Brief regering : Naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 369
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2019
Met deze Kamerbrief informeren we u, mede in reactie op het advies van de Onderwijsraad
«Ruim baan voor leraren», over onze ambitie om werken in het onderwijs aantrekkelijker
te maken.1
Lesgeven is een vak, en werken in het onderwijs is aan kwaliteitseisen gebonden. We
vragen onze leraren daaraan te voldoen. Dat is het uitgangspunt bij het denken over
bevoegdheden en lerarenopleidingen. Tegelijkertijd kunnen we ons bevoegdhedenstelsel
beter inrichten, zodat loopbaanstappen over de grenzen van sectoren en vakken heen
makkelijker worden. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep voor huidige
en toekomstige leraren, en voor mensen die van buitenaf de stap naar het onderwijs
willen maken.
Daarom werken we toe naar een nieuw bevoegdhedenstelsel, waarvoor het ontwerp aan
het eind van 2020 gereed is. We brengen komend jaar in beeld welke bevoegdheden we
zullen onderscheiden in het po, vo en mbo. We doordenken kritisch op welke punten
bevoegdheden en lerarenopleidingen beter ingericht kunnen worden, waarbij de huidige
vakkenstructuur blijft bestaan. Daarvoor maken we gebruik van inhoudelijke expertise
van leraren, scholen en lerarenopleidingen. Verschillende lerarenopleidingen en scholen
hebben te kennen gegeven hier graag mee aan de slag te gaan. In het studiejaar 2020–2021
willen we de eerste pilots voor het nieuwe bevoegdhedenstelsel laten starten.
In deze brief nemen we u mee in onze visie op een nieuw bevoegdhedenstelsel en lichten
we toe welke aanpak we voorzien. Daarnaast geven we aan wat we van andere betrokkenen
vragen om werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken.
Onze visie op een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt
We willen werken in het onderwijs aantrekkelijker maken. De Onderwijsraad doet hiervoor
interessante voorstellen in het advies «Ruim baan voor leraren». De OESO geeft in
TALIS 2018 het advies om niet enkel te vertrouwen op de intrinsieke motivatie van
(potentiële) leraren, en op macroniveau te werken aan de aantrekkelijkheid van het
beroep.2 Deze urgentie werd onderstreept in verschillende gesprekken die we de afgelopen periode
met leraren, scholen, lerarenopleidingen en studenten hebben gevoerd over het advies.3
De aantrekkelijkheid van werken in het onderwijs wordt door verschillende zaken beïnvloed,
waaronder het salaris en de werkdruk. Daarom stelt het kabinet voor het primair onderwijs
jaarlijks tot € 430 miljoen beschikbaar om de werkdruk te verminderen, en is structureel
€ 270 miljoen beschikbaar gesteld om het salaris van leraren in het po te verhogen.
Daarnaast zijn de lerarenopleidingen en de ontwikkelmogelijkheden binnen het beroep
bepalende aspecten voor de aantrekkelijkheid.4 In deze brief richten we ons vooral op de knelpunten rond bevoegdheden en lerarenopleidingen,
waar wij stelselverantwoordelijkheid voor dragen.
Knelpunten in het huidige bevoegdhedenstelsel
De regelgeving over bevoegdheden en lerarenopleidingen is complex en rigide. Leraren,
potentiële leraren, scholen en lerarenopleidingen ervaren knelpunten in het huidige
stelsel. Die zijn deels generiek (inflexibele schotten tussen sectoren), en deels
sectorspecifiek (zoals sterke vakgerichtheid van bevoegdheden in het vo).
Leraren die een extra bevoegdheid willen halen of mensen die in de loop van hun carrière
willen instromen in het onderwijs, kunnen niet altijd een passende lerarenopleiding
vinden. We zien bijvoorbeeld mbo-docenten met een pedagogisch-didactisch getuigschrift,
die graag ook aan vmbo-klassen willen lesgeven. Dat kan nu alleen met een ruimere,
tweedegraads bevoegdheid.5 De mbo-docent moet daarom langer in opleiding dan aansluit bij zijn behoefte. Dit
laat zien dat een loopbaanstap naar een ander vak of een andere sector binnen het
onderwijs soms te groot is in het huidige bevoegdhedenstelsel, zeker wanneer het behalen
van een bevoegdheid gecombineerd moet worden met een huidige baan (binnen of buiten
het onderwijs) en/of de zorg voor een gezin.
Lerarenopleidingen proberen daarom waar mogelijk flexibiliteit te bieden. Zij hebben
echter ook te maken met juridische, financiële en organisatorische kaders bij het
vormgeven van scholing. Opleidingen willen aansluiten bij de vraag uit het veld, maar
moeten ook doelmatig zijn, binnen de structuur van het hoger onderwijs passen en kunnen
alleen juridisch erkende bevoegdheden afgeven. Het is niet altijd mogelijk om eerder
verworven competenties te valideren (bijvoorbeeld voor leraren die een extra bevoegdheid
willen halen) en te komen tot passende opleidingen. Kortdurende modules worden wel
aangeboden, maar leiden niet altijd tot een bevoegdheid. Lerarenopleidingen hebben
behoefte aan meer flexibiliteit en daaraan willen we tegemoet komen.
Voor scholen levert het bevoegdhedenstelsel organisatorische knelpunten op. Scholen
hebben de vrijheid om hun onderwijs volgens hun eigen onderwijskundige visie in te
richten en hebben daardoor uiteenlopende behoeften als het gaat om inzet van personeel.
De ene school zoekt naar vakexperts uit de beroepspraktijk, de andere school wil graag
groepsleerkrachten die specifieke groepen leerlingen kunnen begeleiden. Dit soort
knelpunten zien we ook aan de grenzen tussen onderwijssectoren, zoals bij de integrale
kindcentra en de 10–14-initiatieven. Er kan dan ook spanning zijn tussen de vrijheid
van scholen om hun onderwijs naar eigen inzicht in te richten, de bescherming van
onderwijskwaliteit via het bevoegdhedenstelsel, en de status van het beroep van leraar.
Hoewel niet alle betrokkenen de genoemde knelpunten op dezelfde manier ervaren, is
de complexiteit van het stelsel een probleem dat overal gevoeld wordt. Die complexiteit
komt voort uit tal van uitzonderingen, alternatieven en tijdelijke regelingen, bedoeld
als oplossing voor allerlei sectorspecifieke problemen. Die uitzonderingen zijn in
de loop van de jaren toegevoegd waardoor het geheel van regelingen jaar op jaar verder
uitdijt. De complexiteit neemt alleen maar verder toe als we op deze manier blijven
werken. Daarom moeten we nu grondig en kritisch doordenken wat goed werkt, en op welke
punten het stelsel van bevoegdheden en lerarenopleidingen beter ingericht kan worden.
Daarbij blijft de huidige vakkenstructuur bestaan.
De Onderwijsraad stelt in de recente «Stand van Educatief Nederland» bovendien dat
het een risico is om binnen het huidige onderwijsstelsel oplossingen voor nieuwe problemen
te zoeken: onderdelen van het stelsel ontwikkelen zich op die manier los van elkaar
en onderliggende knelpunten worden onvoldoende aangepakt.6
Daarom benaderen we de herziening van het bevoegdhedenstelsel integraal over de verschillende
onderwijssectoren heen. We bouwen daarmee voort op het waardevolle advies van de Onderwijsraad
en de gesprekken daarover met leraren, schoolleiders, schoolbestuurders, lerarenopleiders
en studenten.
Uitgangspunten bij de inrichting van een nieuw bevoegdhedenstelsel
Kwaliteit voorop, oog voor diversiteit
Het stelsel van bevoegdheden en lerarenopleidingen waarborgt de kwaliteit van onderwijs,
maar kan beter worden ingericht. Dit biedt interessante loopbaanmogelijkheden binnen
het onderwijs en zorgt ervoor dat toekomstige leraren beter passend bij hun eigen
ambities kunnen worden opgeleid. Dit zal de kwaliteit van onderwijs ten goede komen
en de aantrekkelijkheid van het beroep vergroten. De herzieningen die we voor ons
zien zullen vooral effect hebben op nieuwe generaties leraren, maar kunnen ook huidige
leraren meer ontwikkelmogelijkheden bieden.
We willen meer ruimte voor circulaire carrières en mobiliteit. We zien mobiliteit
niet per definitie als oplossing voor lerarentekorten, zoals de Onderwijsraad suggereert,
maar als onderdeel van de aantrekkelijkheid van het beroep. Het draagt bovendien bij
aan de rijkheid en diversiteit van ons onderwijs. Dit vraagt om bevoegdheden en lerarenopleidingen
waarin structureel ruimte is voor loopbaanontwikkeling binnen, tussen en naar verschillende
onderwijssectoren.
Er is immers veel interesse en potentie onder de beroepsbevolking voor een loopbaan
in het onderwijs, al dan niet in combinatie met een baan buiten het onderwijs.7 Daarbij zijn er verschillende beweegredenen om in het onderwijs te gaan werken: vakinhoudelijke
of beroepsmatige interesse, de ambitie om iets te betekenen in de persoonlijke ontwikkeling
van bepaalde leeftijdsgroepen van leerlingen, of een combinatie daarvan. Door verschillende
routes naar het leraarschap naast elkaar mogelijk te maken, die elk naar hetzelfde
kwaliteitsniveau leiden, kunnen we recht doen aan de diverse beweegredenen om in het
onderwijs te willen werken.
We zoeken hierbij naar een balans tussen de eisen die we aan alle leraren stellen
en ruimte voor aanvullende specialisaties. Van iedere leraar verwachten we een bepaalde
basiskwaliteit, mede afhankelijk van vakgebied en doelgroep. Daarnaast zullen we verschillende
specialisaties mogelijk maken, waarmee leraren en andere onderwijsprofessionals elkaar
kunnen aanvullen. Door met divers samengestelde teams te werken hoeft niet iedere
leraar alles te kunnen, maar kan ieders expertise optimaal benut worden.8 Sommige groepen leerlingen vragen namelijk om leraren met specifieke deskundigheid.
Er zijn immers uiteenlopende behoeften van verschillende leerlingen in het po, vo
en mbo op pedagogisch, didactisch en vakinhoudelijk gebied. Een risico bij onderscheid
tussen verschillende schoolsoorten is dat we de kansengelijkheid en sociale cohesie
tussen verschillende groepen leerlingen uit het oog verliezen. Bij de inrichting van
het bevoegdhedenstelsel zijn dit dan ook aspecten waar we rekening mee houden.
Naast specialisaties gericht op verschillende groepen leerlingen, zullen we ook meer
ruimte maken voor specialisaties in taken binnen de school. We denken daarbij aan
onderwijsondersteunende werkzaamheden, maar ook aan toetsdeskundigen, onderwijsonderzoekers
of coaches van startende leraren. Functies als deze hoeven niet allemaal per se een
plek te krijgen in het bevoegdhedenstelsel, maar bieden wel interessante loopbaanmogelijkheden.
We kunnen hierbij de potentie en toegevoegde waarde van zij-instromers niet missen.
Zij brengen immers allerhande ervaringen uit andere sectoren en de beroepspraktijk
met zich mee die leerlingen kunnen aanspreken en kunnen bijdragen aan diversiteit
binnen teams. Zij-instroom dient een regulier onderdeel van de lerarenopleidingen
en van het personeelsbeleid van schoolbesturen te zijn. Scholing en begeleiding vanuit
zowel de lerarenopleiding als de school, dienen te passen bij de behoeften en ervaringen
van de zij-instromers, zodat zij op een passende manier opgeleid worden tot het gewenste
kwaliteitsniveau.
Voorgestelde aanpassingen in het bevoegdhedenstelsel
Sectoroverstijgende bevoegdhedenstructuur met ruimte voor verbreding en verdieping...
We gaan het bevoegdhedenstelsel voor het po, vo en mbo zo aanpassen dat bevoegdheden
over sectoren heen gestapeld kunnen worden. We ontwerpen compacte bevoegdheden, die
op verschillende manieren samengevoegd kunnen worden. Het wordt dan bijvoorbeeld mogelijk
te kiezen voor de breedte (een bevoegdheid voor één doelgroep over vakken heen) of
voor de diepte (een vakspecialistische bevoegdheid voor meerdere doelgroepen). Een
combinatie kan nog steeds leiden naar een bevoegdheid zoals we die nu kennen, bijvoorbeeld
de huidige eerstegraads bevoegdheid voor het vo. Daarmee behouden we wat goed werkt
en creëren ruimte voor specialisaties op specifieke onderdelen van het onderwijs.
Dit sluit aan bij de wens voor specialisaties voor het jonge en oudere kind in het
basisonderwijs en het beroepsonderwijs in het vmbo en mbo – beide onderwerpen waarvoor
in het Regeerakkoord aandacht is gevraagd.9
Door bevoegdheden te stapelen kunnen leraren makkelijker loopbaanstappen zetten, eventueel
over sectoren heen. Bovendien kan er diversiteit tussen verschillende soorten leraren
ontstaan. Met deze ruimte voor differentiatie sluiten we op hoofdlijnen aan bij de
aanbevelingen van de Onderwijsraad over de inrichting van het bevoegdhedenstelsel.
Bredere inzetbaarheid, zoals de Onderwijsraad voorziet, wordt mogelijk, maar leraren
zijn en blijven alleen inzetbaar voor het onderwijs waarvoor zij aan de bekwaamheidseisen
voldoen. Uiteraard behoudt iedere huidige leraar de bevoegdheid en inzetbaarheid die
hij of zij nu heeft.
Met de herziening van de bevoegdhedenstructuur doen we geen uitspraken over de inhoud
van verschillende vakken. Dit is onderdeel van het gesprek bij Curriculum.nu. Wel
kan het mogelijk worden om meerdere vakken in een bevoegdheid te combineren. Daarmee
kan een stapelbare bevoegdhedenstructuur vakinhoudelijke samenhang en realisatie van
doorlopende leerlijnen ondersteunen.
...en bijpassende lerarenopleidingen
De inrichting van de lerarenopleidingen dient het stapelen van bevoegdheden mogelijk
te maken, passend binnen het huidige bachelor-mastersysteem. Een modulaire inrichting
van de lerarenopleidingen kan hieraan bijdragen. Daarbij is het van belang te zorgen
voor een transparant en samenhangend geheel van lerarenopleidingen waarin hogescholen
en universiteiten gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het totale aanbod en
dit in samenwerking met scholen verzorgen.
In het ontwerp van de bevoegdhedenstructuur en de inrichting van de lerarenopleidingen
willen we voorkomen dat een wildgroei aan trajecten en modules ontstaat, waardoor
(toekomstige) leraren geen overzicht meer hebben van mogelijke loopbaanstappen. We
zorgen daarom voor logisch combineerbare bevoegdheden van substantiële omvang, en
helderheid over welke trajecten tot welke bevoegdheden leiden.
Bovenstaande afbeelding is een systematische weergave op hoofdlijnen van de nieuwe
structuur van bevoegdheden die we voor ons zien. We onderzoeken nog hoe de inrichting
precies moet worden, en welke bevoegdheden we in de toekomst willen onderscheiden.
Volgens de Onderwijsraad is een «brede basis van pedagogiek en didactiek» gewenst
om uitbreiding van een bevoegdheid eenvoudiger te maken.10 Leraren hoeven dan bij het halen van aanvullende bevoegdheden enkel nog specifieke
bij- of nascholing te volgen. In de bekwaamheidseisen willen we daarom een herkenbaar
algemeen deel van vak- en sectoroverstijgende pedagogische en didactische vaardigheden
definiëren. Welke vaardigheden hieronder moeten vallen en hoe dit in de opleidingen
opgenomen kan worden brengen we in samenwerking met lerarenopleidingen en de beroepsgroep
in beeld.
Deze algemene vaardigheden hoeven niet per definitie de «basis» van een lerarenopleiding
te zijn: deze kunnen ook geïntegreerd worden met of volgend zijn op vakinhoudelijke
componenten van het curriculum.
Het is belangrijk dat het aanbod van de lerarenopleidingen aansluit bij relevante
eerdere ervaringen van studenten. Vooral bij zij-instromers, die vanuit een andere
sector in het onderwijs willen gaan werken, of bij mensen die al onderwijservaring
hebben, is aandacht nodig voor eerder verworven competenties die aansluiten bij het
onderwijs (zoals bij de doorstroom van een mbo-opleiding Onderwijsassistent naar de
pabo). Dit vraagt in elk geval om zicht op wat iemand al kan, en de kennis en vaardigheden
waarover hij of zij nog moet beschikken om in het onderwijs aan de slag te mogen.
We willen dat alle lerarenopleidingen hier op transparante en consistente wijze mee
omgaan, en dat zij-instromers een goede plek krijgen binnen de opleiding. Hiervoor
zetten we in op passende toelatingseisen, consistente procedures voor de validering
van eerder verworven competenties. We zorgen dat hogescholen en universiteiten vanuit
hun wettelijke taak zij-instromers een integrale plek kunnen geven in de lerarenopleidingen.
We zien al veel goede voorbeelden die toewerken naar het stelsel dat we hier schetsen.
Veel hogescholen bieden scholingstrajecten aan voor pabo-gediplomeerden die in de
onderbouw van het vmbo (basis en kader) les willen geven.11 Studenten van het Teachers College van Hogeschool Windesheim kunnen bijvoorbeeld
zowel een bevoegdheid voor het po als het vo behalen. Er zijn Associate Degree-opleidingen,
waarmee afgestudeerden zowel in de vve als in het po kunnen werken. Verschillende
lerarenopleidingen doen momenteel ervaring op met een modulaire inrichting van hun
curriculum in het kader van de pilots flexibilisering hoger onderwijs. De lessen hieruit
nemen we in overleg met VH en VSNU mee in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs die
eind dit jaar verschijnt. Hierin zullen we nader toelichten hoe we in den brede werken
aan flexibilisering en toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Specialisaties en differentiatie in de lerarenopleidingen
Compactere bevoegdheden kunnen leiden tot meer specialisaties in de lerarenopleidingen,
als aanvulling op de huidige mogelijkheden. Een voorbeeld kan zijn een specifieke
bevoegdheid voor de onderbouw van de basisschool (eventueel in combinatie met de voor-
en vroegschoolse educatie). In een hierbij aansluitende opleiding kan een student
zich volledig richten op het jonge kind. Een mogelijke specialistische bevoegdheid
voor de bovenbouw van het basisonderwijs daarentegen, maakt het voor studenten mogelijk
om zich volledig daarop te richten, zonder bijvoorbeeld stage te hoeven lopen bij
de kleuters.
Binnen de huidige pabo is het al mogelijk om studenten te specialiseren voor lesgeven
aan het jonge kind. Onderzoek wijst uit dat de impuls die de pabo’s de afgelopen jaren
hebben gegeven aan de specialisaties jonge en oudere kind zijn vruchten afwerpt.12 Dit werd ons bevestigd bij een werkbezoek aan de pabo van Hogeschool Saxion dit voorjaar.
Daar is het expertisecentrum Het Jonge Kind direct aan de opleiding verbonden, waardoor
bevlogen lerarenopleiders en «Jonge Kind Specialisten» elkaar aanvullen.
Toch zien we nog grote verschillen en ruimte voor verbetering. Om van elkaar te leren
en om de inhoudelijke expertise verder te ontwikkelen, richten de pabo’s gezamenlijk
een kennisnetwerk Jonge Kind op. Op termijn zou dit kennisnetwerk kunnen uitgroeien
tot een expertisecentrum voor «Early Childhood Education». In de strategische agenda
lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen die in september 2019 verschijnt,
wordt verder ingegaan op wat de pabo’s nu en in de nabije toekomst oppakken.
Verantwoordelijkheid van andere partijen
Loon- en functiegebouw
De Onderwijsraad merkt op dat de mobiliteit in het onderwijs gering is, mede door
verschillen in salaris. Hij adviseert daarom één loongebouw in te voeren voor het
po, vo en mbo (en beroepskrachten in de vve) en dit op te nemen in een gezamenlijke
cao. Door één loongebouw te hanteren zou meer mobiliteit ontstaan, en dit draagt bij
aan de aantrekkelijkheid van werken in het onderwijs. Verschillende vormen van mobiliteit
zijn mogelijk: wisselen van functie, van school(bestuur) of van sector.
Uit onderzoek blijkt dat leraren in het funderend onderwijs ontevreden zijn over hun
carrièreperspectief.13 Dit komt onder meer doordat er te weinig helderheid is over loopbaanpaden en doorgroeimogelijkheden.
Transparante loopbaanpaden en duidelijke promotiecriteria (ook over sectoren heen)
geven de leraar houvast in de huidige functie en zicht op wat nodig is om te kunnen
doorgroeien naar een volgende functie. Goed personeelsbeleid van de schoolorganisatie
is een belangrijke randvoorwaarde, en het loon- en functiegebouw zijn hierbij belangrijke
instrumenten die niet los van elkaar gezien kunnen worden. Het functiegebouw moet
immers aansluiten bij de ontwikkelingen in het beroep.14 Het harmoniseren van de verschillende functiebeschrijvingen tussen sectoren – waarbij
duidelijk wordt wat de taken en verantwoordelijkheden van leraren in verschillende
functies zijn – kan ervoor zorgen dat ook intersectorale loopbaanpaden inzichtelijker
worden.
We beschouwen de aanbevelingen van de Onderwijsraad over het loon- en functiegebouw
als een indringend advies aan de sociale partners om hierin in intersectoraal verband
hun verantwoordelijkheid te nemen.
Strategisch personeelsbeleid
De Onderwijsraad adviseert scholen een «duidelijke visie op loopbaanontwikkelingen
en professionalisering van leraren te formuleren en taakbeleid, inductie-arrangementen en (na)scholingsactiviteiten tegen die achtergrond
opnieuw tegen het licht te houden». Specialistische functies kunnen volgens ons inderdaad
goed bijdragen aan de schoolorganisatie, mits hun expertise op een goede manier erkend
en gewaardeerd wordt.15
Daarom blijven we inzetten op goed werkgeverschap en strategisch personeelsbeleid
van schoolbesturen. Door strategisch personeelsbeleid kunnen schoolbesturen hun inhoudelijke
opgaven koppelen aan de competenties en ambities van leraren. Het gesprek hierover
binnen de school kan bijdragen aan een heldere vraag richting lerarenopleidingen rond
gewenste bijscholing of specialisaties. Verschillende schoolbesturen zijn al met strategisch
personeelsbeleid bezig. Een goed voorbeeld is het Comenius College te Hilversum, waar
loopbaanontwikkeling in alle fasen van de carrière en alle rollen centraal staat en
in het belang is van zowel de school als het individu.16
Om strategisch personeelsbeleid verder te stimuleren, werken we aan het opnemen van
een deugdelijkheidseis op dit terrein in de wet. Daarmee bieden we de Inspectie van
het Onderwijs de ruimte om schoolbesturen hier waar nodig op aan te spreken.17 We bieden in het najaar van 2019 een wetsvoorstel hiervoor aan voor openbare internetconsultatie.
Samen opleiden en professionaliseren
Bij het opleiden van leraren is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor
scholen en lerarenopleidingen. We werken in het traject «Samen Opleiden en Professionaliseren»
toe naar een intensievere samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen, als norm
voor de opleiding en doorlopende professionalisering van leraren. Zo ontstaat een
infrastructuur waarin lerarenopleidingen en scholen gezamenlijk verantwoordelijkheid
kunnen nemen voor de doorlopende leerlijn voor leraren door hun hele carrière heen.
Het blijft, net als nu, van belang dat het aanbod van de lerarenopleidingen zoveel
mogelijk afgestemd is op de vraag van het afnemend veld. Dit vraagt om voortdurende
uitwisseling tussen scholen en lerarenopleidingen, waar de structuur van Samen Opleiden
en Professionaliseren aan kan bijdragen. Specifieke aandacht moet er zijn voor de
begeleiding van startende leraren: we zien nog te vaak dat starters uitvallen wegens
gebrek aan goede begeleiding.18
Om de ontwikkeling van Samen Opleiden en Professionaliseren verder te faciliteren
wordt voor de zomer een geactualiseerde regeling voor de tegemoetkoming in de kosten
van opleidingsscholen gepubliceerd. In het schooljaar 2019–2020 is bovendien ruimte
om 15 nieuwe aspirant-opleidingsscholen in het po, vo en mbo te starten. Dit is een
belangrijke stap in de richting van de ambitie om in de toekomst alle de leraren op
te leiden via een nauwe samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen. Samen met
de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH en VSNU werken we zodoende aan volgende stappen
om van Samen Opleiden en Professionaliseren de norm te maken.
Samenvattend: acties die we op korte termijn oppakken
Aan het eind van 2020 ligt er een ontwerp voor een nieuw bevoegdhedenstelsel zoals
geschetst in deze brief voor het po, vo en mbo. Momenteel loopt een onderzoek naar
verschillende scenario’s voor een aangepaste bevoegdhedenstructuur in het vo. We verwachten
hier aan het eind van 2019 de eerste resultaten van.19 Voor het po en mbo onderzoeken we ook de inrichting van bevoegdheden, waarmee we
toewerken naar een overkoepelend, samenhangend geheel van regelgeving over alle onderwijssectoren
heen. We bezien daarbij ook hoe dit zich verhoudt tot vroeg- en voorschoolse educatie,
en zoeken naar ruimte voor specialisaties (zoals die voor het jonge kind) en overlap
tussen sectoren (zoals bij integrale kindcentra). Vraagstukken die we voor de zomer
van 2020 beantwoorden zijn:
– De bevoegdheden die we voor het po, vo en mbo gaan definiëren;
– De manier waarop verschillende bevoegdheden sector- en vakoverstijgend gecombineerd
kunnen worden;
– De beschrijving van een algemeen deel van pedagogische en didactische vaardigheden,
en op welke manieren dit in de lerarenopleidingen ingebed kan worden.
Bij de beantwoording van deze vraagstukken maken we gebruik van de inhoudelijke expertise
van de beroepsgroep, zoals we eerder met de beroepsgroep de bekwaamheidseisen voor
leraren hebben vastgesteld.
Zodra we weten welke bevoegdheden we in de toekomst zullen onderscheiden, bieden we
ruimte voor pilots. Verschillende lerarenopleidingen en scholen hebben te kennen gegeven
hier graag mee aan de slag te gaan. Door hen van het begin af aan goed te betrekken,
kunnen de eerste pilots in het studiejaar 2020–2021 starten. We zijn op dit moment
bijvoorbeeld al in gesprek met 10–14-scholen over een pilot rond teambevoegdheden.
Met de teambevoegdheid worden de bevoegdheden van individuele leraren samengevoegd
en draagt het team de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs.
Veel lerarenopleidingen en scholen werken in het kader van Samen Opleiden en Professionaliseren
al goed samen. Deze partnerschappen zien we als voorlopers in het gesprek over toekomstige
bevoegdheden en lerarenopleidingen. We sluiten aan bij wat er al gebeurt, zoals de
specialisatie jonge kind in de pabo, en maken gebruik van de ervaringen die lerarenopleidingen
hier al mee hebben.
Daarnaast werken we samen met alle lerarenopleidingen aan verduurzaming van zij-instroom
binnen de opleidingen. Onderdeel hiervan is dat we toewerken naar een eenduidige procedure
voor de erkenning en validering van eerder verworven competenties. In 2020 willen
we dit vastleggen in de vorm van een gezamenlijk beoordelingskader, dat zowel transparantie
biedt als consistentie tussen evc-procedures van verschillende opleidingen. Van schoolbesturen
blijven we inzet vragen op strategisch personeelsbeleid: een voorstel voor wettelijke
verankering hiervan bieden we dit najaar aan voor openbare internetconsultatie.
Zoals gezegd is het van belang dat de functiegebouwen goed aansluiten bij de ontwikkelingen
in het beroep. Wijzigingen in het bevoegdhedenstelsel kunnen invloed hebben op het
functiegebouw. In lijn met een nieuw bevoegdhedenstelsel zullen we de sociale partners
vragen in gesprek te gaan over harmonisering van de huidige functie- en loongebouwen.
Ook hebben we aandacht voor huidige leraren en andere onderwijsprofessionals: zij
houden hun bevoegdheid, en krijgen dezelfde mogelijkheden voor uitbreiding of specialisatie
als potentiële leraren. We bezien bovendien of de veranderingen in bevoegdheden en
lerarenopleidingen moeten leiden tot een nieuwe verdeling van de middelen voor professionalisering.
Tot slot
We gaan graag in gesprek met lerarenopleidingen, scholen, vakorganisaties en de Tweede
Kamer voor de verdere uitwerking van het perspectief dat we hier hebben geschetst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media