Brief regering : Stand van zaken beleidsintensivering Spoortrillingen
29 984 Spoor: vervoer- en beheerplan
Nr. 859
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juli 2019
In april 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 765) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderwerp spoortrillingen. Het afgelopen jaar
zijn verschillende acties in gang gezet om te komen tot beleid dat omwonenden toereikend
beschermt tegen nadelige effecten van spoortrillingen. Meer en sneller spoorvervoer,
zoals voorzien in het toekomstbeeld OV, vraagt immers ook aandacht voor de bescherming
van omwonenden tegen nadelige omgevingseffecten. Met deze brief wil ik u op hoofdlijnen
informeren over de stand van zaken.
Of omwonenden hinder ondervinden van spoortrillingen is een complex samenspel van
onder andere de constructie van het huis, de samenstelling van de bodem, de kwaliteit
van het spoor en het materieel dat erop rijdt. Ik sta een integrale aanpak voor, met
aandacht voor al deze aspecten. Ik werk daarbij langs drie sporen: onderzoek en kennisontwikkeling,
verbeteren van het instrumentarium en korte termijn acties.
Onderzoek en kennisontwikkeling
Om te komen tot onderbouwd beleid om omwonenden te beschermen is het belangrijk inzicht
te hebben bij welk niveau van spoortrillingen welke mate van hinder of slaapverstoring
optreedt. De relatie tussen het niveau van spoortrillingen en het effect van die trillingen
op hinder onder omwonenden wordt «dosis-effectrelatie» genoemd. Alhoewel ontvangen
klachten door ProRail een indicatie kunnen geven over de aard van het probleem, is
gedegen wetenschappelijk onderzoek nodig. Om een steekproef te kunnen trekken voor
het opstellen van een dosis-effectrelatie moet eerst een landelijk beeld van de trillingsniveaus
worden verkregen. Het RIVM ontwikkelt daarom een rekenmodel dat landelijk toepasbaar
is. Dit model wordt volgens planning eind dit jaar opgeleverd. Na oplevering kan in
2020 een grootschalig landelijk vragenlijstonderzoek bij omwonenden opgestart worden
om de ervaren hinder (waaronder slaapverstoring) te inventariseren. Na analyse van
de resultaten kan een dosis-effectrelatie opgesteld worden. Vervolgens kan de afweging
gemaakt worden over welke trillingsniveaus maatschappelijk aanvaardbaar zijn, waarbij
een balans gevonden moet worden tussen belangen van omwonenden en vervoer over spoor.
Hiervoor is ook inzicht nodig in de benodigde kosten van maatregelen om trillingshinder
te verminderen. ProRail heeft tot op heden met name ervaring opgedaan met trillingsreducerende
ondergrondse constructies. Deze zijn relatief duur. Daarom heb ik ProRail gevraagd
een innovatieagenda op te stellen.
ProRail heeft mij recentelijk deze innovatieagenda aangeboden (zie bijlage 1)1. Omdat maatregelen die verspreiding van trillingen in de bodem tegengaan kostbaar
zijn, krijgt onderzoek naar maatregelen aan het spoor en het materieel veel aandacht,
naast meer fundamenteel onderzoek naar de interactie tussen trein en spoor. In deze
innovatieagenda is nadrukkelijk ook aandacht voor maatregelen die zich richten op
het onderhoud van spoor en materieel.
De agenda is nu nog op hoofdlijnen en moet meer in detail worden uitgewerkt. De komende
tijd wil ik met stakeholders afstemmen hoe de uitvoering van de agenda beheerst kan
worden en welke prioritering hierin aangebracht kan worden. Pas dan ontstaat er beter
inzicht in de daadwerkelijke kosten hiervan. Grove inschatting is dat met de uitvoering
van de agenda tussen de 5 en 12 miljoen euro is gemoeid. Samen met de stakeholders
wil ik in overleg hoe we de noodzakelijke meerjarige financiering van deze agenda
tot stand kunnen brengen, al dan niet via samenwerking in Europa.
De uitvoering van de innovatieagenda bestrijkt een langere termijn. Aanpassingen aan
het spoor of materieel kunnen niet zomaar, de veiligheid moet gegarandeerd blijven.
Onderzoek naar de effecten van zogenaamde «under sleeper pads» (rubber plaatjes onder
de dwarsliggers) toegepast bij het derde spoor in Zevenaar en het beproeven van methoden
om het ballastbed2 te stabiliseren, zijn acties uit de innovatieagenda waarvan ProRail aangeeft dat
hiermee op korte termijn proeven kunnen worden gestart. Vooruitlopend op de innovatieagenda
heb ik aan ProRail reeds een subsidie toegekend om op een deel van de Brabantroute
een innovatieve maatregel (toepassen zogenaamde «shimlift» bij overwegen) te beproeven.3
Een belangrijk onderdeel van de innovatieagenda vormt het uitvoeren van praktijkproeven
in de baan of in het materieel. Omdat in het kader van het PHS traject Meteren-Boxtel
een tijdelijk spoor wordt aangelegd, zie ik die locatie nadrukkelijk als een mogelijke
proeftuin.
Praktijkproef gedifferentieerd rijden
Een door bewoners en bestuurders veel genoemde maatregel is het invoeren van gedifferentieerd
rijden (langzamer rijden in de nacht) voor goederenvervoer. Ter uitvoering van de
motie van de leden Siennot en Jetten (Kamerstuk 29 984, nr. 781) is een praktijkproef met gedifferentieerd rijden voor goederenvervoer op het traject
Meteren-Boxtel in voorbereiding, in samenwerking met de goederenvervoerders. Doel
van deze proef is onder andere een generiek afwegingskader te ontwikkelen, waarbij
ook rekening wordt gehouden met de kosten c.q. economische effecten van het invoeren
van een dergelijke maatregel. Komend najaar kan de proef naar verwachting worden uitgevoerd.
Omdat er nu geen juridische basis is voor het opleggen van langzamer rijden om omgevingseffecten
te verminderen, overweeg ik in de aanloop naar de aanpassing van Spoorwegwet in 2021,
de mogelijkheid hiertoe in de Spoorwegwet op te nemen.
Verbeteren instrumentarium
Het afgelopen jaar is een Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen tot stand gekomen
in samenwerking met alle relevante betrokken partijen (zie bijlage 2)4. Deze handreiking kan worden toegepast door gemeenten, woningcorporaties, projectontwikkelaars
en aannemers, zodat bij nieuwbouw of grootscheepse renovatie langs het spoor trillingsoverlast
zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Uitgangspunt is de bestaande (bouw)regelgeving.
Ik vind de toepassing van de handreiking belangrijk. Het vooraf voorkomen van hinder
is immers effectiever en goedkoper dan achteraf maatregelen proberen te treffen. Via
een uitgebreid communicatietraject worden de stakeholders binnenkort nader geïnformeerd
over deze handreiking. Ik zie de handreiking als een levend document dat ook in de
toekomst gevoed wordt met goede voorbeelden. Op termijn zal ik de toepassing van de
handreiking in de praktijk evalueren.
Meldingen van hinder en schade
In het AO Spoor van 6 juni 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 784) is toegezegd terug te komen op het schadeprotocol zoals dit door ProRail wordt toegepast
met betrekking tot het beoordelen van schade. De vraag ging specifiek over de toegepaste
oude treindata in dit protocol. ProRail heeft recent opdracht gegeven aan TNO om het
protocol te actualiseren, mede om het in lijn te brengen met de heruitgave van de
SBR-A.5 Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de gebruikte database.
In de periode 2014–2018 heeft de toepassing van het protocol bij 34 claims aanleiding
gegeven om nader te onderzoeken of er een oorzakelijk verband aantoonbaar was tussen
de schade en de intensiteit van spoortrillingen. Bij geen van deze claims kon er een
relatie worden aangetoond tussen spoortrillingen en de schade. Met name in de laatste
jaren vraagt ProRail, indien er daadwerkelijk een bouwkundig onderzoek wordt uitgevoerd,
om aan te geven wat de oorzaak kan zijn van de scheurvorming. In alle gevallen kan
er een waarschijnlijke andere oorzaak worden benoemd. Het feit dat er tot nu toe geen
schadeclaims zijn toegewezen strookt met ervaringen in andere landen6 en het oordeel van experts. Spoortrillingen blijken zelden hoog genoeg te zijn om
schade te veroorzaken. Na de actualisatie van het protocol door ProRail zal IenW een
evaluatie van het proces van de toepassing van het protocol uitvoeren. Daarbij wordt
ook gekeken naar de positie die ProRail inneemt, die nu zelf de schadeclaims afhandelt,
en de wijze van communicatie hierover met bewoners.
In het AO Leefomgeving van 7 maart 2019 (Kamerstuk 29 383, nr. 318) heb ik toegezegd in te gaan op situaties waar veel klachten zijn van omwonenden.
ProRail ziet dat het aantal meldingen over spoortrillingen toeneemt, maar qua relatieve
omvang beperkt blijft. ProRail analyseert deze meldingen. Indien langs bepaalde trajecten
een concentratie van meldingen wordt geconstateerd beziet ProRail of daarvoor een
oorzaak aanwijsbaar is. Zo kunnen spoorbouwprojecten tijdens de bouwfase tot trillingen
aanleiding geven. In andere gevallen is niet direct duidelijk hoe de toegenomen klachten
verklaard kunnen worden. Dit was bijvoorbeeld het geval langs de Brabantroute. ProRail
heeft een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke oorzaak van klachten en zoekt nu
in samenspraak met omwonenden, lokale bestuurders, de vervoerder en mijn ministerie
naar oplossingen.
Korte termijn acties
Een van de korte termijn acties was gericht op het in kaart brengen van de mogelijkheid
om de onderhoudstoestand van het materieel te optimaliseren (bijvoorbeeld het voorkomen
van «niet-ronde» wielen). Met de goederenvervoerders worden binnenkort concrete stappen
gezet om de duurzaamheidsacties behorende bij de afspraken in het maatregelenpakket
spoorgoederenvervoer nader uit te werken, via een Letter of Intent.
Als uitvloeisel daarvan wil ik (samen met de ILT) met de goederenvervoerders en ProRail
onderzoeken hoe de optimalisering van onderhoud van het goederenmaterieel gekoppeld
kan worden aan de in de innovatieagenda genoemde actie om te bezien hoe het Quo Vadis
meetsysteem van ProRail daarin kan bijdragen. Deze actie moet in samenhang worden
bezien met de follow up van het ILT Mankementenonderzoek, dat genoemd is tijdens het
AO spoor van 4 april jl. (Kamerstuk 29 984, nr. 848). Een aantal goederenvervoerders en ProRail hebben aan de ILT al aangegeven op welke
wijze zij denken uitvoering te kunnen geven aan de aanbevelingen van de ILT. Sommige
vervoerders willen «tags» (labels) gaan aanbrengen zodat individuele wagons herkenbaar
zijn; ProRail is bereid de «tag»-lezers hierop aan te passen.
Samenwerken
Veel partijen spelen een rol bij het onderwerp spoortrillingen. Samenwerken, oog hebben
voor de belangen van de andere partijen en een open en transparante houding en de
bereidheid hebben te zoeken naar een juiste balans, zijn in deze beleidsvoorbereidende
fase van belang.
Ik heb in het afgelopen jaar mogen ervaren dat vele partijen zich betrokken voelen
bij de problematiek, de samenwerking zoeken en serieus meedenken op dit dossier. Bij
de totstandkoming van de handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen waren initiatiefnemers,
gemeenten, ProRail en de rijksoverheid vertegenwoordigd in een praktijkpanel. Met
betrekking tot de problematiek op de Brabantroute is er een constructieve samenwerking
tussen lokale bestuurders, ProRail, NS, rijksoverheid en omwonenden.
Het vinden van een juiste balans op dit dossier tussen de belangen van omwonenden
en de vervoerders, de spoorbeheerder, de reizigers en de verladers vormt de uitdaging
voor de komende jaren en vraagt om verdere versterking van die samenwerking. Om er
zorg voor te dragen dat alle actoren (onder andere vertegenwoordigers van vervoerders,
regionale overheden, ProRail, verladers, omwonenden, GGD) goed zicht hebben op de
breedte van het onderzoeksveld en de samenhang tussen de diverse acties, ben ik voornemens
een zogeheten «joint fact finding» proces op te starten. Hierbij zal gedurende de
looptijd van de beleidsvoorbereidende onderzoeken, onder leiding van een onafhankelijke
voorzitter, op regelmatige basis een afvaardiging van stakeholders bijeenkomen. Doel
is te komen tot een gedragen feitenbasis ten behoeve van beleidsvorming.
Op deze manier wil ik samen met betrokkenen de komende jaren verdere stappen blijven
zetten op het trillingendossier.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat