Brief regering : Capaciteitsontwikkeling verpleeghuiszorg
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 437
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2019
1 Inleiding
Tijdens het Algemeen Overleg over de verpleeghuiszorg van 25 juni 2019 (Kamerstuk
31 765, nr. 431) is aan de orde geweest of er voldoende verpleeghuiscapaciteit beschikbaar is voor
het groeiend aantal ouderen. Ik heb toegezegd om u in september een brief hierover
te sturen met daarin de beschikbare gegevens, relevante trends en ontwikkelingen,
zodat op basis daarvan een debat kan plaatsvinden. Met deze brief kom ik deze toezegging
na. Deze brief biedt inzicht in de ontwikkeling van de vraag, de ontwikkeling van
de capaciteit, hoe deze zich tot elkaar verhouden en hoe de afstemming daartussen
tot stand komt. Het betreft een terugblik op recente jaren.
De belangrijkste conclusies zijn:
– In de periode 2015 t/m 2018 was de groei van het aantal cliënten met een Wlz-indicatie
ongeveer 4% per jaar. De capaciteit verpleeghuiszorg inclusief pgb en vpt groeide
in deze periode met circa 2,5% per jaar.
– De groei van de capaciteit werd voor 1% per jaar gerealiseerd in het traditionele
verpleeghuis. De overige groei is gerealiseerd via het pgb en vpt, waarmee cliënten
op basis van scheiden van wonen en zorg in een geclusterde setting hun zorg kunnen
krijgen. Dit hangt ook samen met veranderende voorkeuren van cliënten. In de periode
2017 t/m 2019 is het aantal cliënten met mpt met 24% gestegen.
– Er wordt een toenemend beroep wordt gedaan op de actieve bemiddeling door zorgkantoren
om snel een passende plek te vinden voor cliënten met een indicatie. Veruit het grootste
deel van deze «actief wachtenden» kan momenteel binnen de geldende Treeknorm (zes
weken) worden bemiddeld, maar het aantal dat langer moet wachten loopt wel op. In
geval van urgentie of crisis wordt vrijwel altijd op tijd een plaats gevonden.
– Tegen de achtergrond van het gegeven dat het aantal ouderen de komende jaren verder
zal toenemen staan we voor een dubbele opdracht: het bieden van meer verpleeghuiszorg
om wachtlijsten te beheersen en het blijven verhogen van de kwaliteit van de verpleeghuiszorg.
– In december van dit jaar leg ik uw Kamer voor welke stappen ik de komende periode
voor mij zie om, mede in relatie tot de in de beleidsagenda aangekondigde contourennota,
de toegang tot verpleeghuiszorg voor de toekomst te blijven waarborgen. Het is de
bedoeling dat ik u dan ook een onderzoek van TNO, RIVM, CBS en Zorginstituut Nederland
stuur naar de relatie tussen het bestaande vastgoed en de demografische ontwikkelingen.
De toegang tot verpleeghuizen is niet los te zien van het bredere beleid dat ik voer
ten aanzien van de krapte op de arbeidsmarkt en in het kader van het programma Langer
Thuis. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd via de Voortgangsrapportage Langer Thuis1. Ten aanzien van Langer Thuis zijn de acties relevant waarmee ik samen met partijen
de samenwerking tussen professionals uit het medisch en sociaal domein in de wijk
bevorder, de aansluiting tussen thuis en het verpleeghuis wil verbeteren en de toegang
tot tijdelijk verblijf vereenvoudig. Daarnaast richt ik mij in dit programma op het
stimuleren van een geschikte woonsituatie voor ouderen. Daarom heb ik samen met gemeenten,
woningcorporaties en zorgaanbieders en mijn collega van BZK de Taskforce Wonen en
Zorg gestart onder voorzitterschap van wethouder Adriani met de opdracht om overal
in het land te zorgen dat de lokale woonopgave voor ouderen in beeld wordt gebracht
en hieraan concrete plannen worden verbinden. Bovendien stimuleer ik met de Stimuleringregeling
Wonen en zorg de realisatie van vernieuwende gemeenschappelijke wooninitiatieven en
verspreid ik kennis over innovatieve wooninitiatieven en lokale gebiedscoalities via
kennisprogramma’s bij Platform 31.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg zet ik me, samen met de Minister van MZS en de Staatssecretaris, in om de verwachte
personeelstekorten zoveel mogelijk terug te dringen. Daarbij richten we ons op meer
zorgverleners, en minstens zo belangrijk, het behoud van zorgverleners voor de sector.
In het voorjaar hebben we u geïnformeerd over de voortgang van het programma2. Dit najaar doen we dat opnieuw.
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij op
4 juli 2019 vragen doen toekomen van de VVD- en de GroenLinks-fractie. De antwoorden
op deze vragen zijn in de bijlage bij deze brief terug te vinden.
2 De huidige situatie van vraag en aanbod naar verpleeghuiszorg
In deze paragraaf beschrijf ik de ontwikkelingen in de zorgvraag (indicaties), de
capaciteit (intramuraal, thuis, pgb) en de wachtlijst in de periode 2015–2018.
2.1 Ontwikkeling van de zorgvraag (Wlz-indicaties)
Voor alle mensen die een beroep op de Wlz wordt door het CIZ vastgesteld of zij gezien
hun zorgvraag, recht hebben op Wlz-zorg. Het CIZ duidt het recht op zorg in zorgprofielen.
Een zorgprofiel is een indicatie van de zorgbehoefte die iemand heeft. Oftewel een
zorgprofiel beschrijft hoeveel en wat voor zorg iemand nodig heeft. Onderstaande tabel
bevat de ontwikkeling van het aantal indicaties vanaf 2015. Indicaties die betrekking
hadden op de verzorgingshuizen zijn weggelaten, omdat daar geen nieuwe instroom meer
plaatsvindt.
Cliënten met een Wlz-indicatie
Omschrijving zorgprofiel
2015
2016
2017
2018
VV4
Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
31.310
31.785
32.680
35.060
VV5
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
62.500
66.340
69.670
74.845
VV6
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
27.425
29.005
29.750
31.350
VV7
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met nadruk
op begeleiding
13.670
12.560
11.700
11.090
VV8
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met nadruk
op verzorging/verpleging
2.330
2.360
2.515
2.575
VV9
Herstelgerichte verpleging en verzorging
680
840
1.030
1.190
VV10
Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg
340
280
270
105
Totaal
138.255
143.170
147.615
156.215
Bron: CBS, monitor langdurige zorg (op basis van CIZ), peildatum november betreffende
jaar.
Het aantal zorgprofielen VV4 en met name VV5 stijgt sinds 2015. Dit zijn de profielen
waarin de meeste nieuwe cliënten worden geïndiceerd. Per saldo is de geïndiceerde
vraag naar verpleeghuiszorg gestegen van 138.255 in 2015 naar 156.215 in 2018. De
afgelopen jaren is de groei gemiddeld ongeveer 4% per jaar. Overigens is het niet
zo dat alle mensen met een indicatie deze (volledig) verzilveren.
2.2 Ontwikkeling van de capaciteit
Capaciteit wordt gedefinieerd als «plekken» waar mensen zorg kunnen krijgen. Sinds
het loslaten van de landelijke aanbodsturing in 2009 is er geen systematische registratie
van de intramurale capaciteit van verpleeghuizen. Het is daarom niet bekend wat (de
ontwikkeling van) het aantal beschikbare plekken is. Daarbij moet worden bedacht dat
een aantal verpleeghuisplekken in de afgelopen jaren ook ingezet is als plek waar
eerstelijnsverblijf (ELV) wordt geleverd.
Om toch een indruk te kunnen geven heb ik de capaciteit afgeleid van het gebruik van
verpleeghuiszorg3. Onderstaande tabel geeft een benadering van het aantal instellingsplekken dat gedurende
het gehele jaar bezet is. Dit is daarmee een indicator voor de gerealiseerde intramurale
capaciteit voor VV 4 t/m 10, verdeeld naar intramurale capaciteit, plaatsen die worden
bekostigd met een volledig pakket thuis en pgb.
intramurale verpleeghuiszorg1
2015
2016
2017
2018
4VV
Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
23.848
23.904
23.881
23.815
5VV
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
51.071
53.778
55.485
55.979
6VV
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
24.884
25.661
25.942
25.956
7VV
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met nadruk
op begeleiding
13.864
12.668
11.533
10.583
8VV
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met nadruk
op verzorging/verpleging
2.429
2.256
2.157
2.029
9VVB
Herstelgerichte verpleging en verzorging
554
613
691
791
10VV
Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg
175
104
74
182
totaal intramurale verpleeghuiszorg2
116.826
118.985
119.762
119.335
volledig pakket thuis3
3.862
4.905
6.206
7.523
persoonsgebonden budget4
5.800
7.705
8.650
9.200
totaal
126.488
131.595
134.618
136.058
X Noot
1
Bron zorg in natura: rapportage ZINL aan VWS over 4e kwartaal 2018
X Noot
2
Exclusief de zzp's 1 t/m 3
X Noot
3
Bron: Vektis
X Noot
4
Bron: monitor langdurige zorg
Er zijn ook mensen die verpleeghuiszorg ontvangen die wordt betaald met een modulair
pakket thuis (mpt). Uit informatie van het Zorginstituut blijkt dat het aantal mensen
met een mpt ieder jaar toeneemt. Zie hieronder.
2017
2018
2019
Modulair pakket thuis
6.169
6.803
7.644
Bron: uitvoeringsinformatie Zorginstituut; aantallen personen op peildatum 1 januari
(Van de jaren vóór 2017 zijn er geen vergelijkbare cijfers.).
In de periode 2015 t/m 2018 was de groei van de capaciteit verpleeghuiszorg inclusief
pgb en vpt ongeveer 2,5% per jaar (van 126.488 naar 136.058 plaatsen).
De groei van de capaciteit werd voor 1% per jaar gerealiseerd in het traditionele
verpleeghuis (van 116.826 naar 119.335 plaatsen). Daarbij moet wel worden bedacht
dat een aantal verpleeghuisplekken in de afgelopen jaren ingezet is als plek waar
ELV wordt geleverd.
De overige leveringsvormen (vpt, pgb en mpt) zijn procentueel sterker gegroeid. Het
vpt is in de periode 2015 – 2018 bijna verdubbeld (van 3.862 naar 7.523), het pgb
is in dezelfde periode gegroeid met 59% (van 5.800 naar 9.200). In de periode 1-1-2017
t/m 1-1-2019 is het aantal cliënten met mpt met 24% gestegen (van 6.169 naar 7.644).
De groei van het aantal cliënten met een Wlz-indicatie is dus vooral buiten de traditionele
intramurale instellingen opgevangen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat cliënten
ook in wooninitiatieven kunnen verblijven, waarin zij in een geclusterde setting via
vpt of pgb op basis van scheiden van wonen en zorg hun zorg krijgen. Dit zijn alternatieven
voor de meer traditioneel bekostigde verpleeghuisplekken. Deze verschuiving hangt
ook samen met de veranderende voorkeur van cliënten.
2.3 Wachtlijsten en wachttijden
Zorgaanbieders en zorgkantoren houden van elke cliënt, waarbij het niet lukt om direct
een plek te vinden, de wachtstatus bij. Hieronder is de ontwikkeling van het aantal
wachtenden weergegeven. De Treeknorm is een streefnorm voor de tijd waarbinnen een
cliënt de zorg zou moeten ontvangen en bedraagt maximaal 6 weken.
Cliënten die een Wlz-indicatie hebben, maar nog wachten op een plek in een verpleeghuis,
kunnen Wlz-zorg thuis ontvangen (zoals verpleging, verzorging, dagbesteding). Niet
iedereen maakt daarvan gebruik, bijvoorbeeld omdat zij (nog) in het ziekenhuis liggen
of omdat de mantelzorg toereikend is.
Cliënten die «actief wachtend» zijn, worden door het zorgkantoor actief bemiddeld.
Voor «niet-actief wachtenden» wordt niet actief bemiddeld. Ze hebben aangegeven dat
actieve bemiddeling (nog) niet nodig is of hebben een aanbod ontvangen, maar maken
daar geen gebruik van. Uit navraag bij zorgkantoren blijkt dat de meest voorkomende
argument voor cliënten om het aanbod af te wijzen de afstand ten opzichte van de huidige
woonsituatie was. Cliënten dienen zelf aan te geven of zij weer actief bemiddeld willen
worden. Periodiek neemt het zorgkantoor contact op met deze cliënten met de vraag
hoe het gaat en of zij behoefte hebben aan bemiddeling.
Het aantal wachtenden is in de afgelopen jaren gestegen. Dit geldt zowel voor het
aantal actief wachtenden langer dan de Treeknorm als voor het aantal niet actief wachtenden.
Uit deze cijfers blijkt dat de toenemende vraag naar een passende plek in een verpleeghuis
niet langer wordt bijgehouden door de ontwikkeling van het aanbod van verblijfsplekken.
In voorgaande rapportages over de wachtlijsten werden geen cijfers gepresenteerd over
actief wachtenden korter dan de Treeknorm. Het aantal actief wachtenden korter dan
de Treeknorm werd gezien als een soort «werkvoorraad» voor het zorgkantoor. In de
onderstaande tabel is ook het aantal actief wachtenden korter dan de Treeknorm opgenomen
omdat ook in deze cijfers een stijgende trend te zien is. Een stijging van het aantal
actief wachtenden korter dan de Treeknorm duidt erop dat er een toenemend beroep wordt
gedaan op de actieve bemiddeling door zorgkantoren om snel een passende plek te vinden
voor cliënten met een indicatie. In onderstaande tabel zijn de wachtlijstcijfers opgenomen
per 1 april van de jaren 2017 t/m 2019 om daarmee een trend te schetsen. Daarnaast
zijn de meest recente cijfers (per 1 juli 2019) opgenomen.
Peildatum
1-apr-17
1-apr-18
1-apr-19
1-juli 2019
Actief wachtend > Treeknorm
41
73
179
159
Waarvan zonder zorg uit Wlz
25
38
31
40
Waarvan met zorg uit Wlz
16
35
148
119
Actief wachtend < Treeknorm
421
880
1.144
1.233
Niet-actief wachtend
8.683
10.583
14.398
14.990
Waarvan zonder zorg uit Wlz
1.446
1.483
990
1.018
Waarvan met zorg uit Wlz
7.237
9.100
13.408
13.972
Totaal aantal wachtenden
9.145
11.536
15.721
16.382
Bron: Zorginstituut Nederland, www.istandaarden.nl. (Betreft cliënten VV4 t/m 10)
In onderstaande tabel is een uitsplitsing opgenomen van het aantal niet-actief wachtenden
naar zorgprofiel.
Niet-actief wachtenden
Omschrijving zorgprofiel
1-apr-2017
1-apr-2018
1-apr-2019
1-juli-2019
VV4
Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
2.787
3.572
5.031
5.209
VV5
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
4.607
5.572
7.515
7.870
VV6
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
1.028
1.208
1.632
1.702
VV7
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met nadruk
op begeleiding
123
97
98
106
VV8
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met nadruk
op verzorging/verpleging
46
58
64
58
VV9
Herstelgerichte verpleging en verzorging
79
76
57
45
VV10
Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg
13
0
1
0
Totaal
8.683
10.583
14.398
14.990
Bron: Zorginstituut Nederland, www.istandaarden.nl.
Mensen op de wachtlijst hebben een Wlz indicatie en komen daarmee in aanmerking voor
Wlz-zorg. Een plek in een verpleeghuis hoeft voor niet actief wachtenden niet altijd
direct nodig of gewenst zijn, maar kan dat wel worden. Ook is het mogelijk dat iemand
tijdelijk op een locatie verblijft en later verhuist naar de locatie van zijn/haar
voorkeur. Wel is het zo dat het ten opzichte van de AWBZ een groep cliënten betreft
met een zwaardere zorgvraag, waarbij de noodzaak om integrale zorg te ontvangen groter
is. Het is daarom wenselijk om voor deze groep nader te verkennen waarom zij geen
gebruik maken van actieve wachtlijst bemiddeling. Ik zal de komende periode met de
zorgkantoren en met vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties bezien hoe het mogelijk
is om beter inzicht in deze groep te krijgen. Ik zal hierop terugkomen in de reeds
genoemde brief in december 2019.
Instroom intramurale Wlz
De helft van de cliënten die in een verpleeghuis worden opgenomen, komt vanuit de
thuissituatie. De andere helft komt veelal na revalidatiezorg (GRZ), eerstelijns verblijf
(ELV) of ziekenhuiszorg terecht in het verpleeghuis. Deze laatste groep cliënten wordt
vaak in een instelling opgenomen zonder dat zij op de wachtlijst hebben gestaan. Vaak
wordt – in verband met de urgentie – eerst een plek in een instelling gevonden en
krijgen zij met terugwerkende kracht een Wlz-indicatie. In geval van urgentie of crisis
wordt vrijwel altijd op tijd een plaats gevonden. Het vinden van een plek is ook dan
niet altijd eenvoudig, zeker rond en in het weekend. In dergelijke situaties is het
vaak niet mogelijk om de cliënt de plek van zijn voorkeur aan te bieden. Ook voor
cliënten die tijdig anticiperen op gebruik van de Wlz (zij laten zich vroegtijdig
al op een wachtlijst plaatsen bij de zorgaanbieder van hun voorkeur) geldt dat zij
geen garantie hebben dat zij daadwerkelijk bij de voorkeursaanbieder terecht kunnen
doordat meer urgente gevallen voor gaan.
Onderscheid actief – niet-actief wachtend
De motie van het lid Agema (Kamerstuk 31 765, nr. 420) vraagt om het heroverwegen van het onderscheid tussen actief wachtend en niet-actief
wachtend, omdat alle cliënten wachten. Ik heb toegezegd om te zoeken naar een adequate
presentatie van de wachtlijstcijfers.
Ik heb het onderscheid besproken met de zorgkantoren, want zij hebben zorgplicht.
De zorgkantoren vinden het onderscheid functioneel. Actief wachtend drukt uit dat
er sprake is van urgentie en dat actieve bemiddeling nodig is om snel een plaats te
vinden. Door het onderscheid te laten vervallen, is niet meer bekend welke cliënten
actief bemiddeld willen worden. Juist om de cliëntwensen ten aanzien van de bemiddeling
scherp in beeld te houden, is het handhaven van het onderscheid wenselijk.
Wel is het van belang dat zij ook voor de groep die nu als niet actief wachtend geregistreerd
staat goed op de hoogte zijn van de situatie van de cliënt, zijn voorkeur, de thuissituatie,
de urgentie en de opnamewens. Zorgkantoren willen daarom meer zichtbaar zijn, investeren
in betere cliëntondersteuning en communicatie en investeren in het digitaal delen
van informatie. Met de zorgkantoren is afgesproken dat zij ook met niet-actief wachtenden
regelmatig contact opnemen om te horen hoe het gaat. Deze informatie kan ook leiden
tot meer inzicht in de groep niet actief wachtenden.
Ik heb in het overzicht van de wachtlijstcijfers ook de cijfers gepresenteerd van
het aantal actief wachtenden korter dan de Treeknorm om daarmee een zo volledig mogelijk
overzicht te geven van de wachtlijsten.
Het feit dat de helft van de cliënten niet vanuit de thuissituatie naar een verpleeghuis
gaat (en zij vaak niet op de wachtlijst staan) maakt dat de wachtlijstcijfers niet
een compleet beeld geven. Ik wil indachtig de motie-Agema in overleg met betrokken
partijen bezien hoe ik de informatie hierover verder kan verbeteren.
2.4 De vraag groeit sneller dan het aanbod
De cijfers laten zien dat het aantal mensen met een Wlz-indicatie de afgelopen jaren
sneller is gegroeid dan de intramurale capaciteit. Cliënten verzilverden hun indicatie
in toenemende mate met een pgb, vpt of mpt. Ook de wachtlijsten zijn toegenomen. In
de beleidsagenda van de ontwerpbegroting 2020 is aangegeven dat de grootste opdracht
van de vergrijzing nog voor ons ligt. Begin 2019 waren er circa 1,9 miljoen 75-plussers
(8,1% van de bevolking). Over 20 jaar zijn er naar verwachting bijna 2,6 miljoen 75-plussers
(14,2% van de bevolking). Het aantal mensen boven de 90 jaar verdrievoudigt bijna.
Het aantal mensen boven de 100 jaar verviervoudigt. Deze trends stellen ons voor het
vraagstuk hoe voor de toekomst over voldoende capaciteit te blijven beschikken.
3 Balans tussen zorgbehoefte en capaciteit nu en straks
Het stelsel van langdurige zorg kent diverse waarborgen voor de toegankelijkheid van
de verpleeghuiszorg. In dit hoofdstuk ga ik in op de wijze waarop de balans tussen
zorgbehoefte en zorgaanbod tot stand moet komen.
3.1 Regie in de regio
Zorgaanbieders en zorgkantoren zullen er in gezamenlijkheid voor moeten zorgen dat
er voldoende capaciteit beschikbaar is voor ouderen. Randvoorwaarde hierbij is dat
het budgettaire kader voldoende is (zie volgende paragraaf). Zorgkantoren hebben op
basis van de Wet langdurige zorg zorgplicht. Om deze zorgplicht uit te voeren sluiten
zorgkantoren contracten met de zorgaanbieders in de regio. In deze contracten worden
afspraken gemaakt over de aard, doelmatigheid, prijs, kwaliteit en omvang van de zorg.
Zowel zorgaanbieders als zorgkantoren kijken vooruit. Op basis van ervaringen uit
het verleden en inschattingen van de ontwikkeling van de vraag schatten zij de benodigde
capaciteit in. Voor de zorgaanbieders betekent dit periodiek bezien van hun vastgoedplanning,
de renovatie of zelfs herbouw daarvan en/of capaciteitsuitbreidingen. Dit bespreken
zij met de zorgkantoren. Om capaciteitsuitbreidingen te kunnen realiseren zijn zorgaanbieders
niet alleen afhankelijk van financiering door het zorgkantoor, maar ook van het gemeentelijke
beleid en het betreffende bestemmingsplan. Ook de beschikbaarheid van personeel is
een bepalende factor bij besluitvorming over capaciteitsuitbreiding.
Zorgplicht in de regio: zorgbemiddeling en informeren van cliënten
Met de invoering van de Wlz heeft het zorgkantoor ook een belangrijke taak gekregen
bij het informeren van zijn verzekerden. Onderdeel hiervan is de zorgbemiddeling nadat
de indicatie door het CIZ is gesteld. Als er een plek is bij de aanbieder die de cliënt
wenst, zal de rol van het zorgkantoor in de praktijk beperkt zijn. Deze bemiddeling
wordt dan overgenomen door de voorkeursaanbieder. Wettelijk blijft het zorgkantoor
echter verantwoordelijk.
Indien er geen plek is bij de aanbieder van voorkeur, dan moet het zorgkantoor de
cliënt wijzen op de mogelijkheid van verschillende leveringsvormen en op het beschikbare
zorgaanbod in de regio. Deze informatie dient het zorgkantoor overzichtelijk openbaar
te maken. Zorgkantoren kunnen cliënten hierbij ook wijzen op de kwaliteit van de regionale
zorgaanbieders.
Zorgkantoren informeren zelf cliënten bij (algemene) vragen en hebben een rol in de
zorgbemiddeling. Ze kunnen cliënten ook wijzen op de onafhankelijke cliëntondersteuning
onder de Wlz. Deze cliëntondersteuning wordt ingekocht door de Wlz-uitvoerder bij
cliëntorganisaties.
Voor nu en voor straks
Inherent aan de zorgplicht van de zorgkantoren is dat zij het inkoopbeleid in de regio
(binnen hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden) zo vormgegeven, dat er ook voor
de langere termijn voldoende en passende capaciteit beschikbaar is. Dat betekent dat
de zorgkantoren zich op de hoogte moeten stellen van de langjarige vraagontwikkeling
in hun regio en in aansluiting daarop afspraken moeten maken met de zorgaanbieders.
Uiteraard moeten zij zich daarbij kunnen baseren op betrouwbare informatie over de
ontwikkeling van de vraag en het aanbod op de langere termijn. De NZa houdt toezicht
op de zorgkantoren in de naleving van hun zorgplicht.
3.2 Budgettair kader
Om zorgkantoren en zorgaanbieders in staat te stellen goede afspraken te maken, stel
ik de omvang van het budgettair Wlz-kader voorafgaand aan het betreffende jaar vlak
na Prinsjesdag vast in de definitieve kaderbrief Wlz. Hierbij betrek ik eveneens de
nominale ontwikkeling, de beschikbare middelen voor volumegroei (hierna: groeimiddelen)
en de effecten van maatregelen (zoals het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg).
Lopende het zorgjaar onderzoekt de NZa of de omvang van het beschikbare macrobudget
en de gehanteerde verdeling over de regio’s nog steeds voldoet met het oog op de ontwikkeling
van de realisatiecijfers. De NZa adviseert mij op grond van dit onderzoek in mei en
augustus over de toereikendheid van het Wlz-kader en de inzet van de herverdelingsmiddelen
die ik voorafgaand aan het jaar reserveer. Deze systematiek maakt het mogelijk dat
groeimiddelen gericht ingezet kunnen worden. Dit komt de doelmatige besteding van
publieke middelen ten goede.
De basis voor de nominale ontwikkeling en de beschikbare groeimiddelen wordt gevormd
door de middellangetermijnraming voor de zorguitgaven (MLT-zorg) bij ongewijzigd beleid
van het CBP. Voor wat betreft de omvang van de beschikbare groeimiddelen is de MLT-raming
een belangrijke richtlijn. Hierin wordt onder andere rekening gehouden met demografie
en epidemiologie.
Bij het vaststellen van de groeiruimte voor een bepaald jaar in de definitieve kaderbrief
Wlz kijk ik, naast de MLT-zorg, ook naar de gerealiseerde volumegroei in het verleden
en stel ik eventueel de geraamde groei van het CPB voor enig jaar bij. Voor een cijfermatige
toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de VVD-fractie in de bijlage.
4 Nadere acties
4.1 Toezegging aan de Tweede Kamer: stand van zaken capaciteit
Tijdens het algemeen overleg over de verpleeghuiszorg op 20 februari van dit jaar
(Kamerstuk 31 765, nr. 398) heb ik u toegezegd onderzoek te laten doen naar de beschikbare capaciteit. Dit was
naar aanleiding van de vraag van mevrouw Agema over een mogelijke bouwopgave voor
extra verpleeghuisplekken. Ik heb toegezegd onderzoek te laten doen om op basis van
demografische ontwikkelingen de bouwopgave voor verpleeghuiszorg voor de aankomende
5, 10 en 20 jaar in kaart te brengen.
Ik heb een consortium bestaande uit TNO, Zorginstituut Nederland, CBS en RIVM gevraagd
dit onderzoek uit te voeren. In dit onderzoek wordt gekeken naar de intramurale verpleeghuiszorg.
Genoemde partijen zullen, in afstemming met ZN, hun gegevens naast elkaar leggen en
samenbrengen in een model waarmee de ontwikkeling van de vraag (demografie en ziektebeelden)
wordt samengebracht met de beschikbare capaciteit. Ook kunnen in dit model beleidsvarianten
in beeld worden gebracht, zoals meer innovaties in wonen en/of meer gebruik van technologie
opdat langer thuis wonen gemakkelijker wordt. Met dit model kunnen beleidsscenario’s
worden doorgerekend op basis waarvan de bouwopgave per regio kan blijken. De planning
is dat het onderzoek voor het eind van dit jaar aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Goed inzicht in de capaciteit ontbreekt nu nog. In december wordt het beeld op dit
punt verder gecompleteerd. Ik zal de brief in december gebruiken om aan uw Kamer voor
te leggen welke stappen ik de komende periode voor mij zie om, ook in relatie tot
de contourennota, de toegang tot verpleeghuiszorg voor de toekomst te blijven waarborgen.
4.2 Facilitering regionaal en landelijk inzicht
Goede informatievoorziening voor zowel de regio als voor landelijk gebruik is van
belang. Goede prognoses over de effecten van ontwikkelingen in o.a. technologie, wonen,
de manier waarop wij samenleven etc. voorkomen verrassingen en kunnen helpen beter
in te spelen op die vraag. Goede, onomstreden informatie over de in de toekomst benodigde
zorgcapaciteit is nodig voor zowel de zorgkantoren als de zorgaanbieders. Het helpt
zorgkantoren de zorgplicht in hun regio op de (middel)lange termijn waar te kunnen
blijven maken. Dergelijke informatie is ook van belang voor zorgaanbieders, zodat
zij in hun bouwplannen, werving van zorgverleners en bedrijfsvoering rekening kunnen
houden met de eisen van de toekomst.
Bedoelde informatie kan in de toekomst ook aangrijpingspunten gaan geven voor het
toezicht van de NZa op de zorgkantoren. Immers als de plannen van zorgkantoren niet
aansluiten op wat de toekomst vraagt, moeten zorgkantoren daarop aangesproken kunnen
worden.
Ik zal de bestaande informatiebronnen de komende periode nader in kaart brengen en
nagaan in hoeverre deze zijn samen te brengen, opdat de informatievoorziening zoals
hiervoor geschetst tot stand gebracht kan worden. Ook zal ik nagaan of het mogelijk
is om met de bestaande gegevensbronnen de informatievoorziening aan zowel de regio
als voor landelijk gebruik te verbeteren. Ik kom daar in de brief van december 2019
over het capaciteitsonderzoek op terug. Hierbij ga ik tevens in op de motie van de
leden Slootweg en Ellemeet4.
4.3 Informatievoorziening voor Tweede Kamer
Tijdens het algemeen overleg over de verpleeghuiszorg op 25 juni 2019 is o.a. gevraagd
of de nu voorliggende brief een jaarlijks terugkerende brief zou kunnen worden. Ik
heb daarop positief gereageerd en aangegeven dat het zaak is goed te kijken hoe we
een dergelijke nieuwe, structurele rapportage kunnen vormgeven. In deze brief heb
ik de nu bekende ontwikkelingen van de afgelopen jaren samengevat en geordend. Tegelijkertijd
volgt nog het onderzoek dat TNO, Zorginstituut Nederland, CBS en RIVM uitvoeren. Ook
daarover wil ik met de Tweede Kamer spreken. Daarop vooruitlopend kan ik mij evenwel
goed voorstellen dat wij eens in de vier jaar aan de Tweede Kamer een brief met de
relevante trends en ontwikkelingen doen toekomen. Immers, trends wijzigen niet zo
snel. In de vorige paragraaf heb ik aangegeven dat ik wil bezien hoe de toekomstgerichte
informatievoorziening een structurele plaats kan krijgen in ons informatiebestel.
Het periodiek opstellen van een trend- en ontwikkelingenrapportage kan hiervan een
onderdeel vormen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport