschuldigd zal zijn.
Ten tweede licht ik toe dat een uitzondering voor letselschadevergoedingen niet past
binnen het uitgangspunt van box 3 en ten derde dat een uitzondering in box 3 ertoe
zal leiden dat de schadevergoeding lager wordt vastgesteld.
Aanpassing box 3
De huidige vormgeving van box 3 leidt ertoe dat ook mensen die een letselschadevergoeding
hebben ontvangen die wordt aangehouden op een betaal- of spaarrekening en die een
vermogen in box 3 hebben dat hoger is dan het heffingvrije vermogen2, worden belast alsof een deel van hun vermogen uit beleggingen bestaat. In die gevallen
is de belastingdruk op hun letselschadevergoeding hoog. Ik begrijp dat dit bij deze
groep onbehagen oproept en onderken dat dit ongewenst is.
Het kabinet stelt in de op 6 september 2019 aan uw Kamer verstuurde brief «Aanpassing
box 3»3 voor om het box 3-stelsel aan te passen, door voortaan in box 3 het werkelijke spaargeld
van belastingplichtigen centraal te stellen. Het kabinet zal een wetsvoorstel uitwerken
waarmee belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld aanzienlijk minder,
en in veel gevallen zelfs geen box 3-belasting meer zullen betalen. Dit zal ook gaan
gelden voor een op een betaal- of spaarrekening aangehouden letselschadevergoeding.
Na de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel van box 3 wordt gerekend met de werkelijke
verhouding van spaargeld, beleggingen en schulden per belastingplichtige. Voor elk
van deze vermogensbestanddelen wordt een forfaitair rendement vastgesteld dat zo goed
als mogelijk aansluit bij het werkelijke gemiddelde rendement. Dit betekent dat de
belasting wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke hoeveelheid spaargeld. Over
dit spaargeld wordt dan aan de hand van een forfaitair vastgestelde rente een inkomen
uit dat spaargeld berekend. De forfaitair vastgestelde rente sluit zoveel mogelijk
aan bij de werkelijke rente en dus bij het werkelijke rendement en is daardoor ook
vele malen lager dan het in aanmerking te nemen rendement op beleggingen. Van dit
rendement – in de eerdergenoemde brief «Aanpassing box 3» aangeduid als inkomen –
is de eerste € 400 vrijgesteld. Dit betekent bijvoorbeeld dat iemand met uitsluitend
spaarvermogen bij een forfaitair vastgestelde rente van 0,09% (de forfaitaire spaarrente
in 2020) geen box 3-heffing verschuldigd zal zijn tot aan een vermogen van € 440.000
per fiscaal partner.
Uitgangspunt box 3
Het kabinet vindt een vrijstelling voor letselschadevergoedingen voor box 3 geen optie,
omdat het in strijd is met het uitgangspunt van box 3 dat vermogen dat op de peildatum
tot het bezit behoort deel uitmaakt van de rendementsgrondslag. Alleen voor zover
het bedrag van de schadevergoeding op de peildatum van 1 januari van ieder jaar nog
in bezit is van een persoon, is het vermogen en maakt daarmee deel uit van de rendementsgrondslag
van box 3.
Een voorwaarde voor een vrijstelling is dat bepaalbaar moet zijn wat onder de vrijstelling
valt. Voor een schadevergoeding in de vorm van geld is dat in principe niet mogelijk
als gevolg van zogenoemde verwatering. Bij een afname van het vermogen als gevolg
van het feitelijk souperen van de schadevergoeding is niet te zien welke euro’s dat
zijn. Dit maakt een uitzondering voor letselschadevergoedingen in box 3 in principe
niet mogelijk. Is immers het bedrag dat vrijgesteld is in box 3 wel nog steeds het
bedrag dat uit de schadevergoeding is verkregen? Alleen indien het geld van een ontvangen
schadevergoeding apart van het overige vermogen gevolgd kan worden, zou het verdedigbaar
zijn om letselschadevergoedingen van box 3 uit te zonderen. Dit is slechts mogelijk
als extra voorwaarden aan de schadevergoeding gekoppeld zouden worden. Er zal een
volgsystematiek ingeregeld moeten worden wil een uitzondering voor de Belastingdienst
uitvoerbaar zijn. Bijvoorbeeld door de schadevergoeding op een separate rekening te
zetten met opnamevoorwaarden, zonder mogelijkheid tot het doen van stortingen, met
een renseigneringsverplichting.
Gevolgschade
Daarnaast is het gebruikelijk dat bij het bepalen van de omvang van de schade rekening
wordt gehouden met gevolgschade. De ingeschatte belastingheffing als gevolg van de
te ontvangen schadevergoeding is een gevolgschade waardoor de schadevergoeding hoger
zal worden vastgesteld. In het geval er door een vrijstelling geen belastingheffing
wordt verwacht zal de schadevergoeding dientengevolge ook lager worden vastgesteld4.
Op grond van bovenstaande argumenten is het kabinet geen voorstander van het uitzonderen
van letselschadevergoedingen van de grondslag in box 3.
Ik vertrouw erop met de informatie in deze brief te hebben voldaan aan uw verzoek
in de motie van de leden Leijten en Lodders over letstelschadevergoedingen.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën