Brief regering : Gezag en informatiepositie burgemeesters ten aanzien van de politie
29 628 Politie
Nr. 892 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2019
Tijdens het parlementaire debat over de evaluatie van de Politiewet 2012 op 12 december
2018 is onder andere gesproken over de gezagsrol van burgemeesters ten aanzien van
de politie (Handelingen II 2018/19, nr. 35, item 13). U heeft mij aan de hand van verschillende moties gevraagd om te borgen dat er meer
ruimte is voor lokale prioriteiten en de informatiepositie van burgemeesters van met
name kleinere gemeenten te versterken. Daarnaast heb ik uw Kamer toegezegd in het
LOVP te spreken over de vertegenwoordiging van burgemeesters van kleinere gemeenten
binnen dat overleg alsmede over de grootte van Oost Nederland en uw Kamer daarover
te berichten. In deze brief ga ik in op deze moties en de toezeggingen.
Lokale prioriteiten
In de moties met Kamerstuk 29 628, nrs. 847, 848 en 849 van de leden Bisschop en Van der Graaf (SGP)1 wordt verzocht om te waarborgen dat er meer ruimte komt voor eigen lokale keuzes
en prioriteiten.
De lokale inbedding van de politie vormt één van de fundamenten voor het goed functioneren
van de Nederlandse politie. Met de invoering van de Politiewet 2012 is beoogd om een
landelijk politiekorps tot stand te brengen met een lokale inbedding die dichtbij
de burger staat. Hierbij is de functie van het lokaal gezag onveranderd gebleven en
is deze ook versterkt door de lokale driehoek in de wet te verankeren en de lokale
gemeentelijke veiligheidsplannen een wettelijke basis te geven bij het opstellen van
de beleidsplannen van de politie. Burgemeesters geven aan dat ze goed uit de voeten
kunnen met hun rol in het bestel. Bij de evaluatie van de Politiewet 2012 evenals
op andere momenten is wel gebleken dat er gezocht moet blijven worden naar een juiste
balans tussen een landelijk beheerde organisatie en taakuitvoering onder lokaal gezag
en tussen lokale, regionale en landelijke prioriteiten.
De burgemeester is op grond van artikel 11 van de Politiewet 2012 verantwoordelijk
voor het optreden van de politie op het terrein van de openbare orde en hulpverlening
in zijn gemeente. De officier van justitie is op grond van artikel 12 verantwoordelijk
voor het optreden van de politie op het terrein van de strafrechtelijke rechtshandhaving.
Om beide gezagsdragers beter in staat te stellen om te sturen op het beleid en de
inzet van de politie op lokaal niveau is het lokale driehoeksoverleg – het overleg
tussen de burgemeester, de officier van justitie en de lokale politiechef – in artikel
13 van de Politiewet 2012 voorzien van een wettelijke basis.
Door de toenmalige hoofdrolspelers uit het nationale politiebestel is in 2011 gezamenlijk
de «Wassenaarnotitie» opgesteld. In deze notitie stond vooral de vraag centraal: «wie
gaat waarover in het nationale politiebestel». Afgesproken is om de inzet van de operationele
politiecapaciteit te koppelen aan de doelen van het integrale veiligheidsplan van
de gemeente. Zoals wettelijk vastgelegd in artikel 13 van de Politiewet 2012 worden
binnen de driehoek afspraken gemaakt over de inzet van de politie, zodat die beter
is afgestemd op de lokale wensen en behoeften. Het is hierbij van belang de afspraken
zo veel mogelijk te formuleren in prestaties die van de politie worden verwacht: welke
bijdrage aan de lokale veiligheid dient de politie te leveren? De rol van het gezag
hierin is om te bepalen welke prestaties het van de politie verwacht en daarop te
sturen. Om het gezag te faciliteren in zijn rol is destijds het actieprogramma Lokale
Besturing Politie opgericht. Dit actieprogramma was van en voor de lokale partners.
De spanning tussen beheer en gezag is van alle tijden en heeft zich in ieder bestel
voorgedaan. De verandering ten gevolge van de invoering van de Politiewet 2012 maakte
noodzakelijk dat een nieuwe balans gevonden moest worden tussen landelijk beheer en
decentraal gezag. Na een reorganisatie die in het begin met name een te landelijke
tendens kende, is met de herijking meer ruimte gecreëerd voor lokaal maatwerk.2 De evaluatiecommissie her- en erkent dat en doet de aanbeveling de balans in de verdeling
van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en tussen sturing en controle in het bestel
verder te verbeteren. In de kabinetsreactie is aangegeven de ingezette lijn door te
trekken door het verder flexibiliseren van de organisatie. Er is meer gelegenheid
voor lokale ruimte gekomen. In essentie gaat het er om dat de politiechef en de teamchefs
beter in positie komen om integraal te managen en, waar geïndiceerd, in overeenstemming
met het gezag beslissingen te kunnen nemen over effectiever gebruik van de te beschikking
staande mensen en middelen.
De afgelopen jaren is in het kader van de evaluatie van de Politiewet 2012 en andere
onderzoeken gesproken met burgemeesters over hun rol. Uit het rapport Sleuren en Sturen
2017 van Tops, Van Os en Van der Torre blijkt bijvoorbeeld dat de burgemeester ook
met het nieuwe bestel uit de voeten kan. Dat neemt niet weg dat het allemaal niet
vanzelf gaat. De burgemeesters moeten er wel «bovenop zitten» en zelf ook «leveren»
aldus dit rapport.3
De commissie zegt hierover dat het bestel in die zin nooit een rustig bezit zal zijn
en dat dat op zekere hoogte maar goed is ook. Rafelranden zullen altijd aanwezig zijn:
«het succes van het nieuwe politiebestel hangt uiteindelijk af van de prudentie en
souplesse waarmee alle betrokkenen samen arrangementen en verhoudingen ontwikkelen
die de ingebouwde breuklijnen en rafelranden van het bestel draaglijk maken».4
Tijdens het plenaire debat over de evaluatie van de Politiewet 2012 op 12 december
2018 spraken wij over deze vraagstukken (Handelingen II 2018/19, nr. 35, item 13). Er zijn toen enkele moties ingediend over de informatiepositie van burgemeesters
van kleinere gemeenten en de relatie tussen hen, de regioburgemeesters en het Landelijke
Overleg Veiligheid en Politie aangenomen.5 Ook heb ik enkele toezeggingen gedaan die hiermee samenhangen. Onderstaand zal ik
hierop ingaan.
De motie van Bisschop en Van der Graaf (SGP) vraagt om meer ruimte voor lokale prioriteiten
en keuzes.6 Ik onderschrijf deze motie. Zoals boven geschetst, wordt de lijn om meer ruimte te
creëren voor lokaal maatwerk voortgezet. Mijn inziens geef ik op deze manier invulling
aan de motie.
Op basis van de Politiewet 2012 worden op lokaal, regionaal en landelijk niveau beleidsdoelstellingen
vastgesteld:
• Op grond van artikel 38b van de Politiewet 2012 stelt de gemeenteraad ten minste eenmaal
in de vier jaar de doelen vast die de gemeente op het terrein van de veiligheid nastreeft
door de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening door de politie.
• De burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak
uitvoert en de hoofdofficier van justitie stellen op grond van artikel 39 van de Politiewet
2012 tenminste eenmaal in de vier jaar het regionaal beleidsplan vast. De gemeenteraden
worden over dat plan geconsulteerd.
– De Minister stelt op grond van artikel 18 van de Politiewet 2012, gehoord het College
van procureurs-generaal en de regioburgemeesters, ten minste eenmaal in de vier jaar
de landelijke beleidsdoelstellingen vast ten aanzien van de taakuitvoering van de
politie. Daarnaast stelt de Minister voor iedere regionale en landelijke eenheid de
doelstellingen vast ter verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen. Alvorens
een regioburgemeester de gezamenlijke zienswijze van de burgemeesters van de gemeenten
in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert geeft, hoort hij
deze burgemeesters over de doelen die de gemeenten op het terrein van de veiligheid
nastreven. In de wet is vastgelegd dat deze doelen door de gemeenteraad worden vast
gesteld.
In de praktijk blijkt dat de regionale doelstellingen worden opgesteld op basis van
een weging tussen de prioriteiten die in gemeentelijke beleidsplannen zijn vastgesteld,
de gezamenlijke regionale veiligheidsvraagstukken en de landelijke beleidsdoelstellingen.
Gemeenteraden hebben in deze zin alle ruimte om het lokale veiligheidsbeleid te bepalen,
zonder dat deze lokale prioriteiten a priori worden weggedrukt door de landelijke
beleidsdoelstellingen. In de motie van Bisschop over het meer betrekken van gemeenteraden,7 lees ik een ondersteuning van de daadwerkelijke inzet van de gemeenteraden ten behoeve
van dit belangrijke thema. Ik streef er samen met de regioburgemeesters sinds 2014
naar om iedere gemeente te betrekken voordat ik mijn landelijke prioriteiten in overleg
met de gezagen, zoals ze verenigd zijn in het LOVP, vaststel.
Informatiepositie burgemeesters
In de motie met Kamerstuk 29 628, nr. 845 van Kamerlid Den Boer en motie 849 van Kamerlid Van der Graaf c.s. wordt gevraagd
om de informatiepositie van burgemeesters van kleine gemeenten te versterken.8
Het delen en kunnen gebruiken van informatie is een actueel thema in het veiligheidsdomein.
Zo heeft de Raad van State onlangs een voorlichting uitgebracht over informatiedeling
binnen gemeenten op het gebied van ondermijning.9 Onderstaand ga ik daarom enkel in op de informatiepositie van de burgemeester in
zijn rol als gezag over de politie.
Op grond van artikel 16 van de Wet politiegegevens verstrekt de politie politiegegevens
aan de burgemeester voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het gezag
van de burgemeester over de politie en in het kader van de handhaving van de openbare
orde en hulpverlening.
De rol van de burgemeester in het veiligheidsdomein vraagt om specifieke kennis en
vaardigheden, omdat deze verantwoordelijkheid één-op-één gekoppeld is aan het ambt
en niet te delegeren is. Nieuwe burgemeesters worden op het Ministerie van Justitie
en Veiligheid én het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgenodigd
voor een voorlichtingsbijeenkomst. Tijdens deze bijeenkomsten met burgemeesters wordt
nu ook stil gestaan bij hun taken en bevoegdheden ten opzichte van de politie. Op
deze manier hoop ik op een versterking van de rol van deze burgemeesters. Daarnaast
ga ik in gesprek met het Genootschap van Burgemeesters om na te gaan of er nog meer
mogelijkheden zijn om de burgemeester beter in positie te brengen als het gaat om
zijn rol als gezagsdrager over de taakuitvoering van de politie. Hiermee kom ik tegemoet
aan de moties die over het gezag zijn ingediend bij het plenair debat van 12 december
2018.
De burgemeester moet over de informatie beschikken die hij nodig heeft om zijn gezag
uit te kunnen oefenen. Dat gaat om allerlei soorten informatie: van analyses van veiligheidsproblemen,
informatie over de beschikbare capaciteit van de politie tot gegevens over individuele
personen. De informatiebehoefte van verschillende burgemeesters komt in hoofdlijnen
overeen. Alle burgemeesters hebben immers informatie nodig over veiligheidsproblemen
binnen de gemeente en willen weten wat de mogelijkheden zijn om deze aan te pakken.
Er kunnen echter ook belangrijke verschillen in de informatiebehoefte zijn. Dat wordt
veroorzaakt door soms hele lokale omstandigheden, maar ook door de eigenstandige professionele
opvatting van de betreffende burgemeester over hoe hij zijn rol wil invullen. Een
goede informatievoorziening richting het gezag vraagt dan ook maatwerk. Hoewel het
bovengenoemde wettelijke uitgangspunt dat de burgemeester in elke gemeente zodanig
wordt geïnformeerd dat hij zijn rol als gezag over de politie kan uitvoeren niet ter
discussie staat, kunnen zich lokaal klachten en dilemma’s voordoen die om een gerichte
oplossing vragen. De driehoek is de eerste plek om dergelijke klachten en/of dilemma’s
bespreekbaar te maken. De politie zal er binnen de grenzen van de wet altijd naar
streven om het gezag te voorzien van de informatie die zij wensen.
Vertegenwoordiging burgemeesters van kleine gemeenten in het LOVP
Tijdens het debat op 12 december 2018 heb ik u toegezegd in het Landelijk overleg
veiligheid en politie (hierna: LOVP) te spreken over de geschetste problematiek rondom
de vertegenwoordiging van kleine gemeenten en hun betrokkenheid bij de agendering
in het LOVP (Handelingen II 2018/19, nr. 35, item 13).
De regioburgemeesters voeren op grond van artikel 19 van de Politiewet 2012 gezamenlijk
met de voorzitter van het College van procureurs-generaal overleg met de Minister
in het LOVP. Ook zijn er op basis van de Politiewet 2012 twee burgemeesters van gemeenten
met minder dan 100.000 inwoners benoemd die bij dit overleg aanwezig zijn.
In artikel 38d van de Politiewet 2012 is geregeld dat de regioburgemeester over de
uitoefening van zijn taken verantwoording aflegt aan de overige burgemeesters van
de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. Het
is eveneens aan de eenheden om invulling te geven aan de verbinding tussen landelijk,
regionaal en lokaal overleg, waarbij vraag en aanbod van informatie twee kanten op
werkt: de regioburgemeester en de overige burgemeesters kunnen elkaar te allen tijde
hierop aanspreken. In de praktijk wordt dit vaak ingevuld door regionale veiligheidsoverleggen
met alle burgemeesters en door tussentijdse informatiedeling.
De regioburgemeesters en hun ondersteuning halen op basis van de overlegagenda’s zoveel
als praktisch mogelijk vooraf inbreng op bij de burgemeesters binnen de eenheden.
Na de overleggen met de vertegenwoordiging van het beheer wordt altijd verslag gedaan
en nadere uitleg gegeven over de ontwikkelingen. Dit doen de regioburgemeesters in
persoon bij de regionale bijeenkomsten, met informatieve nieuwsbrieven en met beknopte
schriftelijke terugkoppelingen. Om invulling te geven aan de motie Den Boer10 heb ik dit onderwerp nogmaals onder de aandacht gebracht van de regioburgemeesters
en de voorzitter van het College van procureurs-generaal tijdens het LOVP van 24 juni
2019. De regioburgemeesters hebben mij laten weten dat hen niet is gebleken dat er
onvrede bestaat bij hun collega burgemeesters over de betrokkenheid bij landelijk
overleg. Het door de regioburgemeesters bieden van inkleuring van de landelijke gesprekken
tussen beheer en gezag voorziet in een informatiebehoefte. Wel ervaren zij dat het
ondoenlijk is om inbreng uit de gelederen op te halen indien de agendering van relevante
zaken op korte termijn plaats heeft. Vroegtijdige betrokkenheid van de regioburgemeesters
en de ruimte voor consultatie in de eenheden is belangrijk bij een goede werking van
het bestel. Het is aan mij als voorzitter van het landelijke overleg om zorg te dragen
voor transparantie in de besluitvorming en voor vroegtijdige betrokkenheid van de
vertegenwoordiging van het gezag, opdat de regioburgemeesters de mogelijkheid hebben
om de overige gezagsdragers in de eenheid te consulteren.
De grootte van de eenheid Oost Nederland
Daarnaast heb ik tijdens het plenaire debat toegezegd om in het LOVP te spreken over
de grootte van de eenheid Oost-Nederland.
Het eerste deelrapport van de Evaluatie Politiewet 2012 ging over de grootte van eenheid
Oost-Nederland. Op basis daarvan heeft de evaluatiecommissie geoordeeld dat de eenheid
Oost-Nederland weliswaar groot is, maar niet dat daardoor de werkbaarheid en effectiviteit
van deze eenheid in het geding zou komen. Navraag bij de betrokken partijen in deze
eenheid leert dat de eenheid Oost-Nederland groot is, maar niet té groot. De verschillende
partijen gebruiken de binnen de Politiewet 2012 beschikbare ruimte om het bestuurlijk
overleg op een werkbare manier in te richten.
Slot
Zowel ik als mijn ambtenaren voeren met regelmaat gesprekken met burgemeesters, waarbij
hun positie als gezagsdrager aan bod komt en hoe die zich ontwikkeld heeft sinds de
invoering van de politiewet 2012. Ook in het LOVP wordt vaak gesproken over de verschillende
rollen die de deelnemers aan dat overleg te vervullen hebben in het nieuwe politiebestel.
Zoals ook aangegeven in het eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012
moet de politie «niet van het rijk of het ministerie, niet van het OM, niet van de gemeenten of de
burgemeester, niet van de korpschef of van de bonden zijn, maar van en voor de gezamenlijkheid». Alle partijen dienen aldus hun verantwoordelijkheid te nemen voor een samenhangend
en evenwichtig politiebeleid. Als er signalen van onvrede op dit gebied naar boven
komen, worden deze besproken in het LOVP. We blijven deze gesprekken ook de komende
tijd en op regelmatige basis voeren. Zo houden we de vinger aan de pols en blijven
we op de hoogte van wat er in de praktijk speelt. Ik zie dit als een invulling van
de motie waarin wordt gevraagd om een programma lokale besturing politie en dit past
goed in de al in gang gezette trajecten om lokaal maatwerk mogelijk te maken en de
positie van de burgemeester te verstevigen. Zo is, zoals opgetekend in het kabinetsstandpunt
evaluatie Politiewet 201211, een wijziging van deze wet in voorbereiding die mede in het teken staat van de versterking
van het lokale maatwerk
Ik vertrouw erop dat nu en in de toekomst stappen gezet blijven worden in de zoektocht
naar de juiste balans in rollen en een betere lokale verankering van de Nederlandse
politie.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid