Brief regering : Voortgang uitwerking adviezen commissie-Dijkgraaf
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 406 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juli 2019
In maart zond ik u het rapport van de commissie-Dijkgraaf en mijn beleidsreactie daarop
(Kamerstuk 31 289, nr. 393). In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven dat een aantal aanbevelingen een bevestiging
zijn van stappen die al zijn genomen, en dat ik ook een aantal aanbevelingen ga onderzoeken.
Omdat de aanpak van leerlingendaling urgent is, heb ik vaart gemaakt met dit onderzoek,
en wil ik u nu al informeren over de voortgang. In deze brief loop ik de aanbevelingen
van de commissie langs waarvan ik in de beleidsreactie heb aangegeven ermee aan de
slag te gaan.
Meer informatie en ondersteuning
De commissie-Dijkgraaf stelt terecht dat het actief verstrekken van informatie, zowel
prognoses als mogelijke oplossingen, aan besturen van groot belang is om hen in staat
te stellen goed op de leerlingendaling te anticiperen. Daarom ben ik voortvarend aan
de slag gegaan met de adviezen van de commissie op dit punt.
In mei hebben alle schoolbesturen en hun raden van toezicht een brief ontvangen met
de prognoses van hun scholen en een informatiepakket over onder meer samenwerking
en strategische personeelsplanning.
In diezelfde maand is ook het team van procesbegeleiders gestart dat besturen gaat
begeleiden. Deze procesbegeleiders worden niet, zoals eerder door regio’s zelf aangesteld.
De regie ligt nu bij het ministerie en daarbij kijken we in eerste instantie naar
kleine scholen (maximaal 1250 leerlingen) die de komende vijf jaar minimaal 10% krimpen.
Daarnaast maak ik een inschatting van de complexiteit van de situatie en de te verwachten
risico’s gelet op een aantal factoren, waaronder de grootte van het betrokken bestuur
(eenpitters acht ik kwetsbaarder dan besturen met meer scholen en leerlingen) en de
reisafstand tot scholen met hetzelfde onderwijsaanbod. Omdat het traject beperkt is
qua tijd en budget (er is voor twee jaar geld beschikbaar), zet ik de procesbegeleiders
in in regio’s die op basis van deze inschatting het meeste risico lopen. Op dit moment
richt het team zich op drie scholen. Hierbij worden ook andere schoolbesturen en gemeenten
uit de betreffende regio betrokken alsmede de provincie.
Daarnaast tref ik op dit moment, samen met de VO-raad, voorbereidingen voor een bijeenkomst
in het najaar waar goede voorbeelden van het omgaan met leerlingendaling zullen worden
gedeeld. Omdat mede uit het rapport van de commissie-Dijkgraaf blijkt dat voor scholen
onvoldoende duidelijk is welke ruimte zij hebben om afstandsonderwijs aan te bieden,
heb ik u een brief gestuurd over de grenzen aan de ruimte in de onderwijstijd, waarin
duidelijk wordt gemaakt wat kan en mag.1
Voldoende financiële middelen en flexibiliteit
Zoals ik u in de beleidsreactie op het rapport van de commissie-Dijkgraaf heb toegezegd
(Kamerstuk 31 289, nr. 393), heb ik onderzocht hoe een financiële maatwerkregeling vorm zou kunnen krijgen.
Die toezegging heb ik u ook gedaan in het kader van de motie van het lid Rog c.s.,
waarin mij in het kader van de vereenvoudiging van de bekostiging is gevraagd om een
oplossing te zoeken voor de negatieve herverdeeleffecten van (kleine) brede scholengemeenschappen
in krimpregio’s.2 Ik wil zowel een tijdelijke financiële maatwerkregeling opstellen als een structurele
maatwerkregeling.
Tijdelijke financiële maatwerkregeling voor transitie
In een flink aantal regio’s zijn bestuurders goed met elkaar in gesprek over leerlingendaling
en de samenwerking die nodig is om te komen tot een toekomstbestendig onderwijsaanbod.
Maar deze samenwerking kan worden belemmerd door de kosten die daarmee gemoeid zijn.
Daarom wil ik regio’s onder voorwaarden tijdelijk helpen om een transitie te maken
naar een toekomstbestendig onderwijsaanbod. In 2020 en 2021 stelt het kabinet daar
€ 10 respectievelijk € 15 miljoen extra voor beschikbaar. Als in de komende vijf jaar
(2020 tot en met 2024) blijkt dat de leerlingendaling sterker doorzet dan nu verwacht,
kunnen de middelen die daarvoor vrijvallen ook worden ingezet om de regio’s bij deze
transitie te ondersteunen. De genoemde bedragen mogen dan worden aangevuld tot maximaal
€ 48 miljoen per jaar.
Voor de toewijzing van deze transitiemiddelen ga ik een maatwerkregeling uitwerken.
Die zal ik zo snel mogelijk na de zomer publiceren. Zoals ook de commissie-Dijkgraaf
adviseert, zal dat een regeling zijn op basis waarvan schoolbesturen in een regio
gezamenlijk middelen kunnen aanvragen om een transitie door te maken. Ik verwacht
hierbij van schoolbesturen dat zij gezamenlijke ambities formuleren en daarbij in
elk geval ook de betreffende gemeenten betrekken. Ook het primair onderwijs en het
relevante vervolgonderwijs (in elk geval het mbo) moeten betrokken worden. Tenslotte
zal in veel gevallen ook de provincie betrokken moeten worden, als het gaat om leefbaarheid,
de regionale arbeidsmarkt en openbaar vervoer. Samen moeten zij in een plan van aanpak
duidelijk uiteenzetten hoe het regionale onderwijsaanbod duurzaam wordt vormgegeven.
Op basis van de beoordeling van deze concrete plannen zal bepaald worden hoe de genoemde
financiële middelen ingezet worden. In sommige situaties zullen vestigingen moeten
samengaan of opgeheven moeten worden. Soms zullen zelfs hele scholen moeten fuseren.
Wanneer er sprake is van forse leerlingendaling is het echter, juist omwille van het
creëren van een toekomstbestendig onderwijsaanbod, soms noodzakelijk dat er pijnlijke
keuzes gemaakt worden. De regeling helpt schoolbesturen om die transitie te maken.
Structurele financiële maatregel voor geïsoleerde scholen
Naast deze tijdelijke maatwerkregel voor transitie ga ik structureel geld vrijmaken
voor geïsoleerde scholen en vestigingen in dunbevolkte gebieden. Het is voor hen vaak
moeilijk om het hoofd boven water te houden, ook omdat in dunbevolkte gebieden de
leerlingendaling over het algemeen groot is. Ik wil daarom geïsoleerde scholen, die
op meer dan een bepaald aantal kilometer van het eerstvolgende vervangende aanbod
liggen, extra ondersteunen. Het voortbestaan van deze geïsoleerde scholen en vestigingen
is namelijk essentieel voor de bereikbaarheid van het onderwijs en de leefbaarheid
van dunbevolkte gebieden. Het gaat in veel gevallen om brede scholengemeenschappen.
Een «beschikbaarheidsbijdrage» als aanvullende regeling op de reguliere bekostiging
voor deze scholen is dan ook op z’n plaats. Hiermee geef ik zowel invulling aan het
advies van de commissie Dijkgraaf om een beschikbaarheidsbijdrage beschikbaar te stellen
als aan de motie van het lid Rog c.s. 3
De commissie Dijkgraaf adviseert om voor circa 20 scholen een bijdrage van € 200.000
te geven. Dit zou leiden tot een totaalbedrag van € 4 miljoen voor de beschikbaarheidsbijdrage.
Ik wil echter een stap verder gaan, waarbij ik niet alleen kijk naar de afstand tot
de eerstvolgende willekeurige school, maar ook of er voor de leerlingen vervangend
onderwijsaanbod is op hun niveau. Dat leidt ertoe dat ik meer scholen extra wil ondersteunen.
Dit om voor alle leerlingen in Nederland thuisnabij onderwijs te behouden. Om welke
scholen en bedragen het exact gaat wordt nog onderzocht, maar ik wil voorkomen dat
er witte vlekken in het onderwijsaanbod ontstaan en dat de leefbaarheid van dunbevolkte
gebieden in het geding komt.
De details van deze regeling zoals de maximale afstand tussen scholen ga ik deze zomer
uitwerken. Ik zal uw Kamer hierover informeren als ik het wetsvoorstel vereenvoudiging
bekostiging vo naar uw Kamer stuur. Dit is naar verwachting in oktober. Dan heb ik
namelijk meer duidelijkheid over de geactualiseerde herverdeeleffecten van het vereenvoudigde
model. Voor de specifieke scholen die onder de regeling zullen vallen, kan ik dan
een integraal beeld presenteren van de financiële effecten. Dat betekent dat scholen
dan in een online rekentool kunnen zien wat het herverdeeleffect van de vereenvoudiging
van de bekostiging voor hen is en voor hoeveel beschikbaarheidsbijdrage zij in aanmerking
komen. Deze maatregel maakt onderdeel uit van de nieuwe bekostigingssystematiek. Omdat
het een relatief klein bedrag is ten opzichte van de totale bekostiging van het voortgezet
onderwijs (circa € 8 miljard per jaar) is het financiële effect hiervan voor de sector
als geheel beperkt.
Flexibiliteit
Als het gaat om flexibiliteit en regelgeving heb ik u toegezegd te onderzoeken waar
extra ruimte wenselijk en mogelijk is. Op twee terreinen bezie ik momenteel concreet
wat er kan. In de eerste plaats gaat dat om leerlingenvervoer – ik onderzoek of het
mogelijk moet zijn voor scholen om hun bekostiging in te zetten voor het vervoeren
van leerlingen van de ene naar de andere vestiging als een herinrichting van onderwijsaanbod
of samenwerkingsafspraken dat nodig maken. Ten tweede kijk ik naar het vergemakkelijken
van samenwerking op vestigingsniveau. Op dit moment doet Regioplan hier onderzoek
naar in het kader van het aan uw Kamer toegezegde vervolgonderzoek naar bestuurlijke
samenwerking in het funderend onderwijs. Daarin is opgenomen een inventarisatie van
de frequentie en aard van samenwerking op vestigingsniveau, alsmede een inventarisatie
van de eventuele risico’s. Eind van dit jaar is het rapport klaar. Op basis van de
resultaten zal ik bezien of verdere versoepeling wenselijk is.
Governance
Ik heb aangekondigd de mogelijkheden te verkennen om een bredere maatschappelijke
verantwoordelijkheid van bestuurders te verankeren in de wet, hen zo nodig een krimptoets
op te leggen, en waar dat niets uithaalt, mijn aanwijzingsbevoegdheid in te zetten.
Om niet een nieuw vehikel te introduceren in het stelsel, ben ik voornemens deze zaken
te koppelen aan een nieuwe vorm van de bestaande Regionale Plannen Onderwijsvoorzieningen
(RPO’s). Ik overweeg deze RPO’s te verplichten en ze meer in te richten op de toekomstbestendigheid
van het regionale onderwijsaanbod. Deze gedachte heeft nog veel uitwerking nodig,
waar ik de komende tijd mee aan de slag ga.
Krimptoets voor nieuw beleid
De commissie adviseerde ten slotte om een krimptoets voor nieuw beleid in te richten.
Zoals ik heb aangegeven, is leerlingendaling een belangrijk thema bij het maken van
onderwijsbeleid, en wordt het expliciet meegenomen in de gemaakte afwegingen. Dat
is bijvoorbeeld te zien in de memorie van toelichting (Kamerstuk 35 050, nr. 3) en de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 35 050, nr. 6) bij het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen, dat 2 oktober 2018 naar uw
Kamer is verstuurd.
In de tweede helft van dit jaar kom ik met de verdere uitwerking van de financiële
regelingen en de aanpak gericht op de wettelijke verankering van de bredere verantwoordelijkheid
van bestuurders.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Indieners
-
Indiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media