Brief regering : Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Socialistische Republiek Vietnam inzake betaalde werkzaamheden door gezinsleden van personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten; Hanoi, 25 april 2019
35 290 (R2133) Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Socialistische Republiek Vietnam inzake betaalde werkzaamheden door gezinsleden van personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten; Hanoi, 25 april 2019
A/ nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
19 september 2019.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op
19 oktober 2019.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt
niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid
jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 september 2019
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 25 april 2019 te Hanoi tot stand gekomen verdrag tussen de regering
van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Socialistische Republiek
Vietnam inzake betaalde werkzaamheden door gezinsleden van personeel van diplomatieke
vertegenwoordigingen en consulaire posten (Trb. 2019, nr. 81 en Trb. 2019, nr. 119).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde
stukken op 20 september 2019 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van
Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging
in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
Algemeen
Voor het Koninkrijk der Nederlanden geldt een tweeverdienersmaatschappij waarin echtgenoten,
maar ook andere gezinsleden van diplomatieke en consulaire ambtenaren en van leden
van het administratieve, het technische en het bedienend personeel van diplomatieke
en consulaire missies in het buitenland er belang aan hechten dat zij tijdens een
uitzending naar het buitenland kunnen (blijven) werken. Hoewel de positie van genoemde
gezinsleden wordt beschreven in een tweetal Weense verdragen, te weten het op 18 april
1961 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, nr. 101) en het op 24 april 1963 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen
(Trb. 1965, nr. 40), is in deze verdragen niet geregeld dat gezinsleden in het buitenland mogen werken.
Sinds het midden van de jaren tachtig sluit het Koninkrijk daarom bilaterale verdragen
op grond waarvan genoemde gezinsleden in een ontvangende staat betaalde beroeps- of
bedrijfsbezigheden mogen verrichten zonder dat zij daarvoor een werkvergunning hoeven
aan te vragen. Ook wordt in deze bilaterale verdragen onder andere vastgelegd welke
gezinsleden in de ontvangende staat mogen werken, aan welke voorwaarden zij moeten
voldoen om te mogen werken en wat de consequenties voor de juridische positie van
het werkende gezinslid kunnen zijn.
Voor familieleden van burgers uit een van de lidstaten van de Europese Unie, Zwitserland
en Europese Economische Ruimte geldt dat zij op grond van de EU-regelgeving (Richtlijn
2004/38/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het
recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers
van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en
tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG,
75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU 2004, L 158) in een lidstaat
van de Europese Unie mogen werken. Deze familieleden kunnen derhalve in een lidstaat
van de Europese Unie werken zonder dat zij daarvoor een beroep hoeven te doen op een
verdrag als het onderhavige.
Nadat reeds eerder verdragen over de tewerkstelling van gezinsleden van het diplomatiek,
consulair en administratief en technisch personeel tot stand konden worden gebracht,
ligt nu een dergelijk verdrag met Vietnam ter goedkeuring voor. Zie voor eerdere verdragen:
met de Verenigde Staten op 23 juni 1986 te 's-Gravenhage (Trb. 1986, nr. 95), gewijzigd op 11 juli 2013 te Washington (Trb. 2013, nr. 116), met Canada op 1 mei 1991 te 's-Gravenhage (Trb. 1991, nr. 86), met Venezuela op 1 en 8 februari 1995 te Caracas (Trb. 1995, nr. 95), met Hongarije op 16 september 1994 en 19 januari 1995 te Boedapest (Trb. 1995, nr. 131), met Chili op 26 oktober 1995 te 's-Gravenhage (Trb. 1995, nr. 297), met Tsjechië op 4 juli 1996 te Praag (Trb. 1996, nr. 232), met Argentinië op 25 juli 1996 te Buenos Aires (Trb. 1996, nr. 250), met Brazilië op 31 juli 1996 te Brasilia (Trb. 1996, nr. 236), met Australië op 24 september 1997 te Canberra (Trb. 1997, nr. 309), met Kroatië op 6 mei 2005 te Zagreb (Trb. 2005, nr. 174), met Peru op 25 oktober 2005 te Lima (Trb. 2005, nr. 283) en met El Salvador op 12 september 2016 (Trb. 2016, nr. 157). Daarnaast zijn in de afgelopen jaren met een groot aantal landen waar de nationale
wetgeving zulks mogelijk maakte, afspraken op dit terrein gemaakt in de vorm van een
Memorandum van Overeenstemming.
Dit verdrag heeft in beginsel een wederkerig karakter waarmee het echtgenoten en afhankelijke
kinderen van uitgezonden diplomatieke of consulaire ambtenaren «en poste» over en
weer mogelijk wordt gemaakt om betaalde beroeps- of bedrijfsbezigheden te verrichten
in het land waarin deze ambtenaren zijn geplaatst. De gevolgen hiervan voor de Nederlandse
arbeidsmarkt zullen te verwaarlozen zijn.
Het verdrag dient dus primair als een wederzijdse werkvergunning voor de doelgroep.
Voor Nederland stemt het verdrag overeen met de bestaande wetgeving op dit terrein
(de Wet arbeid vreemdelingen). Ook voor andere delen van het Koninkrijk is geen uitvoeringswetgeving
nodig. Voor het overige moet de wetgeving in de ontvangende staat, behoudens hierna
te noemen uitzonderingen, in acht genomen worden voor wat betreft de werkzaamheden.
Het verdrag bevat onder meer rechten en verplichtingen voor de gezinsleden van het
diplomatiek, consulair, administratief en technisch personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen
en consulaire posten. Naar het oordeel van de regering bevat het verdrag bepalingen
die mogelijk als een ieder verbindend aangemerkt zouden kunnen worden, namelijk de
artikelen 1 tot en met 6.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor gezinsleden van diplomatiek, consulair, administratief
en technisch personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
om in de ontvangende staat betaalde werkzaamheden te verrichten. Zolang deze personen
niet deelnemen aan het arbeidsproces aldaar, zijn zij overeenkomstig artikel 37, eerste
en tweede lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en artikel 48,
eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, vrijgesteld
van de in de ontvangende staat van kracht zijnde voorschriften op het gebied van de
sociale verzekeringen. Deze situatie verandert zodra de bedoelde gezinsleden in ons
land gaan werken. Vanaf dat moment worden zij behandeld als iedere andere werknemer
of zelfstandige hier te lande en zijn zij zowel verzekerings- als premieplichtig voor
de volksverzekeringen en eventueel voor de werknemersverzekeringen.
Artikel 2
Artikel 2 beschrijft wat onder het begrip gezinslid wordt verstaan. Het Verdrag van
Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen
spreken van «inwonend gezinslid», zonder deze term nader te definiëren. In dit artikel
wordt onder «gezinslid» verstaan de echtgeno(o)t(e), de ongehuwde en financieel afhankelijke
kinderen van 16 tot 25 jaar die een voltijdopleiding volgen en de ongehuwde en financieel
afhankelijke kinderen van 16 tot 25 jaar die door de ontvangende staat als gezinslid
zijn geaccepteerd op grond van de nationale regelgeving of op humanitaire gronden.
Artikel 3
In artikel 3 wordt de procedure beschreven die gevolgd moet worden om toestemming
te verkrijgen om in de ontvangende staat betaalde werkzaamheden te mogen verrichten.
In het eerste lid is bepaald dat de betreffende buitenlandse ambassade namens het
gezinslid een verzoek om toestemming om betaalde werkzaamheden te mogen verrichten
indient bij de Directie Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de
ontvangende staat. De ambassade doet het verzoek voordat betaalde werkzaamheden aanvangen.
Op grond van het tweede lid dienen bij het verzoek alle relevante stukken te worden
verstrekt waaruit de aard van de betaalde werkzaamheden alsmede de volledige identiteit
van het gezinslid blijken.
Indien het betrokken gezinslid aan de voorwaarden van dit verdrag voldoet, deelt het
Ministerie van Buitenlandse Zaken van de ontvangende staat op grond van het derde
lid van artikel 3 officieel aan de ambassade van de accrediterende staat mee dat autorisatie
is verleend om betaalde werkzaamheden te verrichten. Daartoe is bij de Directie Protocol
en Gastlandzaken van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken een centraal
registratiepunt ingesteld, aangezien begin en einde van een plaatsing in het Koninkrijk
van de buitenlandse ambtenaar tot wiens gezin het gezinslid behoort slechts bij dit
ministerie bekend is.
De Directie Protocol reikt vervolgens een identiteitskaart uit aan het gezinslid waarop
is aangegeven dat hij toestemming heeft om in de ontvangende staat betaalde werkzaamheden
te verrichten (lid 3).
Indien het gezinslid zich niet houdt aan de immigratie-, naturalisatie- of belastingwetten
van de ontvangende staat, kan de ontvangende staat op grond van het vierde lid de
toestemming voor het verrichten van betaalde werkzaamheden weigeren of intrekken.
Het vijfde lid van artikel 3 bepaalt dat het gezinslid gebonden is aan de voorschriften
die gelden voor de bijzondere kwalificaties die zijn vereist voor de te verrichten
werkzaamheden in de ontvangende staat en dat aan het verdrag geen recht op bepaald
werk kan worden ontleend.
Het zesde lid bepaalt dat beëindiging van de betaalde werkzaamheden van het gezinslid
door de ambassade van de accrediterende staat aan het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van de ontvangende staat wordt medegedeeld. Als het gezinslid nieuwe werkzaamheden
wil gaan verrichten, moet het gezinslid hiervoor op grond van het zesde lid opnieuw
toestemming vragen aan de ontvangende staat. In Nederland is hernieuwde toestemming
evenwel niet nodig nu op de identiteitskaart geen melding wordt gemaakt van een specifieke
functie, maar wordt aangegeven dat arbeid vrij is toegestaan.
Artikel 4
Deze bepaling regelt dat de normale belastingprivileges voor diplomatiek, consulair,
administratief en technisch personeel zich niet mede uitstrekken tot de sfeer van
beroeps- of bedrijfswerkzaamheden van hun gezinsleden. Overigens stemt artikel 4 overeen
met de bestaande Nederlandse wetgeving op dit gebied.
Krachtens artikel 37, eerste en tweede lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek
verkeer zijn onder meer inwonende gezinsleden van diplomatieke ambtenaren en van het
administratieve en technisch personeel in beginsel vrijgesteld van de sociale verzekeringswetgeving
van de ontvangende staat. Deze situatie verandert zodra zij werkzaamheden verrichten,
die niet inhouden voor de zendstaat verrichte diensten. Voor de situatie in Nederland
betekent dit, dat deze personen zonder uitzondering verzekeringsplichtig en premieplichtig
zijn krachtens de volksverzekeringen: Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet
(Anw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Datzelfde geldt voor de werknemersverzekeringen:
Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Artikel 5
Het gezinslid van een personeelslid van een diplomatieke of consulaire missie geniet
geen zelfstandige verblijfstitel. Als gevolg hiervan eindigt de toestemming om in
het betreffende land te verblijven en te werken wanneer de begunstigde de status van
gezinslid verliest, het betrokken personeelslid van een diplomatieke of consulaire
missie overlijdt of de plaatsing van deze functionaris eindigt.
Artikel 6
Krachtens artikel 31, eerste lid, onder c, juncto artikel 37, eerste en tweede lid,
van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer genieten inwonende gezinsleden
van het diplomatieke personeel met betrekking tot handelingen verricht in de vervulling
van hun dienstbetrekking of bedrijfsvoering, geen immuniteit ten aanzien van civielrechtelijke
en administratiefrechtelijke jurisdictie van de ontvangende staat. Zo zal het gezinslid
ter zake van een rechtszaak met betrekking tot zijn werkzaamheden, voor de rechter
van de ontvangende staat moeten verschijnen en gehouden zijn aan de uitspraak gevolg
te geven.
Krachtens artikel 31, eerste lid, juncto artikel 37, eerste en tweede lid, van het
Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer genieten inwonende gezinsleden van diplomatieke
personeel en van leden van het administratieve en technische personeel van diplomatieke
vertegenwoordigingen immuniteit ten aanzien van de strafrechtelijke rechtsmacht van
de ontvangende staat. De werkzaamheden die ingevolge het onderhavige verdrag kunnen
worden verricht, vallen buiten het diplomatieke kader. Het wordt derhalve onjuist
geacht deze immuniteit volledig te handhaven met betrekking tot die werkzaamheden.
In dit licht is deze bepaling overeengekomen die de mogelijkheid geeft tot het opheffen
van deze strafrechtelijke immuniteit in geval een gezinslid een strafbaar feit heeft
gepleegd bij het verrichten van zijn werkzaamheden ingevolge onderhavig verdrag. De
zendstaat behoudt hierbij een zekere mate van discretie die verband houdt met het
belang van de zendstaat bij het onbelemmerd en onafhankelijk functioneren van de uitgezonden
ambtenaar. De regeling laat daarom toe dat de zendstaat, na ernstige overweging van
de betrokken belangen, kan besluiten geen afstand te doen van de immuniteit.
Het afstand doen van immuniteit van rechtsmacht ten aanzien van strafrechtelijke procedures
wordt niet geacht in te houden het afstand doen van immuniteit ten aanzien van de
tenuitvoerlegging van het veroordelend vonnis. Daarvoor is een afzonderlijk afstand
doen van immuniteit noodzakelijk. Het hier gemaakte onderscheid tussen rechtspraak
en executie is in het volkenrecht algemeen aanvaard.
Koninkrijkspositie
Het verdrag zal gelden voor het Europese deel van Nederland, voor het Caribische deel
van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en Aruba. De regeringen
van Curaçao en Sint-Maarten beraden zich nog of medegelding van het verdrag wenselijk
is voor hun respectieve landen. Zodra Curaçao of Sint Maarten aangeeft medegelding
te wensen, zal een kennisgeving op grond van artikel 8, vijfde lid, naar Vietnam worden
gestuurd ter uitbreiding van het verdrag tot het betreffende deel van het Koninkrijk.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken