Brief regering : Verzamelbrief inzake uitvoering van diverse aangenomen moties en toezeggingen voor het primair en voortgezet onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
               31 289
                Voortgezet Onderwijs
         
Nr. 476
                   BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA EN VAN ONDERWIJS,
               CULTUUR EN WETENSCHAP
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2019
Met deze brief informeren wij u over de uitvoering van diverse aangenomen moties en
                  toezeggingen voor het primair en voortgezet onderwijs. Daarnaast informeren wij u
                  over de ontwikkelingen op een aantal thema’s voor het funderend onderwijs.
               
Technische wijziging CBS-indicator onderwijsachterstanden
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekent voor alle basisscholen en gemeenten
                  hoe groot de verwachte achterstandsproblematiek is. Op basis hiervan wordt vanaf schooljaar
                  2019–2020 voor scholen en vanaf kalenderjaar 2019 voor gemeenten het onderwijsachterstandenbudget
                  door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) verdeeld.
               
Het CBS heeft vastgesteld door welke omgevingskenmerken het risico van een kind op
                  een onderwijsachterstand wordt beïnvloed. Enkele weken geleden is het CBS er achter
                  gekomen dat er één kenmerk op een andere manier wordt verwerkt dan in het onderzoek
                  is vastgesteld, namelijk de verblijfsduur van de moeder in Nederland. In het onderzoek
                  naar de indicator heeft het CBS de verblijfsduur opgedeeld in drie categorieën: minder
                  dan 5 jaar, 5 tot 10 jaar en 10 jaar of langer. Voor elk van deze categorieën heeft
                  het CBS vastgesteld in hoeverre dit kenmerk bijdraagt bij de bepaling van het risico
                  op een onderwijsachterstand. In de rapporten en in de berekeningen heeft het CBS echter
                  andere categorieën aangehouden: minder dan 5 jaar, 5 tot 15 jaar en 15 jaar of langer.
                  Hierdoor wordt de onderwijsscore van kinderen waarvan de moeder een verblijfsduur
                  heeft in Nederland van 10 tot 15 jaar anders berekend. Daarnaast zijn de categorieën
                  op een andere manier afgerond, waardoor de verblijfsduur anders wordt meegenomen in
                  de berekening.
               
Het CBS is gevraagd om dit bij de eerstvolgende berekeningen aan te passen, zodat
                  de berekeningen volledig aansluiten bij de uitkomsten van het eerdere CBS-onderzoek
                  naar de omgevingskenmerken die samenhangen met onderwijsachterstanden. Het CBS zal
                  de resultaten hiervan in juli publiceren.
               
Gemeenten ontvangen in september 2019 de definitieve beschikking over 2019, waardoor
                  de wijzigingen in het normale ritme van beschikkingen voor gemeenten worden verwerkt.
                  In deze beschikking worden zowel de eerder gecommuniceerde veranderingen in de schattingen
                  verwerkt als de technische wijziging van de verblijfsduur.1 Deze wijziging heeft macro bezien een beperkte herverdeling over gemeenten tot gevolg.
                  Gemeenten ontvangen in 2019 uiteindelijk het juiste bedrag door deze aanpassingen.
                  Een aantal gemeenten zal hierdoor minder geld ontvangen dan voorlopig was beschikt
                  en de omvang hiervan verschilt per gemeente. Dit betekent dat zij in de maanden september
                  tot en met december een lagere uitkering ontvangen. Gemeenten die dit betreft worden
                  hierover geïnformeerd.
               
Voor basisscholen heeft alleen de technische wijziging van de verblijfsduur nog gevolgen
                  voor in de al verstuurde definitieve beschikkingen voor komend schooljaar. Anders
                  dan bij gemeenten, ontvangen scholen niet eerst een voorlopige maar direct een definitieve
                  beschikking. Daarom compenseren wij eenmalig de scholen die door de technische wijziging
                  minder geld ontvangen. Dit kan binnen het beschikbare budget voor onderwijsachterstanden.
                  Voor andere scholen heeft dit geen gevolgen voor de al verstuurde beschikkingen voor
                  komend schooljaar. De bijgestelde beschikkingen worden in het najaar aan de scholen
                  verstuurd.
               
Toezicht: escalatie naar fase E primair onderwijs
Het overgrote deel van de handhavingstrajecten wordt door de Inspectie van het Onderwijs
                  (hierna: inspectie) opgelost en afgesloten. Wanneer het interventierepertoire van
                  de inspectie niet langer toereikend is, kan de inspecteur-generaal voor het onderwijs
                  ervoor kiezen om de zaak aan ons over te dragen. In dat geval is sprake van escalatie
                  naar fase E op de escalatieladder. Met oog op de motie van het lid Lucas willen wij
                  de Kamer hierbij graag informeren over de gevallen waarbij escalatie van fase D naar
                  fase E heeft plaatsgevonden.2 Sinds vorig jaar april is dat in het primair onderwijs in een vijftal gevallen gebeurd.
                  Een aantal gevallen is inmiddels tot een afronding gekomen en een aantal zaken speelt
                  nog. Op één zaak die zeer recent is overgedragen kunnen wij op dit moment niet ingaan,
                  omdat het betreffende onderzoeksrapport nog niet openbaar is.
               
Basisschool De Roos te Purmerend is door het bestuur gesloten. De zeventig leerlingen
                  van De Roos hebben een plaats gevonden op andere scholen in de omgeving. Deze zaak
                  is door inspectie in april 2018 overgedragen, omdat op deze school sprake was van
                  langdurig zeer zwak onderwijs. Het interventieteam heeft daarop meerdere keren gesproken
                  met het bestuur van de school, de Stichting Islamitisch Onderwijs Zaanstad. Aanvankelijk
                  is naar aanleiding daarvan door het bestuur verkend of de kwaliteit op korte termijn
                  verbeterd kon worden door samenwerking met een ander sterker bestuur in de omgeving.
                  Toen dat geen haalbaar scenario bleek, heeft het bestuur ervoor gekozen om de school
                  op 1 augustus 2018 te sluiten. Omdat het hier ging om een nieuwe school waarvan de
                  onderwijsresultaten nog niet konden worden beoordeeld door de inspectie kon de bekostiging
                  niet door ons worden beëindigd (WPO artikel 164b). Het wetsvoorstel Meer ruimte voor
                  nieuwe scholen zorgt ervoor dat in zo’n geval wel tot deze maatregel kan worden overgegaan.
               
Het tweede geval betreft Al Islaah te Harderwijk, een nevenvestiging van een school
                  met een hoofdvestiging in Amsterdam en een andere nevenvestiging Haarlem onder bevoegd
                  gezag van de Stichting Islamitische Scholen El Amal. Deze nevenvestiging is in 2005
                  als zelfstandige school opgericht en is sindsdien vele malen door de inspectie onderzocht.
                  Daarbij werd het onderwijs met uitzondering van 2016 beoordeeld als onvoldoende of
                  zeer zwak. In september 2018 is het onderwijs op de nevenvestiging door de inspectie
                  wederom beoordeeld als zeer zwak. Dat was aanleiding voor de inspectie om de zaak
                  aan ons over te dragen. Het interventieteam heeft sindsdien met het bevoegd gezag
                  verschillende gesprekken gevoerd en aangedrongen op sluiting van de nevenvestiging.
                  Het bestuur heeft uiteindelijk te kennen gegeven de nevenvestiging niet te zullen
                  sluiten. Over de gevolgen van dit besluit voor de zeventig leerlingen op de school
                  maak ik mij ernstige zorgen. Nu het bestuur niet bereid is gebleken om haar verantwoordelijkheid
                  te nemen, zijn wij voornemens om zo spoedig mogelijk bekostigingsmaatregelen te nemen.
               
Eind mei van dit jaar is de aanpak van basisschool Oud Zandbergen te Zeist door de
                  inspectie aan ons overgedragen. De inspectie constateert in haar rapport dat sprake
                  is van wanbeheer bij het bestuur de Stichting voor Onderwijs van het Kerkgenootschap
                  der Zevende-dags Adventisten. De inspectie spreekt van een crisissituatie op de enige
                  school van dit bestuur mede doordat een groot deel van het lerarenteam is vertrokken.
                  Het bestuur erkent de problemen en heeft te kennen gegeven terug te willen treden
                  en wil de school graag overdragen aan een ander bestuur. Inmiddels heeft een ander
                  bestuur te kennen gegeven dat zij bereid is om de school over te nemen en ervoor te
                  zorgen dat de veiligheid en onderwijskwaliteit op de school zo snel mogelijk weer
                  op peil zijn. Dat is goed nieuws voor de 240 leerlingen van Oud Zandbergen, zij kunnen
                  zeer waarschijnlijk na de zomer verder op dezelfde school, die dan wel is overgedragen
                  aan een ander bevoegd gezag. Het is mooi om te zien dat een ander schoolbestuur zich
                  het lot heeft aangetrokken van deze leerlingen. De extern deskundige zal in ieder
                  geval tot het begin van het nieuwe schooljaar aanblijven om de overdracht te begeleiden.
               
De uitkomsten van het onderzoek naar de kwaliteit van het bestuurlijk handelen bij
                  de Stichting VAHON en de kwaliteit van het onderwijs op de Algemene Hindoe Basisschool
                  in Den Haag waren eind mei voor de inspectie aanleiding om deze zaak aan mij over
                  te dragen. De inspectie constateert in haar rapport dat sprake is van bestuurlijk
                  wanbeheer en stelt dat dit zijn doorwerking heeft op de enige school van dit bestuur.
                  De school met circa 450 leerlingen wordt dan ook als onvoldoende beoordeeld door de
                  inspectie. Het rapport is op 11 juli openbaar geworden, op diezelfde dag is een voornemen
                  tot het geven van een aanwijzing aan het bestuur van de Stichting VAHON verstuurd.
                  Daarover is uw Kamer bij brief van 11 juli geïnformeerd.
               
Scholengemeenschap Piter Jelles in Leeuwarden
De heer Van Raan van de PvdD-fractie heeft in het debat over het toezicht in het funderend
                  onderwijs op 19 juni jl. een vraag gesteld over een project bij een school van het
                  Piter Jelles in Leeuwarden. Er zou sprake zijn van een project waarbij in een tweejarig
                  traject gemotiveerde leerlingen in het derde jaar met aanvankelijk zwakke resultaten
                  toch de mogelijkheid krijgen om door te gaan naar het examenjaar. De inspectie zou
                  voor dit traject geen toestemming hebben gegeven en heeft uitgezocht hoe het zit.
                  Met één van de scholen van Piter Jelles heeft de inspectie afspraken gemaakt over
                  een aangepaste berekening van de opbrengstresultaten in verband met de keuze van het
                  opleidingsniveau na het derde leerjaar. Vervolgens bleek in november 2018 dat bij
                  de afdeling vmbo-gt een aantal leerlingen voorwaardelijk werd bevorderd naar het examenjaar.
                  Dit is strijdig met de wet; voorwaardelijke bevordering naar het examenjaar is niet
                  mogelijk. Het past ook niet binnen de gemaakte afspraken. Vervolgens heeft de inspectie
                  met het bestuur en de school afgesproken dat voor elke leerling een duidelijke keuze
                  maakt voor al dan niet bevorderen van klas 3 naar klas 4 vmbo-gt en dit eenduidig
                  registreert. Naar wij hebben begrepen is hierover goed overleg geweest tussen de inspectie
                  en Piter Jelles.
               
Ouderbetrokkenheid
In het algemeen overleg Ouderbetrokkenheid in het onderwijs van 17 april jl. is aan
                  het Kamerlid Van den Hul (PvdA) toegezegd de Kamer te informeren over de wijze waarop
                  binnen lerarenopleidingen aandacht wordt besteed aan ouderbetrokkenheid.3 Ouderbetrokkenheid is expliciet onderdeel van de kennisbasis in de hoofdfase van
                  de pabo en daarmee een verplicht onderdeel van het curriculum van de pabo. Elke student
                  krijgt dit onderwerp dus in de opleiding mee. Zowel in het onderwijs als in de begeleiding
                  van stage in de hoofdfase. Ook in de generieke kennisbasis voor tweedegraads opleidingen
                  voor het voortgezet onderwijs wordt aandacht besteed aan ouderparticipatie en de invloed
                  van ouders op de ontwikkeling van kinderen. Deze opleidingen verwerken dit in hun
                  curricula. Daarnaast komt ook in het voortgezet onderwijs ouderbetrokkenheid aan bod
                  tijdens de stage.
               
In bovengenoemd overleg is aan het Kamerlid Van Meenen (D66) toegezegd de Kamer te
                  informeren over de vraag hoe digitale informatiesystemen voor ouders zich verhouden
                  tot nieuwe regelgeving rond privacy. Hiervoor wordt verwezen naar de eerder hierover
                  verstuurde informatie.4
Daarnaast is tijdens dit overleg over ouderbetrokkenheid toegezegd de Kamer nader
                  te informeren over de resultaten van het overleg tussen Ouders & Onderwijs en andere
                  ouderorganisaties over de toekomstige vormgeving van de organisatiestructuur. Ook
                  is op 21 mei 2019 de motie aangenomen van het Kamerlid Rog c.s. waarin de regering
                  wordt verzocht om het initiatief te nemen te komen tot een nadere samenwerking en
                  passende organisatie en bestuursvorm, met draagvlak bij zowel Ouders & Onderwijs als
                  bij de Ouderverenigingen Balans Ouders van Waarde, de Vereniging Openbaar Onderwijs
                  en de Reformatorische Oudervereniging.5 Binnenkort starten er verkennende gesprekken met de betrokken ouderverenigingen over
                  de organisatie en de bestuursvorm van Ouders & Onderwijs.
               
Onderwijscoöperatie
Tijdens het plenair debat op 27 maart 2019 heeft uw Kamer kenbaar gemaakt het rapport
                  van de kwartiermaker Onderwijscoöperatie te willen inzien (Handelingen II 2018/19,
                  nr. 67, item 10) De toezegging is gedaan om deze wens door te spelen aan de Onderwijscoöperatie.
                  Op 16 april 2019 is per brief de «vereffenaar» van de Onderwijscoöperatie verzocht
                  de inhoud van het rapport openbaar te maken. Het voormalig bestuur van de Onderwijscoöperatie
                  heeft ervoor gekozen niet aan dit verzoek te zullen voldoen. Omdat in het rapport
                  uitspraken worden gedaan over het werk en het functioneren van (oud-) medewerkers
                  achten zij het niet gepast om dit rapport openbaar te maken. Ik heb geen (wettelijke)
                  mogelijkheden het voormalig bestuur te dwingen dit wel te doen.
               
Tijdens het plenaire debat op 27 maart 2019 heeft uw Kamer ook verzocht om na de oplevering
                  van de jaarverantwoording van de Onderwijscoöperatie over 2018 te laten onderzoeken
                  of het salaris van de kwartiermaker de Wet Normering Topinkomens (WNT) heeft overschreden.6 Indien dat het geval blijkt te zijn, dan is verzocht de mogelijkheden te onderzoeken
                  om het teveel betaalde salaris terug te vorderen. Dit verzoek is op 16 april 2019
                  middels een brief neergelegd bij de «vereffenaar» van de Onderwijscoöperatie. Helaas
                  heeft de oplevering van de jaarverantwoording vertraging opgelopen en heeft de Onderwijscoöperatie
                  uitstel gekregen. De uitkomsten van de jaarverantwoording kunnen daarom niet meer
                  worden meegenomen in deze verzamelbrief. Zodra de verantwoording beschikbaar is, zal
                  uw Kamer geïnformeerd worden over de inhoud hiervan en of het salaris van de kwartiermaker
                  de WNT heeft overschreden.
               
Medezeggenschap
De Tweede Kamer heeft de regering tijdens de begrotingsbehandeling van de OCW begroting
                  2018 verzocht om met scholen overleg te voeren met als doel de medezeggenschap in
                  het primair en voortgezet onderwijs te versterken door meer personele ondersteuning,
                  vergoedingen en scholing met de nadruk op financiën en de Kamer hierover te informeren.
                  7
Voor de versterking van de positie van medezeggenschapsraden is het gesprek met scholen
                  van groot belang. In recente gesprekken met de PO-Raad en de VO-raad8 over de ondersteuning van medezeggenschapsraden hebben de raden aangegeven dat zij
                  masterclasses hebben georganiseerd om bestuurders en leden van medezeggenschapsraden
                  te informeren over de rol van de medezeggenschapsraad. Wij moedigen de raden aan om
                  ook in de toekomst dergelijke masterclasses te organiseren.
               
In het kader van het Project Versterking Medezeggenschap, waar de raden deel van uitmaken,
                  zijn er overleggen tussen het Ministerie van OCW en de raden. Hierdoor is het ministerie
                  tot nu toe continu betrokken bij het gesprek met scholen over de versterking van medezeggenschap.
                  Het Project Versterking Medezeggenschap is met één jaar verlengd voor de periode 2019–2020.
                  Het gesprek met de scholen over de versterking van de medezeggenschap wordt momenteel
                  dus voortgezet.
               
Thuisonderwijs
In overeenstemming met het regeerakkoord wordt op dit moment gewerkt aan een nadere
                  uitwerking van het wetsvoorstel thuisonderwijs. Eind 2019 zal het ter internetconsultatie
                  worden aangeboden. Thuisonderwijs zal voldoen aan de daarop toegesneden eisen voor
                  kwaliteit, bekwaamheid, burgerschap en veiligheid. Waarop wordt toegezien door daarvoor
                  opgeleide inspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs.
               
Opting out leerwegondersteunend onderwijs (lwoo)
Tijdens het AO passend onderwijs van 26 juni 2019 is gesproken over de vrees dat scholen
                  binnen samenwerkingsverbanden die kiezen voor opting out voor lwoo niet langer de
                  juiste ondersteuning kunnen bieden. De heer van Meenen zei dat de onderzoekers van
                  het NRO concluderen dat de scholen minder goed in staat zijn om de benodigde lwoo
                  ondersteuning te bieden. Zo stellig wordt dit echter niet geconcludeerd. Het onderzoek
                  gaat in op de financiële consequenties die volgens de onderzoekers lijken mee te vallen.9 Echter, er is een aantal scholen dat meent er financieel op achteruit te zijn gegaan.
                  Zoals ook in de dertiende voortgangsrapportage passend onderwijs is vermeld.10 Anderzijds gaven enkele respondenten aan dat uitspraken over financiële gevolgen
                  vaak gebaseerd zijn op een gevoel en mogelijk gekleurd zijn door de toekomstige herverdeling
                  van de lwoo-middelen. Het is daarom op basis van dit onderzoek niet vast te stellen
                  wat de oorzaak is van de ervaren financiële gevolgen. De ervaringen van samenwerkingsverbanden
                  met opting out zijn doorgaans positief. Een overgrote meerderheid van de schoolleiders
                  is ook positief. Zij geven aan op dit moment de benodigde ondersteuning aan de leerlingen
                  te kunnen bieden.
               
Op basis van driejarig onderzoek naar de ervaringen met opting out concluderen de
                  onderzoekers dat de ontwikkeling die lwoo doormaakt sinds de start van opting out
                  past binnen het gedachtegoed van passend onderwijs. Er wordt meer uitgegaan van de
                  ondersteuningsbehoefte van een leerling, in plaats van dat de focus ligt op de beperkingen.
                  In veel samenwerkingsverbanden is het gesprek tussen scholen op gang gekomen over
                  de ondersteuning. Doordat het uitblijven van beslissing over een toekomstig bekostigingsmodel
                  voor lwoo en praktijkonderwijs leidt tot onzekerheid worden veel van deze gesprekken
                  veelal vanuit een financieel perspectief gevoerd. Dit bevestigt de noodzaak van het
                  verschaffen van duidelijkheid rondom de bekostiging. Omdat een groot aantal samenwerkingsverbanden,
                  op dit moment 54 van de 76 en het aantal stijgt jaarlijks, sinds 2016 uit eigen beweging
                  heeft gekozen voor opting out. Gecombineerd met onderzoek waaruit blijkt dat de beoogde
                  doelen van samenwerkingsverbanden gerealiseerd lijken te worden, zijn wij nog steeds
                  voornemens de criteria voor lwoo los te laten. Zodat er binnen elk samenwerkingsverband
                  flexibiliteit ontstaat in de ondersteuningsmodellen om ieder kind op maat te bedienen.
                  In het najaar informeren wij u over de stand van zaken omtrent het wetsvoorstel waarin
                  zowel een nieuw bekostigingsmodel, als het loslaten van de landelijke criteria geregeld
                  wordt.
               
Curriculumherziening
Bij het debat over de Staat van het Onderwijs (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 211) hebben de leden Van Meenen en Kwint een motie ingediend waarmee het kabinet verzocht
                  wordt om vanuit het perspectief van kansengelijkheid vooraf een beoordelingskader
                  voor de curriculumherziening op te stellen.11 Nadat deze motie is aangenomen heeft de eerste indiener gevraagd om een brief van
                  het kabinet hierover, temeer omdat deze motie ontraden zou zijn.12 Zoals is aangegeven bij de indiening van deze motie is kansengelijkheid een belangrijk
                  thema dat ook in de verdere uitwerking van het curriculum goed geborgd moet zijn.
                  Zoals in het notaoverleg is toegezegd zullen wij het verzoek meenemen in de reactie
                  op de voorstellen van de ontwikkelteams. Deze beleidsreactie – inclusief een weging
                  van de voorstellen op het gebied van kansengelijkheid – ontvangt u na de zomer.
               
Onderzoek doelmatigheid en toereikendheid bekostiging
Tijdens de behandeling van de begroting 2019 is aangekondigd onderzoek te laten doen
                  naar de doelmatigheid en de toereikendheid van de bekostiging in het funderend onderwijs.13 De vaste Kamercommissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 25 april jl. verzocht
                  om de opzet van dit onderzoek te ontvangen. Wij informeren u graag middels deze brief
                  over dit onderzoek.
               
Het inkooptraject voor deze opdracht is afgerond en een strategisch adviesbureau is
                  aan de slag gegaan. Zij hebben de opdracht gekregen om een onderzoek op te leveren
                  dat meerwaarde moet hebben in de politieke en maatschappelijke discussie over de doelmatigheid
                  en de toereikendheid van de bekostiging. Meerwaarde voor zowel een school en een schoolbestuur
                  als voor de rijksoverheid en de landelijke politiek. Het moet alle partijen naast
                  een vergroot inzicht, ook praktische aanknopingspunten opleveren om de dialoog over
                  doelmatigheid en toereikendheid verder te brengen. Ten slotte moet het onderzoek producten
                  opleveren op basis waarvan de regering en de politiek uitspraken kunnen doen over
                  de doelmatigheid en de toereikendheid, zowel op het gestelde wettelijk minimumniveau
                  (vertaald in de deugdelijkheidseisen) als op het bredere maatschappelijke ambitieniveau.
               
Het onderzoek bevat een uitgebreid casusonderzoek op schoolniveau, een internationaal
                  vergelijkend onderzoek en een historische analyse van de ontwikkeling van de bekostiging
                  aan en uitgaven van het onderwijs. Deze onderzoekonderdelen resulteren in een adviesrapport
                  over de toereikendheid van de huidige bekostiging om te voldoen aan de deugdelijkheidseisen.
                  Daarnaast geeft het rapport, door middel van scenario’s inzicht of de bekostiging
                  doelmatig en toereikend is bij verschillende ambitieniveaus, zo mogelijk nader toegespitst
                  op groepen vergelijkbare scholen. Dat laatste zodat ook meer inzicht kan worden verkregen
                  hoe verschillen tussen scholen met vergelijkbare omstandigheden ontstaan.
               
Het onderzoek wordt begeleid door een klankbordgroep waarin onderwijs- en financiële
                  experts deelnemen met een achtergrond in de wetenschap en de onderwijspraktijk. Deze
                  klankbordgroep zal gedurende 2019 vijf maal bijeenkomen. Daarnaast wordt het onderwijsveld
                  gedurende het onderzoek bevraagd en betrokken door middel van ronde tafel gesprekken
                  en verdiepende interviews. In maart 2020 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten
                  van het onderzoek.
               
Lerarentekort
Regionale aanpak
Steeds meer besturen, lerarenopleidingen en andere partijen werken regionaal samen
                  aan de aanpak van het lerarentekort. Op 19 juni waren er maar liefst 45 subsidieaanvragen
                  ingediend voor de regionale aanpak.
               
Na de voorjaarsnotabesluitvorming is gebleken dat het aantal aanvragen het subsidieplafond
                  voor zowel het po als vo-mbo overstijgt waardoor er aanvragen tijdelijk blijven liggen.
                  Omdat het van belang is dat de regio’s voortvarend aan de slag kunnen met de aanpak
                  van het lerarentekort wordt nu 4,5 miljoen euro extra beschikbaar gesteld. De financiële
                  ruimte is deels (2,3 miljoen euro) bij Voorjaarsnota voor dit doel beschikbaar gesteld
                  uit de eindejaarsmarge en deels (2,2 miljoen euro) het resultaat van herprioritering
                  binnen het artikel Arbeidsmarkt en personeelsbeleid van de OCW begroting, waaronder
                  op de regeling Samen opleiden. De ophoging van de regeling loopt vooruit op de najaarsnotabesluitvorming,
                  daarom informeren wij u hierbij over deze maatregel. Op deze wijze kunnen alle huidige
                  aanvragen, die aan de voorwaarden voldoen, worden goedgekeurd. Daarmee wordt in totaal
                  17,5 miljoen euro in de regionale aanpak geïnvesteerd.
               
Aanjager
Daarnaast zetten wij een onafhankelijke aanjager in om de aanpak van de tekorten te
                  versnellen en intensiveren. De ervaring leert dat het vertalen van schriftelijke plannen
                  naar (gezamenlijke) uitvoering in de praktijk niet altijd eenvoudig is. Een onafhankelijke
                  aanjager kan ervoor zorgen dat belemmeringen, oplossingen en goede voorbeelden sneller
                  in beeld komen. Ook bij de uitvoering van het convenant Aan de slag voor de klas kan de aanjager een verbindende rol spelen. De aanjager zal in december een eerste
                  inventarisatie opleveren.
               
De rol van aanjager wordt ingevuld door Merel van Vroonhoven. Dit voorjaar heeft zij
                  bekend gemaakt te stoppen als bestuurder van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)
                  om als leraar in het speciaal onderwijs te gaan werken. In het nieuwe schooljaar start
                  zij met de deeltijdpabo. De bundeling van bestuurlijke ervaring in de publieke en
                  financiële sector met een passie voor onderwijs waren voor ons reden om haar aan te
                  stellen.
               
Onderwijspersoneel in de WW weer aan de slag in het po
Voor het po is onderzoek gedaan naar re-integratie van de stille reserve. De onderzochte
                  groep betreft circa 11.000 personen met een werkloosheidsuitkering. Daarin zitten
                  niet alleen leraren, maar ook ander onderwijspersoneel uit het po. Het rapport is
                  met deze brief meegestuurd14.
               
Op basis van het onderzoek is de groep onderverdeeld in laag, midden en hoog potentieel
                  om terug te keren in het onderwijs. De verwachting is dat de meesten niet kunnen en/of
                  willen terugkeren. Maar er zijn circa 2.750 personen uit het midden en hoog potentieel
                  die wel kunnen terugkeren in het onderwijs, als leraar of in een andere functie.
               
Een aantal nieuwe maatregelen van het Participatiefonds helpen daarbij. De belangrijkste
                  hiervan staan hieronder:
               
– Het Participatiefonds gaat vanaf komend schooljaar werken met matchingsteams in de regio.
– Daarnaast gaat het fonds uitkeringsgerechtigden opleiden tot coaches van startende leraren en zijinstromers.
– Per 1 januari 2019 heeft het fonds de Regeling Vrijstelling Instroomtoets ingevoerd. Dit houdt in dat werkgevers die na indienstneming van een uitkeringsgerechtigde
                        toch onverhoopt weer afscheid moet nemen van deze persoon, de kosten van de uitkering
                        zonder toets weer bij het Participatiefonds in rekening kunnen brengen.
                     
Hieronder gaan wij in op een aantal moties en toezeggingen.
Toename tijdelijke contracten door nieuw personeel
Naar aanleiding van het verzoek tijdens het ordedebat op 3 april 2019 informeren wij
                  u, mede namens de Minister van SZW, over de toename van het personeel en de tijdelijke
                  contracten in het po en vo (Handelingen II 2018/19, nr. 70, item 4).
               
De Algemene Onderwijsbond concludeerde, op basis van een publicatie op 1 april 2017
                  van DUO, dat het aantal vaste contracten afneemt en dat het aandeel tijdelijke contracten
                  bij leraren en onderwijsassistenten substantieel toeneemt.
               
Het klopt dat het aandeel leraren met een tijdelijk contract in 2018 met 2 procentpunt
                  is gestegen in vergelijking met 2017, van circa 9 naar 11%. Voor het onderwijsondersteunend
                  personeel is de stijging circa 7 procentpunt, van 16 naar 23%. Deze stijging wordt
                  veroorzaakt door de grote uitstroom van werknemers met een vast contract naar bijvoorbeeld
                  (pre)pensioen en de instroom van veel nieuwe werknemers met een tijdelijk contract.
               
Het is op grond van de cao po bij een eerste indiensttreding gebruikelijk dat men
                  een jaar tijdelijk in dienst is, met uitzicht op een vast contract. We gaan ervan
                  uit dat ieder schoolbestuur zijn uiterste best doet om nieuwe werknemers te binden
                  en te boeien. Daarbij hoort een vast arbeidscontract. Dit is onderdeel van het voeren
                  van strategisch personeelsbeleid, waarvoor het bestuur als werkgever verantwoordelijk
                  is. Dat is ook terug te zien in de cijfers: het zittende personeel heeft in 2018 meer
                  vaste contracten gekregen dan in 2017 (van circa 90 naar ruim 94%).
               
Fiscale mogelijkheden bij meer werken, invallen of na pensionering
Conform de toezegging in het AO leraren op 24 januari 2019 (Kamerstuk 27 293, nr. 356) informeren wij u hierbij over het overleg dat Minister Slob op 17 april jl. heeft
                  gevoerd met Staatssecretaris Snel over het fiscaal stimuleren van meer werken in het
                  onderwijs. In onderstaande terugkoppeling worden twee groepen werknemers onderscheiden:
               
1. Leraren die meer uren willen werken of die naast een andere (vaste) baan ook willen
                        invallen in het onderwijs
                     
2. Gepensioneerde leraren die weer terug willen voor de klas
1. Meer uren werken en invalbanen
               
In het algemeen geldt dat een werknemer die door meer uren te gaan werken meer gaat
                  verdienen ook meer overhoudt in de portemonnee. Maar door belastingen en premies,
                  afbouw van toeslagen of de kosten van kinderopvang resulteert een extra euro brutoinkomen
                  niet in een netto extra euro. Welk percentage van het extra inkomen een huishouden
                  inlevert wordt de marginale druk genoemd. Hoe lager de marginale druk, hoe groter
                  de prikkel om meer te gaan werken of verdienen. De marginale druk in het onderwijs
                  volgt uit dezelfde belastingregels als voor alle werknemers in Nederland.
               
In Nederland maakt de inkomstenbelasting het grootste deel van de marginale druk uit.
                  Maar ook de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen verhoogt de marginale druk.
                  De marginale druk wordt elk jaar in de begroting van het Ministerie van SZW op een
                  aantal wijzen in beeld gebracht. Uit cijfers in de SZW-begroting 2019 blijkt dat de
                  marginale druk voor de meeste huishoudens iets boven de 50% ligt. Groepen met een
                  inkomen tussen het Wml (minimumloon, circa bruto € 21.000) en modaal (bruto € 36.000)
                  hebben te maken met een hogere marginale druk als gevolg van de afbouw van toeslagen
                  en de algemene heffingskorting.
               
De onderwijspersoneel-populatie verschilt van de gemiddelde populatie in Nederland.
                  In het po en vo zijn er veel meer gezinnen met kinderen in de kinderopvang en BSO-leeftijd
                  werkzaam dan gemiddeld in de rest van werkend Nederland. In de tabel in de bijlage
                  is de marginale druk uitgerekend voor een aantal voorbeeldsituaties in het onderwijs,
                  waarbij, zoals gebruikelijk, ook rekening is gehouden met gebruik van kinderopvang.
                  Uit deze voorbeelden komt grosso modo hetzelfde beeld naar voren als de cijfers in
                  de SZW-begroting. De marginale druk is het laagst bij tweeverdieners zonder kinderen
                  (tussen 47% en 55%) en het hoogst bij tweeverdieners met kinderen onder de 4 jaar,
                  die naar een kinderdagverblijf gaan (tussen 63% en 81%). Een dag meer werken loont
                  in alle onderzochte gevallen, maar het is wel zo dat het hebben van kinderen in de
                  leeftijd tot 12 jaar van invloed is op het besteedbaar inkomen. Ten opzichte van een
                  collega zonder kinderen houdt de leraar met kinderen substantieel minder over (totdat
                  zijn of haar kinderen niet meer naar de kinderopvang/bso gaan).
               
Dat neemt niet weg dat de marginale druk voor sommige groepen nog steeds hoog is.
                  Het kabinet heeft daarom in het regeerakkoord een lastenverlichting van € 5 miljard
                  afgesproken met een stapsgewijze verlaging van belastingtarieven en verhoging van
                  de algemene heffingskorting en arbeidskorting vanaf 2019. Daarnaast is de kinderopvangtoeslag
                  met € 248 miljoen geïntensiveerd. Werken gaat daardoor in de komende jaren voor iedereen
                  meer lonen. Afhankelijk van de gezinssituatie, levert een dag meer werken in het onderwijs
                  de komende jaren daardoor zo’n 4 tot 12% meer op dan nu (los van de verhogingen van
                  de lerarensalarissen).
               
Het kabinet heeft de extreme pieken in de marginale druk aangepakt door vanaf 2020
                  de huurtoeslag geleidelijker te laten aflopen, de arbeidskorting verder te laten opbouwen
                  en het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren verder op te schuiven. Naar
                  aanleiding van de motie van het lid Stoffer c.s. vindt onderzoek plaats naar de hoogte
                  en schommelingen van de marginale druk. 15 Hierbij zal specifiek aandacht besteed worden aan verschillende huishoudgroepen zoals
                  eenverdieners en tweeverdieners. De Staatssecretaris van Financiën informeert de Kamer
                  spoedig na de zomer over de resultaten.
               
Op dit moment loopt ook het interdepartementale beleidsonderzoek «deeltijdwerk» waarin
                  mede wordt gekeken hoe meer uren werken van deeltijdwerkers gestimuleerd kan worden.
                  Fiscale opties horen daar ook bij zoals de IACK, de arbeidskorting, het kindgebonden
                  budget, de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag. Dit zijn algemene fiscale maatregelen
                  die op de gehele arbeidsmarkt een effect kunnen hebben en daardoor ook op het onderwijs,
                  als een van de grootste deeltijdsectoren in Nederland.
               
Voor werknemers die naast een vaste baan buiten het onderwijs ook invallen in het
                  onderwijs gelden dezelfde fiscale regels. Er is geen verschil ten opzichte van bijvoorbeeld
                  een deeltijder die het aantal uren ophoogt.
               
2. Gepensioneerde leraren
               
In de praktijk komt het regelmatig voor dat gepensioneerde leraren terug worden gevraagd
                  om weer les te geven en dat ook willen doen. Deze gepensioneerden zijn in twee groepen
                  in te delen:
               
– Gepensioneerde leraren onder de AOW-leeftijd.
– Gepensioneerde leraren boven de AOW-leeftijd.
Voor gepensioneerde leraren onder de AOW-leeftijd (die dus met keuzepensioen zijn
                  gegaan) is het moment van pensionering relevant voor het geldende fiscale regime.
                  Als de leraar namelijk meer dan 5 jaar voor de AOW-leeftijd het pensioen heeft laten
                  ingaan, moet daarbij de intentie zijn geweest om definitief te stoppen met werken.
                  Bij het weer gaan werken, kan dat fiscale gevolgen hebben voor (dat deel van) het
                  pensioen. Bij pensionering binnen 5 jaar vóór de AOW-leeftijd speelt dit niet en kan
                  de leraar zonder gevolgen voor het pensioen weer gaan werken. Dat geldt ook voor de
                  gepensioneerde leraar die de AOW-leeftijd al heeft bereikt. In alle gevallen geldt
                  dat de werkgever geen pensioen- en sociale premies meer voor deze werknemer hoeft
                  af te dragen.
               
Voor leraren die nog niet met pensioen zijn gegaan, maar wel boven de AOW-leeftijd
                  zitten, geldt dat zij zonder meer kunnen doorwerken. De pensioenpremie loopt dan door,
                  maar overige sociale premies komen na de AOW-leeftijd te vervallen.
               
Btw-heffing bemiddelings-/matchingsdiensten regionale transfercentra (rtc)
Een tweede onderwerp dat is besproken in eerdergenoemd overleg betreft de btw-heffing
                  over bemiddelings- en matchingskosten bij rtc in het po. Dit naar aanleiding van een
                  vraag van het lid Bisschop tijdens het AO lumpsumfinanciering op 6 maart 2019 (Kamerstukken
                  31 293 en 31 289, nr. 449). De uitkomst op dit punt van het overleg is vervat in de beantwoording van schriftelijke
                  Kamervragen, die hierover inmiddels door het genoemde lid en de leden Stoffer, Rog
                  en Omtzigt waren gesteld.16 Momenteel wordt samen met het Ministerie van Financiën, de PO-Raad en de rtc bezien
                  of er binnen de regelgeving mogelijkheden zijn om btw-heffing te voorkomen.
               
Zijinstroom
Conform de toezegging tijdens het debat over de onderwijsbegroting in november 2018
                  informeren wij u over de stand van zaken van de subsidieregeling zijinstroom. We zien
                  dat het aantal subsidieaanvragen vorig jaar en dit jaar flink hoger ligt dan voorgaande
                  jaren. Vorig jaar is voor bijna 1000 zijinstromers subsidie verstrekt. Dit jaar gaan
                  we ruim over de 1000 aanvragen heen. Zoals in tabel 1 is te lezen, zijn er op dit
                  moment al 1.115 aanvragen ingediend.
               
Na de zomer verwachten we nog meer aanvragen voor alle sectoren, onder meer door de
                  acties van de regionale aanpak. Dat is goed nieuws. Maar het betekent wel dat het
                  huidige budget niet toereikend is. Daarom hebben we, met de besluitvorming van de
                  Voorjaarsnota, extra middelen beschikbaar gesteld voor de Bèta en techniek in het
                  mbo.17 Dit wordt ingezet om het subsidieplafond voor het mbo te verhogen. De regeling zijinstroom
                  wordt vanaf 2019 structureel verhoogd met 4 miljoen euro, dit is specifiek bestemd
                  voor zijinstroom van docenten voor bèta- en techniekopleidingen in het mbo, gezien
                  de tekorten aan technici op de arbeidsmarkt.
               
Onze inzet is dat alle aanvragen, die aan de voorwaarden voldoen, dit jaar toegekend
                  kunnen worden. Daarom wordt onderzocht of binnen de onderwijsbegroting meer middelen
                  ingezet kunnen worden voor de subsidieregeling zijinstroom.
               
Tabel 1: overzicht zijinstroom
Budget 20191
                                 
Aantal aanvragen 31 mei 20192
                                 
PO en (V)SO
7.200.000
337
VO
3.920.000
75
MBO
11.220.000
7033
Totaal zijinstroom
22.340.000
1.115
X Noot
                     
1
Inclusief de extra middelen voor mbo.
X Noot
                     
2
Dit zijn de toegekende aanvragen, de aanvragen die in behandeling zijn en de aanvragen
                        die on hold staan omdat er op dit moment onvoldoende budget is. Daarnaast zijn er
                        nog 66 aanvragen afgewezen om verschillende redenen, zoals: te vroeg ingediend, dubbel
                        aangevraagd of de startdatum is te lang geleden.
                     
X Noot
                     
3
hiervan zijn 200 aanvragen uit 2018 afkomstig.
Tegemoetkoming voor instellingscollegegeld
Vanaf 2020/2021 krijgen studenten die een tweede lerarenopleiding (bekostigde bachelor
                  of master) willen volgen een eenmalige tegemoetkoming voor het instellingscollegegeld.
                  Voorwaarde is dat zij instellingscollegegeld betalen en geen aanspraak kunnen maken
                  op een andere subsidieregeling. Met de regeling wordt de motie van de leden Van der
                  Molen en Tielen uitgevoerd.18 Met de uitvoering van de regeling voor tegemoetkoming van een tweede lerarenopleiding
                  zullen bij gelijke verdeling over alle verwachte aanvragers de middelen uitgeput zijn.
               
Voor de subsidie komen bijvoorbeeld leraren in aanmerking die zijn opgeleid in een
                  overschotvak, en nu een tweede lerarenopleiding in een ander vak willen volgen, maar
                  geen zijinstromer worden en geen gebruik kunnen maken van de Lerarenbeurs. De regeling
                  wordt in het najaar van 2019 gepubliceerd.
               
Verkort pabotraject
Tijdens een wetgevingsoverleg op 25 juni 2018 (Kamerstuk  34 950, nr. 19) is toegezegd om de NVAO te vragen naar de acccreditatiewaardigheid van een verkorte
                     pabo van LOI (240 punten in 13 maanden). Op 18 april jl. heeft de NVAO per brief laten
                     weten dat er geen signalen zijn dat de kwaliteit van dit traject onder de maat is.
                     De brief vindt u in de bijlage19.
                  
Conform de motie van Kamerleden Kwint en Westerveld zal de inspectie in het najaar
                     spoedcursussen naar het leraarschap inventariseren.20 Daarbij wordt gekeken naar de verkorte pabo van LOI en van andere verkorte opleidingen
                     in relatie tot de relevante regelgeving.
                  
Promotiebeurzen
Tijdens het AO leraren op 11 oktober 2018 (Kamerstuk 27 923, nr. 337) is toegezegd om u voor de zomer te informeren over beurzen om te promoveren of postdoconderzoek
                  te doen. Er zijn vijf beurzen waarmee leraren in het po, vo, mbo en hbo kunnen promoveren
                  of postdoconderzoek kunnen doen. Ze verschillen in opzet, duur en voorwaarden. Dat
                  leidt tot verwarring.
               
Daarom worden de beurzen waar mogelijk geharmoniseerd dit najaar. In het eerste kwartaal
                  van 2020 wordt het resultaat hiervan via de website van NRO gecommuniceerd.
               
Educatieve masteropleiding
Tijdens het AO leraren van 11 oktober 2018 heeft Kamerlid Van Meenen aandacht gevraagd
                  voor een plan van de Universiteit Utrecht en de Marnix Academie voor een educatieve
                  masteropleiding voor een bevoegdheid voor het basisonderwijs. Zo’n master kan interessant
                  zijn voor mensen die een bacheloropleiding pedagogiek aan een hogeschool of een opleiding
                  onderwijskunde aan een universiteit hebben afgerond en leraar willen worden.
               
In de brief van 26 oktober 2018 heeft Minister van Engelshoven u laten weten positief
                  te staan tegenover dit plan.21 Ook zijn er nog aandachtspunten. Deze zijn ambtelijk besproken. Daarbij is ook de
                  Hogeschool Utrecht aangesloten omdat ze werkt aan een initiatief dat lijkt aan te
                  sluiten bij de plannen van de Universiteit Utrecht en de Marnix. De instellingen werken
                  hun ideeën op dit moment uit in een plan.
               
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
                  A. Slob
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
                  I.K. van Engelshoven
BIJLAGE
                  
Tabel: voorbeelden marginale druk onderwijs
Marginale druk
2019
Alleenstaande zonder kinderen
3 -> 4 dagen
4 -> 5 dagen
Min PO1
59%
50%
Max PO2
52%
52%
Max VO3
52%
55%
Tweeverdiener zonder kinderen
                            
                            
Min PO
47%
47%
Max PO
52%
52%
Max VO
52%
55%
                            
                            
                            
Tweeverdiener met kinderen < 4 jaar (KDV 1 -> 2 dagen)
3 -> 4 dagen
4 -> 5 dagen
Min PO
59%
70%
Max PO
73%
77%
Max VO
73%
77%
Tweeverdiener met kinderen < 4 jaar (KDV 2 -> 3 dagen)
                            
                            
Min PO
63%
74%
Max PO
77%
81%
Max VO
77%
80%
                            
                            
                            
Tweeverdiener met kinderen > 4 jaar < 12 jaar (BSO 1 -> 2 dagen)
3 -> 4 dagen
4 -> 5 dagen
Min PO
48%
58%
Max PO
63%
65%
Max VO
63%
66%
Tweeverdiener met kinderen > 4 jaar < 12 jaar (BSO 2 -> 3 dagen)
                            
                            
Min PO
50%
60%
Max PO
65%
67%
Max VO
65%
67%
Bron: berekening Ministerie van SZW
X Noot
                        
1
Voltijdssalaris L10–01 (€ 36.500 bruto per jaar).
X Noot
                        
2
Voltijdssalaris L11–15 (€ 59.000 bruto per jaar).
X Noot
                        
3
Voltijdssalaris LD-12 (€ 77.00 bruto per jaar).
Indieners
- 
              
                  Indiener
 A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- 
              
                  Medeindiener
 I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
