Brief regering : Beleidsreactie op rapport Commissie Geurhinder Veehouderij
29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu
28 973
Toekomst veehouderij
Nr. 333
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 september 2019
De Commissie Geurhinder Veehouderij heeft op 23 april haar rapport opgeleverd. Op
diezelfde dag heb ik u, mede namens de Minister van LNV, een eerste reactie op het
rapport gegeven1. Ik heb de periode daarna gebruikt om gesprekken te voeren met belanghebbenden, met
als doel om samen een weg voorwaarts te vinden in dit complexe dossier. Daarnaast
ben ik bezig om een aantal noodzakelijke onderzoeken in gang te zetten.
Het dossier geurhinder in de veehouderij is ingewikkeld en kenmerkt zich door felle
tegenstellingen tussen de verschillende belanghebbenden. Het streven is om een balans
te vinden tussen het prettig wonen in een landelijke omgeving, en het duurzaam en
rendabel bedrijven van een veehouderij. Bij het vinden van die balans moeten keuzes
gemaakt worden. Ik wil aan het vinden van die balans bijdragen, om omwonenden en ondernemers
zodoende weer perspectief te bieden.
In deze brief geef ik u, mede namens de Minister van LNV, mijn beleidsreactie op het
rapport van de commissie, en schets ik de wijze waarop het geurdossier de komende
jaren vorm gegeven zal worden. Ik maak tevens van de gelegenheid gebruik om de moties
van de leden Von Martels c.s.2 en Lodders3 af te doen.
Werkwijze van de Commissie Geurhinder Veehouderij
In juni 2018 heb ik de onafhankelijke Commissie Geurhinder Veehouderij ingesteld.
De commissie bestond uit de heer mr P.J. Biesheuvel (voorzitter) en onafhankelijke
deskundigen van RIVM, GGD, Wageningen University & Research (WUR) en Universiteit
Utrecht. Ik heb de commissie gevraagd om aanbevelingen te doen gericht op het op korte
termijn verminderen van geurhinder in het geval dat de veehouder beschikt over een
geldige vergunning en omwonenden meer overlast ondervinden dan op basis van de vergunning
verwacht mag worden. Daarnaast heb ik de commissie gevraagd om een bijdrage te leveren
aan een robuust geurbeleid op de langere termijn.
De commissie heeft intensief met belanghebbenden gesproken, onder andere tijdens drie
werkbezoeken in gebieden met veel varkenshouderijen, om zich een beeld te vormen van
de situatie. De commissie heeft het advies van de bestuurlijke werkgroep evaluatie
regelgeving geurhinder veehouderijen4, die eerder al aanbevelingen had gedaan over de geurproblematiek, meegenomen in haar
onderzoek. De commissie heeft ook een gesprek gevoerd met de heer J.C. Verdaas, voorzitter
van de bestuurlijke werkgroep. Uit de bronvermelding van het rapport blijkt dat de
commissie ook de beschikking had over het gezamenlijke plan van aanpak van de Producenten
Organisatie Varkenshouderij (POV) en LTO getiteld «Verhogen geurrendementen gecombineerde
luchtwassers. Naar een werkend perspectief». Met deze brief reageer ik tevens op dat
plan van aanpak.
Inhoud van het rapport
De commissie geeft in haar rapport een uitgebreide analyse van de geurproblematiek
rond veehouderijen. Daarin worden zowel de complexiteit van het probleem als de tegenstellingen
tussen de verschillende belanghebbenden geschetst. De commissie is van mening dat
de huidige regulering van geurhinder geen adequate balans biedt tussen het prettig
wonen in een landelijke omgeving en het op een duurzame wijze bedrijven van een varkenshouderij,
die ook economisch rendabel is. Een deel van het probleem is volgens de commissie
dat vergunningen worden verleend op basis van berekeningen van geuremissies. Als vervolgens
de geurrendementen van luchtwassers niet blijken te kloppen, kan de geurbelasting
op woningen aanzienlijk groter zijn dan bij de vergunningverlening werd verondersteld.
De commissie meent dat veehouders in een aantal gevallen te weinig actief bezig zijn
met hun luchtwassers. Er is toezicht nodig op het naleven van regels en voorschriften
voor het gebruik van luchtwassers. Bij geconstateerde overtredingen moet sanctionerend
worden opgetreden.
De Commissie stelt dat er structurele verbeteringen nodig zijn in de manier waarop
met geurhinder uit de veehouderij omgegaan wordt. Zij doet daarvoor drie aanbevelingen:
1. Stel emissiegrenswaarden waar de veehouder zich permanent aan moet houden. Niet alleen
op papier, ook in de praktijk.
2. Zorg voor meer inzicht in de effectiviteit van luchtwassers. Betrek daarbij ook de
geurproductie in de stal.
3. Leg bij de aanpak van geurproblemen meer nadruk op specifieke omstandigheden in een
gebied met meer mogelijkheden voor decentrale overheden om rekening te houden met
cumulatie en in te grijpen in bestaande situaties.
Beleidsreactie
Ik heb in het AO Luchtkwaliteit van 5 juli 2018 gezegd dat ik eerst met alle betrokkenen
over het rapport van de commissie in overleg wil, voordat ik een beleidsreactie naar
de Kamer stuur. Ik vind het belangrijk om van belanghebbenden te horen hoe zij het
rapport lezen, en wat volgens hen de stappen zijn die nu genomen moeten worden. Er
heeft één gezamenlijk gesprek plaatsgevonden met vertegenwoordigers van omwonenden,
sector, milieufederaties en luchtwasserfabrikanten. Met de eerste drie groepen is
daarna, op hun verzoek, nog een separaat gesprek gevoerd. In bijlage 1 heb ik de voornaamste
indrukken uit deze gesprekken weergegeven. Daarnaast heb ik in een bestuurlijk overleg
gesproken met relevante gemeenten en provincies en met dossierhouders bij IPO en VNG.
In de eerste reactie op het rapport ben ik al kort ingegaan op de drie aanbevelingen
van de commissie. Hieronder ga ik uitgebreider in op de thema’s die de commissie in
haar rapport aansnijdt.
Geurproductie in de stal
De commissie adviseert om te kijken naar geurproductie in de stal. Ik onderken het
belang daarvan. Een integrale brongerichte aanpak (door bijvoorbeeld dagontmesting
en/of het scheiden van de dunne en dikke fractie van mest) leidt niet alleen tot een
verminderde geurproductie, maar draagt ook bij aan het voorkómen van de emissies van
methaan en ammoniak. Bovendien verbetert hierdoor het stalklimaat, wat goed is voor
zowel mensen als dieren in de stal. Koploperbedrijven in de varkenshouderij laten
al zien dat dit mogelijk is. Het verminderen van de geurproductie in de stal past
daarmee in de integrale aanpak om de veehouderij te verduurzamen en de omslag naar
kringlooplandbouw te maken. De Minister van LNV heeft hierover onlangs afspraken gemaakt
met de verschillende dierlijke sectoren, waarbij met de varkenssector de ambitie is
afgesproken om nieuwe stalsystemen te ontwikkelen en toe te passen die op termijn
leiden tot een vermindering van de geurproductie in de stal met 70%.5 Onderdeel hiervan is ook dat de Minister van LNV voorziet nog dit jaar een subsidieregeling
open te stellen voor integraal duurzame en emissiearme stalsystemen en managementmaatregelen.
Deze regeling is zowel gericht op innovatie- en pilotprojecten als op investeringsprojecten
van voorlopers (first movers) voor brongerichte integrale emissiebeperkende maatregelen.
Effectiviteit luchtwassers
Nadat ik in juli 2018 de geurreductiepercentages van combiluchtwassers in de Regeling
geurhinder en veehouderij (Rgv) had aangepast, heb ik opdracht gegeven aan WUR om
onderzoek te doen naar de wijze waarop het rendement van combiluchtwassers te verbeteren
is. Dit onderzoek sluit aan bij de wens van POV en LTO om de geurrendementen van combiluchtwassers
weer te verhogen. Het onderzoek richt zich zowel op geur als op ammoniak. Het eerste
deel van het onderzoek is inmiddels afgerond; het deelrapport6 is gepubliceerd op de website van WUR. Uit metingen op twee praktijklocaties in Duitsland
met elk een gecertificeerde biologische combiluchtwasser blijkt dat deze een beduidend
lager gemiddeld geurrendement hadden dan het rendement volgens eerdere Duitse studies.
De geurrendementen die WUR in Duitsland heeft gemeten, zijn vergelijkbaar met de rendementen
van de Nederlandse luchtwassers waarover ik u vorig jaar geïnformeerd heb7. De ammoniakrendementen voor beide Duitse locaties waren hoog. In het vervolg van
het WUR-onderzoek wordt gepoogd door optimalisatie het geur- en ammoniakrendement
van combiluchtwassers te verbeteren, en wordt geprobeerd inzicht te verkrijgen in
de invloed van dimensionering op het rendement van luchtwassers. De kennis die uit
het onderzoek komt, kan naar verwachting een bijdrage leveren aan de kwaliteitsborging
waar de luchtwasserfabrikanten aan werken. Het onderzoek wordt naar verwachting eind
2019 afgerond.
Naleving en handhaving
Ik vind het van belang dat regels en voorschriften voor een goede werking van het
stalsysteem (inclusief luchtwassers) goed worden nageleefd en gehandhaafd. Ook de
Algemene Rekenkamer vraagt in een recent rapport8 aandacht voor naleving van voorschriften van luchtwassers. Voor de goede werking
van luchtwassers zijn er regels voor gebruik, onderhoud en de technische uitvoering.
Om vast te kunnen stellen of deze regels in de praktijk ook voldoende worden nageleefd,
zullen toezichthouders voldoende kennis moeten hebben en capaciteit moeten reserveren.
Tijdens het eerdergenoemde bestuurlijk overleg heb ik het belang van handhaving benadrukt.
Vertegenwoordigers van IPO meldden toen dat inmiddels intensievere handhaving op combiluchtwassers
plaatsvindt, in samenwerking met gemeenten. Ik zal in het eerstvolgende bestuurlijk
overleg met de decentrale overheden het belang van handhaving opnieuw benadrukken,
en hen verzoeken mij op de hoogte te houden van de aanpak. Scholing, voorlichting
en servicecontracten met luchtwasserfabrikanten kunnen de naleving door veehouders
verbeteren.
Meten en monitoren
De commissie beschrijft in haar rapport de urgentie van de overgang naar een ander
systeem van meten en monitoren van geur. Die urgentie spreekt ook uit het WUR-deelrapport,
waarin wordt aanbevolen om een chemisch-analytische methode te ontwikkelen en praktijkrijp
te maken om geur te kwantificeren. Uit de gesprekken met belanghebbenden blijkt daarnaast
een brede wens om toe te werken naar een systematiek van real-time meten. De wetenschappelijke kennis over het meten van geur bij veehouderijen is echter
nog beperkt. Ik heb daarom WUR gevraagd om een meerjarig onderzoeksprogramma te ontwerpen,
uit te voeren door een internationaal consortium, waarin wetenschappelijke kennis
over geur uit de veehouderij wordt ontwikkeld en praktisch toepasbaar wordt gemaakt.
Die kennis kan ook bijdragen aan het ontwikkelen van sensorsystemen die gebruikt kunnen
worden voor het meten van geurconcentraties direct bij de bron en in de omgeving van
een veehouderij en daarnaast kan deze kennis meer inzicht geven in cumulatie. Dit
najaar zal WUR in het kader van het onderzoeksprogramma een internationale conferentie
organiseren waar de huidige kennis en inzichten op het gebied van het meten van geur
van de veehouderij verkend en uitgewisseld zullen worden. Vervolgens wordt in 2020
de chemisch-analytische methode geoptimaliseerd. In de jaren daarna wordt onderzoek
voorzien naar de toepassingsmogelijkheden van deze nieuwe methode voor het meten van
geurconcentraties in de buitenomgeving van stallen. Daarbij wordt ook ingezet op de
ontwikkeling van sensorsystemen en implementatie van de methodiek in wet- en regelgeving.
Overigens lopen er al enkele pilots in Nederland9 waarin in verschillende samenwerkingsverbanden wordt geëxperimenteerd met het meten
van geur. Ik heb WUR gevraagd deze ontwikkelingen te volgen, en de resultaten mee
te nemen in het onderzoek.
Stalbeoordeling
Voor de verduurzaming van de veehouderij, waaronder de aanpak van geurhinder, is het
van belang dat innovatieve technieken snel kunnen worden toegepast. Daarom kijk ik
naar mogelijkheden om het huidige stelsel van de stalbeoordeling te veranderen. Er
zijn de afgelopen jaren al verbeteringen doorgevoerd vanwege eerdere kritiek op het
stelsel. Voorbeelden zijn de transparantie van de beoordeling met vaste afwegingskaders
door de Technische Advies Pool (TAP), en de verbreding van de beoordeling met een
proefstalregeling voor fijnstof10 en geur11. Ondanks deze verbeteringen is er nog steeds kritiek op het systeem en worden nog
knelpunten ervaren, die ook in de motie Lodders worden genoemd. In de brief van 23 april
2019 heb ik toegezegd dat ik in de beleidsreactie terug zou komen op een planning
en aanpak van de gehele systematiek van de stalbeoordeling. Ik ga op korte termijn
opdracht geven aan een extern bureau om advies uit te brengen over de mogelijkheden
voor verdergaande wijzigingen ter versterking van het stelsel van de stalbeoordeling.
In dat advies, waarbij ook de stakeholders zullen worden betrokken, zullen verschillende
opties voor invulling van het stelsel worden bekeken. Daarbij zal rekening worden
gehouden met de veranderingen die gaan gelden vanaf 2021, bij het van kracht worden
van de Omgevingswet. Het externe advies over de stalbeoordeling, en mijn voornemens
voor aanpassing van het stelsel op basis daarvan, wil ik voor de zomer van 2020 aan
uw Kamer voorleggen.
Cumulatie van geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat geen norm voor de cumulatieve geurbelasting
van een woning door meerdere veehouderijen. De normen voor de individuele geurbelasting
in de Wgv houden wel rekening met de gemiddeld voorkomende cumulatieve situatie in
veehouderijgebieden. De gemeente kan op dit moment afwijkende normen vaststellen in
een gemeentelijke verordening, en moet daarbij rekening houden met de cumulatie van
geur in het desbetreffende gebied. Onder de Omgevingswet kan de gemeente dit doen
in het omgevingsplan, waarbij zij ervoor moet zorgen dat de geurbelasting op een woning
aanvaardbaar is.
Ik vind het van belang dat er rekening gehouden wordt met cumulatie van geur van veehouderijen.
Het gaat er tenslotte om hoe geurhinder door omwonenden ervaren wordt vanuit het integrale
geurbeeld van alle veegerelateerde activiteiten in hun directe omgeving. Daarom wil
ik in de Omgevingswet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen, omzetten
naar een verplichting om rekening te houden met cumulatie. Op die manier is verzekerd
dat de belangen van de omgeving worden meegewogen, en wordt tegemoetgekomen aan een
wens van de omwonenden. IPO en VNG staan positief tegenover het verplicht rekening
houden met cumulatie van geur van meerdere veehouderijen, waarbij zij een voorkeur
uitspreken voor een differentiatie tussen gebieden met veel en weinig veehouderijen.
Ik zal de aanpak van cumulatie verder uitwerken in samenwerking met de andere overheden
en gesprekken met de sector. Mede op basis van de kennis uit de hierboven genoemde
onderzoeken over het beter kunnen meten van geur.
Ingrijpen in bestaande situaties
Onder de huidige regelgeving wordt de geurbelasting door een veehouderij alleen getoetst
bij uitbreiding of nieuwvestiging. Bestaande bedrijven zonder ontwikkelplannen kunnen
dus in principe doorgaan met hun bedrijfsvoering, ook als hun geurbelasting hoger
is dan bij nieuwvestiging toegestaan zou worden. Het is volgens de commissie van cruciaal
belang dat bestaande rechten van veehouders kunnen worden beperkt, indien dat nodig
is voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in een bepaald gebied.
Zowel de huidige wetgeving als de Omgevingswet biedt slechts beperkt mogelijkheden
om in te grijpen in bestaande situaties.
Ingrijpen in bestaande rechten van een ondernemer is ingrijpend en zal dan ook zorgvuldig
moeten gebeuren. Ik vind het met de commissie van belang dat decentrale overheden
de mogelijkheid hebben om overbelaste situaties aan te pakken. IPO en VNG hebben aangegeven
over die mogelijkheid te willen beschikken. Ook POV en LTO zijn van mening dat individuele
gevallen, waarbij er duidelijk sprake is van onnodige hinder, aangepakt moeten kunnen
worden. Ik sta positief tegenover de aanbeveling van de commissie, en zal decentrale
overheden door middel van pilots in de vorm van een experiment op basis van de Crisis-
en herstelwet meer mogelijkheden geven om in te grijpen in bestaande situaties, mits
dat zorgvuldig gebeurt, ook in relatie tot de belangen van de ondernemer. Zo kan bezien
worden welke wettelijke mogelijkheden effectief kunnen zijn, waarna vertaling naar
wetgeving plaats kan vinden. Bij IPO en VNG bestaat draagvlak voor deze pilotaanpak.
Ik zal dit verder uitwerken in nauw overleg met betrokken partijen, inclusief de sector.
Onderdeel van de pilotaanpak wordt ook het zodanig inrichten van de 50%-regeling dat
het bevoegd gezag een eigen afweging kan maken. Het bevoegd gezag krijgt de mogelijkheid
om het deel van de ontwikkelruimte, die ontstaat door een emissiebesparende maatregel,
binnen de bandbreedte 0–50% zelf te bepalen.
Sanering en stoppers
Met het bieden van een subsidie voor het vrijwillig beëindigen van varkenshouderijlocaties
(Subsidieregeling sanering varkenshouderijen) wordt beoogd op korte termijn de geuroverlast
door varkensbedrijven in veedichte gebieden te verminderen. De Minister van LNV heeft
u eerder geïnformeerd over deze regeling12, waarvoor het kabinet een bedrag van € 180 mln heeft gereserveerd. Daarnaast neemt
het kabinet het voortouw in het uitwerken van de hiervoor genoemde regelingen voor
het stimuleren van innovaties en investeringen in integraal duurzame en emissiearme
stalsystemen en managementmaatregelen met een brongerichte emissiereductie van broeikasgassen,
ammoniak, geur en fijnstof13. Verkend zal worden of deze regelingen benut kunnen worden om tevens bij overbelaste
geursituaties rond veehouderijen de leefomgeving te verbeteren.
Daarnaast zijn er varkenshouders die onder de zogenaamde stoppersregeling van het
Actieplan Ammoniak Veehouderij14 vallen. In het Actieplan werd destijds aangekondigd dat varkens- en pluimveehouders,
die voornemens waren om in de periode na 2013 te stoppen, de mogelijkheid geboden
werd om hun bedrijf onder bepaalde voorwaarden nog enige tijd voort te zetten. Bedrijven
die onder de stoppersregeling vallen, moeten óf voor 1 januari 2020 stoppen, óf uiterlijk
per 1 januari 2020 hun stallen aangepast hebben zodat die alsnog voldoen aan de vereisten
van het Besluit emissiearme huisvesting (Behv). Dit betreft zowel varkenshouderijen
als pluimveebedrijven. Als een groot aantal bedrijven stopt, zal dat tot een vermindering
van de geurbelasting op de omgeving leiden. Tijdens het eerdergenoemde bestuurlijk
overleg heb ik IPO en VNG opgeroepen tot actieve uitvoering en handhaving van de stoppersregeling.
In opdracht van de provincie Noord-Brabant wordt momenteel een analyse gemaakt van
de resultaten die de stoppersregeling kan opleveren.
Nadat de commissie haar rapport had opgeleverd, is op 29 mei uit een uitspraak van
de Raad van State duidelijk geworden dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet
als onderbouwing kan dienen voor toestemming voor activiteiten die leiden tot stikstofdepositie.15 De Minister van LNV heeft een adviescollege onder leiding van de heer J.W. Remkes
gevraagd om oplossingen aan te dragen voor de korte en lange termijn.16 Vanwege de samenhang tussen de emissies van ammoniak en van geur in de veehouderij
is het denkbaar dat ontwikkelingen in het stikstofdossier effect zullen hebben op
het geurdossier. Indien dit het geval is, zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Moties
Zoals aangekondigd aan het begin van de brief, maak ik van de gelegenheid gebruik
om twee moties af te doen.
Motie van het lid Von Martels c.s.
De motie van het lid Von Martels c.s. verzoekt de regering in overleg te treden met
IPO en VNG over de consequenties voor lopende vergunningprocedures en bestaande bedrijven
met een combiluchtwasser, en oplossingen in kaart te brengen. Ik heb IPO en VNG verzocht
een inventarisatie van lopende vergunningaanvragen te maken. Het blijkt niet eenvoudig
een definitief beeld van lopende vergunningaanvragen te krijgen. De aanpassing van
de emissiefactoren in de Rgv heeft invloed gehad op de ingediende aanvragen, maar
hoe bepalend deze invloed is, is niet goed vast te stellen. Slechts een klein deel
van de aanvragen blijkt namelijk te zijn ingetrokken of afgewezen. Op dit moment is
van de in totaal ca. 200 aanvragen in ongeveer een derde deel van de gevallen de vergunning
verleend. De rest is nog in behandeling.
Motie van het lid Lodders
De motie van het lid Lodders verzoekt de regering de belemmeringen in kaart te brengen
die nieuwe bedrijven, of bedrijven die in andere sectoren dan de veehouderij werkzaam
zijn, ervaren in het testen van stalconcepten. Om invulling te geven aan de motie
heb ik de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) verzocht de belemmeringen
te inventariseren waarmee deze bedrijven te maken kunnen krijgen bij het testen van
stalconcepten. Deze belemmeringen zijn besproken in de werkgroep stalbeoordeling.
Daarnaast is met sectorpartijen en de provincie Noord-Brabant overleg gevoerd over
verbeteringen bij de stalbeoordeling in het kader van het Innovatie- en versnellingsprogramma
brongerichte verduurzaming van varkensstallen. De hieronder genoemde belemmeringen
zijn daarbij naar voren gekomen. Zoals hiervoor aangegeven, ga ik op korte termijn
opdracht geven aan een extern bureau om advies uit te brengen over de mogelijkheden
van fundamentele wijzigingen van het stelsel van de stalbeoordeling.
Ondernemers zijn veelal niet bekend met de wettelijke regelingen voor geur, ammoniak
en fijnstof en de mogelijkheden voor testen. Om deze ondernemers op weg te helpen,
verschaft RVO.nl informatie over regelgeving, beoordelingsprocedures, en subsidiemogelijkheden.
RVO.nl zal deze werkwijze continueren en ondernemers actief blijven informeren. Daarnaast
zal RVO.nl de regelingen toelichten in bijeenkomsten met adviseurs en begeleiders
van innovatieve projecten die lopen in een aantal provincies.
Op dit moment is het binnen de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) mogelijk om
systemen, die op basis van metingen een emissiefactor hebben verkregen, na te bouwen.
In de praktijk is gebleken dat nabouwen een belemmering kan vormen voor innovatie.
Daarnaast voeren fabrikanten aan dat nabouwen een risico vormt voor de kwaliteit van
de techniek. Om nabouwen tegen te gaan, kan een systeem met behulp van een certificaat
of een verificatieverklaring van een unieke emissiefactor worden voorzien. Veel fabrikanten
vinden dit niet voldoende: zij willen een koppeling tussen fabrikant en techniek.
Daarmee is kopiëren zonder zelf te meten niet mogelijk. LTO en POV hebben aangegeven
tegen deze koppeling geen bezwaar te hebben. Ik ben uit het oogpunt van het bevorderen
van innovatie, het milieubelang van verdergaande emissiereductietechnieken en het
borgen van de kwaliteit van plan om aan deze wens van de fabrikanten tegemoet te komen.
Daartoe worden wijzigingen van de Rav en het omgevingsrecht voorbereid en in procedure
gebracht.
Een andere belemmering die partijen noemen, is dat technieken met een beperkte emissiereductie
geen proefstalstatus kunnen verkrijgen. Innovaties kunnen echter soms ook binnen de
bestaande vergunning getest worden. Als de emissiereducerende werking van de techniek
na meting en beoordeling vast is komen te staan, kan deze als additionele techniek
in de Rav opgenomen worden. RVO.nl zal de informatie verhelderen over de mogelijkheden
die er zijn voor het testen van innovaties zonder proefstalstatus. Daarnaast is het
mogelijk om een proefstalstatus te verkrijgen voor stalsystemen met combinaties van
technieken. Voor de varkenshouderij, waar dit met name speelt, werkt RVO.nl aan de
mogelijkheid om bij de beoordeling gebruik te maken van een model voor de combinatie
van meerdere emissiereducerende technieken.
Het ontwikkelen van een stalsysteem en het laten verrichten van metingen volgens het
meetprotocol brengt hoge kosten met zich mee. Zeker voor technieken met een beperkte
emissiereductie en voor startups kunnen de kosten van metingen een belemmering vormen.
Er zijn diverse mogelijkheden om de kosten van metingen (deels) vergoed te krijgen.
Zoals hiervoor al genoemd, zal het Ministerie van LNV nog dit jaar een subsidieregeling
openstellen, gericht op innovatie- en proefprojecten voor integraal duurzame en emissiearme
stalsystemen. Ook een aantal provincies heeft hiervoor subsidieregelingen. De werkgroep
stalbeoordeling heeft in het verlengde hiervan de suggestie gedaan om experimenten
te faciliteren met prille ideeën voor emissiereductie, voorafgaand aan het stadium
dat metingen voor de Rav plaatsvinden. Als voorbeeld werd de wijze genoemd waarop
in het Praktijkcentrum Emissiereductie Veehouderij (PEV) in Barneveld ideeën voor
de reductie van fijnstof worden beproefd.
Tot slot
De Commissie Geurhinder Veehouderij heeft in haar rapport op indringende wijze de
geurproblematiek rond veehouderijen geschetst. In deze brief heb ik aangegeven op
welke wijze ik de aanbevelingen van de commissie wil vertalen naar beleid. Ik streef
er daarbij naar om een goede balans te vinden tussen enerzijds de ruimte voor veehouders
om te kunnen ondernemen, en anderzijds
het bereiken van een prettig woon- en leefklimaat voor omwonenden. In het voorjaar
van 2020 zal ik u informeren over de voortgang van de ingezette acties.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat